ECLI:NL:RBROT:2014:10826

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2014
Publicatiedatum
2 maart 2015
Zaaknummer
1410784-13-1327
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na onrechtmatige ontruiming

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, is een vordering tot schadevergoeding aan de orde na een onrechtmatige ontruiming. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E.H.P. Dingenouts, heeft schadevergoeding gevorderd van de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. N. Lagerweij. De procedure begon met een tussenvonnis op 13 juni 2014, waarin de eiser de gelegenheid kreeg om bewijs te leveren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser niet in staat was om bewijs te leveren voor de schade die hij claimde als gevolg van lekkages, en heeft deze vordering afgewezen. De gedaagde werd echter wel veroordeeld tot het betalen van een bedrag voor teveel betaalde huur, dat eerder in het tussenvonnis was toegewezen. Daarnaast zijn er verschillende schadeposten beoordeeld, waaronder verhuis- en inrichtingskosten, waarbij de kantonrechter een bedrag van € 2.750,00 heeft toegewezen. De kantonrechter heeft ook vastgesteld dat de gedaagde niet in staat was om de woning aan de eiser ter beschikking te stellen, wat leidde tot de conclusie dat de eiser recht had op een schadevergoeding in de vorm van een huurgewenningsbijdrage. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van verschillende bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 31 oktober 2014.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 1410784 CV EXPL 13-1327
uitspraak: 31 oktober 2014
vonnis van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam
in de zaak van
1. [bewindvoerder]in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [eiser],
2. [eiser],
wonende te Rotterdam,
eisers,
gemachtigde: mr. E.H.P. Dingenouts te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. N. Lagerweij te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid met ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’.

1.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 13 juni 2014 met de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte van [eiser] op de rol van 2 september 2014;
  • de akte van [gedaagde] op de rol van 2 september 2014;
[eiser] heeft vervolgens op de rol van 30 september 2014 een “antwoordakte” genomen. Deze laatst genomen akte van [eiser] wordt niet aanvaard en wordt dus buiten beschouwing gelaten. Bij tussenvonnis van 13 juni 2014 werd [eiser] de gelegenheid geboden zich bij akte uit te laten of en hoe hij bewijs wil bijbrengen. Van die gelegenheid heeft hij op de rol van 2 september 2014 gebruik gemaakt. Daarna is er geen gelegenheid meer om het partijdebat te heropenen en inhoudelijk te reageren in een nadere conclusie (die [eiser] ten onrechte aanduidt als “akte”). Gelet op het (reeds uitvoerige) procesverloop is het nemen van een nadere conclusie in dit stadium van het geding in strijd met een goede procesorde.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de beschikking van de kantonrechter te Rotterdam van 18 februari 2014 waarbij een bewind werd ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [eiser], met benoeming van [X.] tot bewindvoerder.
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling van het geschil

Aangesloten en volhard wordt bij hetgeen in voormeld tussenvonnis werd overwogen.
De volgorde als gebruikt in voormeld tussenvonnis wordt hieronder aangehouden.
Ad A (€ 3.000,00 /schadevergoeding lekkages)
[eiser] werd toegelaten tot het bewijs dat de lekkage op 27 september 2008 het gevolg was van het ondeugdelijk aanbrengen van de keukens en een douche op de bovengelegen verdieping en zolder. [eiser] heeft afgezien van het horen van getuigen en heeft evenmin schriftelijke bewijsmiddelen in het geding gebracht. Dat de lekkage op 27 september 2008 is veroorzaakt door werkzaamheden die door of in opdracht van [gedaagde] zijn uitgevoerd, komt dus in rechte niet vast te staan. Daardoor kan niet vastgesteld worden dat [gedaagde] voor deze schadepost aansprakelijk is. Schadevergoeding als gevolg van de lekkage op 12/13 november 2009 was reeds afgewezen. Dit onderdeel van de vordering wordt daarom als ongegrond afgewezen.
Ad B (€ 41,78 / teveel betaalde huur)
Dit onderdeel van de vordering is reeds gegrond bevonden in het eerder genoemd tussenvonnis en wordt toegewezen.
Ad C (verminderd tot € 630,36 / schadevergoeding)
In voormeld tussenvonnis werd reeds geoordeeld dat een bedrag van € 76,00 toegewezen zal worden.
Ad D (verminderd tot € 5.396,00 / verhuis- en inrichtingskosten)
De kantonrechter heeft de totale kosten (hoofdzakelijk inrichtingskosten nieuwe woning) in voormeld tussenvonnis geschat op € 2.750,00. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Ad E (nakoming, subsidiair vervangende schadevergoeding)
Bij voormeld tussenvonnis werd [gedaagde] toegelaten te bewijzen dat hij de woning aan de [adres]133 B-2 te Rotterdam na de ontruiming door [eiser] en renovatie, verhuurd heeft aan een derde, dan wel anderszins praktisch en/of wettelijk niet in staat was en is om voornoemde woning alsnog aan [eiser] ter beschikking te stellen zonder zich onredelijke offers te getroosten.
[gedaagde] heeft bij akte een GBA-uittreksel overgelegd waaruit blijkt dat de heer [W.] per 4 november 2011 verhuisd is van de [adres]133b 03 naar [adres]133b 02. Voorts is door [gedaagde] een huurtoeslagbeschikking van de belastingdienst, gesteld op naam van de heer [W.], wonend aan de [adres]133b-02, gedateerd op 28 november 2011, overgelegd.
De gemachtigde van [eiser] heeft ter comparitiezitting op 14 januari 2014 verklaard dat hij een brief naar de woning had gestuurd en in reactie daarop een e-mail ontving van ene [W.] die schreef dat hij sinds november 2011 in het gehuurde woonde en een huurovereenkomst had voor de duur van een jaar. Deze verklaring gevoegd bij de overgelegde huurovereenkomst op naam van [S. en L.] en de door [gedaagde] overgelegde stukken (GBA-uittreksel en huurtoeslagbeschikking) tonen voldoende aan dat [gedaagde] de woning vanaf 1 mei 2010, aanvankelijk aan [S. en L.] en per 1 november 2011 aan [W.] heeft verhuurd. Vastgesteld wordt dan ook dat [gedaagde] praktisch noch wettelijk in staat is om het gehuurde ter beschikking van [eiser] te stellen. Nu geconstateerd wordt dat nakoming blijvend onmogelijk is, dient toepassing van artikel 6:87 BW achterwege te blijven. Dit laat onverlet dat [eiser] op grond van artikel 6:74 BW schadevergoeding kan vorderen. Op die grondslag zal de kantonrechter dit onderdeel van de vordering verder beoordelen.
Verwezen wordt naar hetgeen in het tussenvonnis van 15 november 2013 (onder 5.5 ad E) overwogen werd ten aanzien van het bestaan van schade aan de zijde van [eiser], waarbij overwogen werd dat het enkele feit dat [eiser] ten gevolge van de ontruiming een hogere huur is gaan betalen dan voorheen het geval was, niet zonder meer als schade kan worden gekwalificeerd omdat tegenover de hogere huurprijs een verhoudingsgewijs groter huurgenot aangenomen mag worden. Niettemin komt betekenis toe aan de omstandigheid dat [eiser] niet gevraagd heeft om in de positie te geraken waarin hij na de onrechtmatige ontruiming is komen te verkeren en deze omstandigheid aan [gedaagde] is toe te rekenen. Daarom is er grond om [eiser] een in tijd beperkte, abstract berekende schadevergoeding toe te kennen in de vorm van een gekapitaliseerde huurgewenningsbijdrage. Omdat in deze zaak sprake is van een gedwongen ontruiming wordt aansluiting gezocht bij de (destijds) in de sociale volkshuisvesting gebruikelijke vergoedingsregelingen, gedurende een maximale periode van 5 jaren waarbij het huurprijsverschil gedurende het eerst jaar voor 100% wordt aangevuld en in de volgende jaren voor respectievelijk 80%, 60%, 40% en 20%. Dit leidt tot de volgende berekening:
1e jaar: 12 x € 151,08 = € 1.812,96
2e jaar: 12 x € 120,86 = € 1.450,32
3e jaar: 12 x € 90,65 = € 1.087,80
4e jaar: 12 x € 60,43 = € 725,16
5e jaar: 12 x € 30,22 = € 362,64
Totaal:
€ 5.438,88welk bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 18 maart 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Ad F (vertragingsschade)
Vertragingsschade is de schade die de schuldeiser lijdt door de vertraging in de nakoming (artikel 6:85 BW). In dit geval wordt geoordeeld dat [gedaagde] in verzuim was, maar dat door de verhuur van de woning aan een derde, hetgeen [gedaagde] toe te rekenen is, nakoming voor [gedaagde] blijvend onmogelijk werd. Hierdoor is aan het verzuim en einde gekomen en mist artikel 6:85 BW toepassing. Op grond van artikel 6:84 BW is [gedaagde] aansprakelijk voor de schade die [eiser] als gevolg van de onmogelijkheid tot nakoming (om het gehuurde weer aan [eiser] ter beschikking te stellen) lijdt te vergoeden. Die schade (ten gevolge van een hogere huurprijs) is reeds verdisconteerd in de schadevergoeding die aan [eiser] hierboven is toegekend. Dit onderdeel van de vordering wordt als ongegrond afgewezen.
Ad G (buitengerechtelijke kosten )
[eiser] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn zal, nu het verzuim is ingetreden vóór 1 juli 2012, worden getoetst aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in rapport Voor-werk II. Voldoende gebleken is dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Nu slechts een deel van de gevorderde hoofdsom wordt toegewezen, zal de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten waarop aanspraak kan worden gemaakt worden berekend aan de hand van de toewijsbare hoofdsom. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van
€ 847,00.
[gedaagde] wordt als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 174,17 aan verschotten en op € 875,00 aan gemachtigdensalaris (3,5 punten à € 250,00).

6.De beslissing

De kantonrechter,
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen ter zake van schadevergoeding, de navolgende bedragen:
Ad B: € 41,78 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening;
Ad C: € 76,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2010 tot aan de dag van de algehele voldoening;
Ad D: € 2.750,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening;
Ad E: € 5.438,88 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening;
Ad G: € 847,00 wegens vergoeding buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 69,13, te weten 75% van de explootkosten, vermeerderd met € 7,00 aan informatiekosten welk bedrag op bankrekening NL83RBOS0569991293 t.n.v MvJ Arrondissement Rotterdam onder vermelding van het zaaknummer moet worden overgemaakt, alsmede € 75,00 voor het door [gedaagde] verschuldigde en door zijn gemachtigde betaalde griffierecht, € 23,04 aan resterende explootkosten en € 875,00 aan salaris voor zijn gemachtigde, rechtstreeks aan die gemachtigde te voldoen;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
693