ECLI:NL:RBROT:2014:10811

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juli 2014
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
2257859
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invordering van dwangsom door Hoogheemraadschap van Delfland tegen Troosthoed Vastgoed B.V. na niet-naleving vergunningseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen het Hoogheemraadschap van Delfland (eiseres) en Troosthoed Vastgoed B.V. (gedaagde) over de invordering van een dwangsom. Eiseres had gedaagde een vergunning verleend voor de bouw van zes villa's, maar constateerde dat gedaagde de voorwaarden van deze vergunning en de Waterwet niet had nageleefd. Gedaagde werd op 12 december 2012 een last onder dwangsom opgelegd, waarbij hij binnen twee maanden moest voldoen aan bepaalde eisen. Gedaagde heeft echter geen bezwaar gemaakt tegen deze last en heeft de overtredingen niet ongedaan gemaakt. Eiseres besloot daarop om de dwangsom van € 20.250,00 te innen.

Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat hij in overeenstemming met de vergunning had gehandeld. Hij voerde aan dat de watergangen door derden waren aangetast na de oplevering van de woningen. De rechtbank oordeelde dat de besluiten van eiseres, die de basis vormden voor de dwangsom, onaantastbaar waren omdat gedaagde geen bezwaar had gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de invordering van de dwangsom gerechtvaardigd was, ondanks de betwisting van gedaagde. De rechtbank wees de vordering van eiseres toe en veroordeelde gedaagde tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

De rechtbank benadrukte dat dwangsommen bedoeld zijn als prikkel om overtredingen te beëindigen en dat gedaagde, door geen bezwaar te maken, de rechtskracht van de besluiten had erkend. De rechtbank wees ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten af, omdat niet was aangetoond dat deze kosten meer omvatten dan de gebruikelijke proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 2257859 CV EXPL 13-37628
uitspraak: 25 juli 2014
vonnis van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam
in de zaak van
het publiekrechtelijk lichaam
Hoogheemraadschap van Delfland,
zetelend te Delft,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 8 augustus 2013,
gemachtigde: H.P.A. van Beest c.s. gerechtsdeurwaarders te Delft,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Troosthoed Vastgoed B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.J. Eijsberg.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 8 augustus 2013, met producties;
  • het proces-verbaal van het mondelinge antwoord van gedaagde, met producties;
  • het vonnis van 11 december 2013, waarbij een comparitie van partijen is gehouden;
  • het proces-verbaal van de op 20 februari 2014 gehouden comparitie van partijen, waarbij beide partijen zijn verschenen;
  • de brief van 28 maart 2014 waarin eiseres verzoekt vonnis te wijzen;
  • de brief van 1 april 2014 waarin gedaagde verzoekt om aanhouding;
  • de akte aan de zijde van eiseres met producties;
  • de brief van 29 april 2014 van gedaagde.
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen, voor zover thans van belang en zakelijk weergegeven, het volgende vast.
2.1
Gedaagde was als projectontwikkelaar verantwoordelijk voor het project Berkels Groen, dat voorzag in de bouw van 6 vrijstaande villa’s aan de Marterhof in Berkel en Rodenrijs. Deze woningen zijn in 2010/2011 opgeleverd aan de kopers.
2.2
Ten behoeve van de uitvoering van dit project is door eiseres aan gedaagde een vergunning d.d. 2 augustus 2010 verstrekt.
2.3
Op 10 augustus 2012 is door eiseres geconstateerd dat gedaagde de aan haar op
2 augustus 2010 afgegeven vergunning en de voorschriften van de Waterwet niet heeft nageleefd, door niet
- de secundaire watergangen tot een diepte van 0,5 m beneden ter plaatse geldende schouwpeil te brengen en te houden;
- de secundaire watergangen te baggeren, waarbij slib, restanten bouw- en ander afval van de waterbodem zijn verwijderd en afgevoerd;
- nog ten minste 158 m² oppervlaktewater te graven conform tekeningen;
- de dam met duiker ter hoogte van de Marterhof 5 te Berkel en Rodenrijs te verwijderen.
2.4
Bij besluit met kenmerknummer 1029880 van 12 december 2012 heeft eiseres aan gedaagde een last onder dwangsom opgelegd.
Bij dit besluit is gedaagde gelast de overtredingen ongedaan te maken door binnen een termijn van twee maanden de volgende maatregelen te treffen:
- de secundaire watergangen tot een diepte van 0,5 m beneden ter plaatse geldende schouwpeil te brengen en te houden;
- de secundaire watergangen te baggeren, waarbij slib, restanten bouw- en ander afval van de waterbodem worden verwijderd en afgevoerd;
- nog ten minste 158 m² oppervlaktewater te graven conform tekeningen;
- het verwijderen van de dam met duiker ter hoogte van de Marterhof 5 te Berkel en Rodenrijs.
De last houdt in dat gedaagde een bedrag van in totaal
€ 20.250,00 (€ 5.000,00, € 5.000,00, € 9.000,00 en € 1.250,00) verbeurt indien niet vóór 13 februari 2013 aan de voorschriften van de aan gedaagde verleende vergunning en de Keur Delfland 2010 werd voldaan.
2.5
Tegen dit besluit heeft gedaagde geen bezwaar ingesteld.
2.6
Gedaagde heeft de onder 2.3 genoemde overtredingen niet ongedaan gemaakt.
2.7
Bij besluit van 22 februari 2013 heeft eiseres besloten om over te gaan tot invordering van de onder 2.4 genoemde last onder dwangsom. Gedaagde diende de dwangsom binnen 42 dagen te voldoen. Het besluit houdt tevens in dat gedaagde bij niet (tijdige) voldoening van de dwangsommen wettelijke rente, aanmaningskosten en buitengerechtelijke kosten verschuldigd is.
2.8
Ook tegen dit besluit heeft gedaagde geen bezwaar ingesteld.

3.De vordering

3.1
Eiseres heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen aan haar te betalen € 20.250,00 aan hoofdsom, € 1.182,78 aan buitengerechtelijke kosten en € 534,82 aan vervallen wettelijke rente, alsmede de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening en de proceskosten.
3.2
Aan haar vordering heeft eiseres, naast de hiervoor onder 2.3 tot en met 2.8 genoemde vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd:
3.2.1
Gedaagde is, ondanks aanmaningen daartoe, in gebreken gebleven met de voldoening van de aan haar tot een totaalbedrag van € 20.250,00 opgelegde dwangsommen. Eiseres zag zich daarom genoodzaakt de vordering ter incasso uit handen te geven aan haar incassogemachtigde en buitengerechtelijke incassokosten te maken die, evenals de wettelijke rente, als vermogensschade voor rekening van gedaagde dienen te komen.

4.Het verweer

4.1
Gedaagde heeft de vordering naar verschuldigdheid en hoegrootheid betwist en heeft daartoe het volgende - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aangevoerd.
4.1.1
Gedaagde stelt volledig in overeenstemming met de vergunning en regelgeving opgeleverd te hebben. Zij betwist dat het oppervlakte water door haar toedoen na het gereedkomen van het werk niet op voldoende diepte is gebracht en dat zij restanten bouwafval in het water terecht heeft laten komen. Ook heeft gedaagde voldoende oppervlakte water gegraven.
Na oplevering van de woningen, in de periode eind 2009 tot 2011, hebben de bewoners echter beschoeiingen geplaatst, waardoor de tuinen groter en het wateroppervlak kleiner is geworden. Ten gevolge van die en andere bouwactiviteiten is voorts bouwafval in het water terecht gekomen.
4.1.2
Inning van de dwangsommen is, ondanks de formele rechtskracht van het besluit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid om de volgende redenen onaanvaardbaar.
1) Eiseres heeft gedaagde bij brief van 3 september 2013 bericht dat een tweede last onder dwangsom is ingetrokken, omdat eiseres meende dat een last onder dwangsom niet het juiste dwangmiddel is om de gestelde overtredingen te laten beëindigen. Tegen die achtergrond is het onduidelijk waarom eiseres toch tot inning van de onderhavige dwangsommen is overgegaan.
2) Inmiddels zijn de watergangen door eiseres op correcte diepte gebracht en is het afval afgevoerd. De daarmee gemoeide kosten bedroegen € 4.025,85. Deze kosten staan in schril contrast tot de hoogte van de verbeurde dwangsommen omdat gedaagde die werkzaamheden niet heeft uitgevoerd.
4.1.3
Gedaagde doet daarom een beroep op matiging van de opgelegde dwangsommen.
4.1.4
Betwist wordt dat er buitengerechtelijke incassoactiviteiten zijn verricht die een aparte vergoeding van buitengerechtelijke kosten rechtvaardigen.

5.De beoordeling van de vordering

5.1
Vooropgesteld wordt dat de onder 2.4 en 2.7 bedoelde besluiten onaantastbaar zijn geworden nu gedaagde tegen deze besluiten geen bezwaar heeft gemaakt. De formele rechtskracht die de besluiten daarmee hebben gekregen houdt in dat er in de onderhavige procedure, behoudens bijzondere omstandigheden, die zich hier niet voordoen, van moet worden uitgegaan dat beide besluiten, zowel voor wat betreft de wijze van totstandkoming als de inhoud rechtmatig zijn. Voor een inhoudelijke toetsing van deze besluiten is dan ook in de onderhavige procedure geen plaats. Het onder 4.1.1 weergegeven verweer van gedaagde wordt derhalve gepasseerd.
5.2
De enkele omstandigheid dat eiseres heeft geconstateerd dat de last onder dwangsom er niet toe heeft geleid dat de in r.o. 2.3 genoemde overtredingen werden beëindigd, brengt niet met zich dat het overgaan tot inning van de dwangsommen ten aanzien van het eerdere niet ingetrokken besluit onaanvaardbaar is. Immers het intrekken van het tweede besluit waarbij een last onder dwangsom was opgelegd, was, blijkens de inhoud van het besluit van 3 september 2013, daarin gelegen dat eiseres gedaagde wilde aansporen om de overtredingen te beëindigen, maar had gemerkt dat zij dat niet heeft kunnen bewerkstelligen met het opleggen van een last onder dwangsom. Zij heeft zich daarom beraden op het nemen van andere bestuursrechtelijke stappen teneinde de overtredingen ongedaan te laten maken. Dit heeft er toe geleid dat zij bij besluit van 24 september 2013 is overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van de overtredingen met betrekking tot het uitdiepen en uitbaggeren van de secundaire watergangen en dat zij op 29 oktober 2013 is overgegaan tot het laten uitvoeren van herstelmaatregelen, waarbij de werkzaamheden aan de secundaire watergangen zijn verricht en waarmee die twee overtredingen ongedaan zijn gemaakt.
5.3
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen is door eiseres gesteld, en door gedaagde niet betwist, dat de dam met duiker ter hoogte van de Marterhof 5 te Berkel en Rodenrijs in september 2013 zijn gelegaliseerd op aanvraag van de bewoners, maar dat er ten tijde van het opleggen van de dwangsom geen zicht was op legalisatie van de dam met duiker. Ook met betrekking tot dit onderdeel is het overgaan tot inning van de dwangsommen niet onaanvaardbaar.
5.4
De omstandigheid dat een tweede besluit is ingetrokken en dat dit met zich brengt dat door eiseres nog geen nieuw besluit is genomen om te bewerkstelligen dat gedaagde alsnog over zal gaan tot het graven van ten minste 158 m² oppervlaktewater conform tekeningen, brengt evenmin met zich dat haar besluit om tot inning van de dwangsommen op grond van het eerdere besluit, dat immers formele rechtskracht had gekregen, daarom onaanvaardbaar zou zijn.
5.5
De omstandigheid dat de kosten die zijn gemaakt met het opheffen van de overtredingen met betrekking tot de secundaire watergangen (beduidend) minder bedragen dan de omvang van de opgelegde dwangsommen ten aanzien van deze overtredingen, brengt evenmin met zich dat het overgaan tot inning van die dwangsommen daarom onaanvaardbaar zou zijn. Dwangsommen zijn immers bedoeld als prikkel om tot opheffing van geconstateerde overtredingen over te gaan. Dat gedaagde meende deze overtredingen niet te hebben begaan, maar desondanks om haar moverende redenen tegen de besluiten tot het opleggen van een last onder dwangsom respectievelijk het overgaan tot invordering van die last onder dwangsom geen beroep heeft ingesteld, maar anderzijds er evenmin voor heeft gekozen om die werkzaamheden zelf uit te voeren, waardoor haar dwangsommen zijn opgelegd, dient voor haar risico te blijven.
5.6
Het vorenstaande leidt er toe dat de gevorderde hoofdsom wordt toegewezen.
5.7
Tegen de gevorderde rente is geen zelfstandig verweer gevoerd. De rente is als op de wet gegrond toewijsbaar.
5.8
De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen, nu niet is gebleken dat de werkzaamheden méér hebben omvat dan enige sommaties en de gebruikelijke voorbereiding van de procedure, waarvoor de proceskostenveroordeling mede een vergoeding pleegt te vormen.
5.9
Gedaagde wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres tegen kwijting te betalen € 20.784,82, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 20.250,00 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 540,82 aan verschotten en € 800,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
898