In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Woonbron en een gedaagde die een woning in erfpacht had. Woonbron vorderde ontruiming van de woning omdat de gedaagde de woning had verhuurd, wat in strijd was met de voorwaarden van de erfpachtovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde de zelfbewoningsplicht had geschonden door de woning zonder toestemming van Woonbron te verhuren. De rechtbank overwoog dat de gedaagde niet kon aantonen dat de tekortkoming niet ernstig genoeg was om de opzegging van de erfpachtovereenkomst te rechtvaardigen. De rechtbank wees de vordering tot ontruiming toe, maar matigde de termijn voor ontruiming tot twee maanden om de gedaagde de kans te geven een andere woonruimte te vinden. Daarnaast werd de vordering van Woonbron tot betaling van een boete afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de gedaagde, gezien haar financiële situatie en de omstandigheden waaronder de tekortkoming was ontstaan, niet in staat was om de boete te betalen. De rechtbank veroordeelde de gedaagde tot betaling van de proceskosten aan Woonbron.