ECLI:NL:RBROT:2014:10801

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
6 februari 2015
Zaaknummer
3541193
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst van een 60-jarige pedagogisch medewerker bij een kinderopvangorganisatie

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 24 december 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de BSO Zus en Zo B.V. en een 60-jarige pedagogisch medewerker, hierna aangeduid als [woonplaats]. De BSO heeft het verzoek ingediend op grond van artikel 7:685 BW, stellende dat er gewichtige redenen zijn voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De BSO heeft aangevoerd dat het functioneren van [woonplaats] niet optimaal is en dat er in de afgelopen jaren meerdere incidenten hebben plaatsgevonden die het vertrouwen in haar functioneren hebben geschaad. De kantonrechter heeft de mondelinge behandeling op 8 december 2014 gehouden, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De BSO heeft gesteld dat [woonplaats] niet in staat is om adequaat leiding te geven aan een groep kinderen, vooral in hectische situaties, en dat zij onvoldoende begeleiding heeft ontvangen om haar functioneren te verbeteren.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [woonplaats] sinds 2008 in dienst is bij de BSO en dat haar functioneren in de loop der jaren is beoordeeld. Hoewel er enkele incidenten zijn geweest, heeft de kantonrechter geconcludeerd dat de BSO onvoldoende heeft gedaan om [woonplaats] te ondersteunen in haar functioneren. De kantonrechter heeft benadrukt dat het van een werkgever mag worden verwacht dat zij haar werknemer begeleidt en ondersteunt, vooral gezien de leeftijd van [woonplaats]. De BSO heeft nagelaten om een duidelijk verbeterplan op te stellen en heeft niet aangetoond dat er coachinggesprekken zijn gevoerd.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet worden afgewezen, omdat de BSO niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een vertrouwensbreuk die ontbinding rechtvaardigt. De BSO is veroordeeld in de proceskosten van [woonplaats].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 3541193 VZ VERZ 14-13903
Uitspraak: 24 december 2014
Beschikking ex artikel 7:685 BW van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
inzake het verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BSO Zus en Zo B.V.,
gevestigd te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
verzoekster,
gemachtigde: mr. J.F.M.J.H van Aken te Bergschenhoek,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
gemachtigde: Abvakabo FNV te Rotterdam.
Partijen worden hierna de BSO respectievelijk [woonplaats] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
- het verzoekschrift, met producties;
- het verweerschrift.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaats gehad op 8 december 2014. Daarbij is verschenen namens de BSO mevrouw [X](personeelsmedewerker), bijgestaan door de gemachtigde. [woonplaats] is in persoon verschenen, bijgestaan door mevrouw mr. L.M. Hoogeveen, werkzaam bij Abvakabo FNV. Partijen hebben ieder hun standpunt mondeling toegelicht, waarbij mr. Van Aken gebruik heeft gemaakt van door haar overgelegde pleitnotities. Van hetgeen ter zitting is besproken, heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
De datum van de uitspraak van deze beschikking is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze door de ene partij zijn gesteld dan wel uit de overgelegde stukken blijken en door de andere partij zijn erkend dan wel niet of niet voldoende gemotiveerd zijn bestreden:
2.1
De BSO houdt zich bezig met buitenschoolse opvang van kinderen in de leeftijd van 4 tot 13 jaar en biedt opvang op een aantal locaties in de gemeente Lansingerland en Rotterdam. De BSO onderscheidt zich in de markt door het aanbieden van activiteiten aan de kinderen, veelal op een andere locatie dan de opvanglocatie.
2.2
[woonplaats], geboren op [geboortedatum] en thans 60 jaar oud, is met ingang van
11 december 2008 in dienst getreden van de BSO in de functie van pedagogisch medewerker / groepsleider. Het dienstverband geldt thans voor onbepaalde tijd. Het loon van [woonplaats] bedraagt € 1.073,92 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en exclusief overige emolumenten.
2.3
In de functieomschrijving van de pedagogisch medewerker /groepsleider is -voor zover relevant- het volgende opgenomen:
“(…) De groepsleider schept een situatie binnen de groep waarin de kinderen zich veilig voelen en stimuleert kinderen, d.m.v. uitvoering van het pedagogische plan van BSO Zus en Zo, zich verder te ontwikkelen.
De groepsleider functioneert zelfstandig en neemt initiatief tot het bedenken, organiseren en uitvoeren van activiteiten die aansluiten bij de interesse en de ontwikkelingsfase van het kind of de groep kinderen.(...)”.
2.4
[woonplaats] heeft als groepsleider de verantwoordelijkheid over een groep van maximaal 10 kinderen. Aanvankelijk was zij werkzaam in een zogeheten 8+ groep (kinderen ouder dan 8 jaar). Vanaf begin 2013 is zij overgeplaatst naar een kleinschaliger team op een andere locatie, met jongere kinderen.
2.5
Onderdeel van het takenpakket van de groepsleider is het fietsen met de kinderen en hen begeleiden, van de opvanglocatie naar de andere locatie, waar activiteiten voor de kinderen worden verzorgd.
Er heeft zich op 9 februari 2012 een incident voorgedaan tijdens het terugfietsen naar de opvanglocatie, waarbij [woonplaats] de zorg had over die groep en hen heeft begeleid bij het fietsen. Zij fietste achteraan de groep (om overzicht te houden, hetgeen conform de regels is) en was gestopt om een kind uit de groep te helpen met een kapotte fiets, terwijl de rest van de groep reeds was doorgefietst en uit het zicht van [woonplaats] was verdwenen.
2.6
Bij brief d.d. 15 maart 2012 heeft de BSO naar aanleiding van bedoeld incident aan [woonplaats] een schriftelijke waarschuwing gegeven.
2.7
In maart 2012 hebben partijen een functioneringsgesprek gevoerd. Op het beoordelingsformulier is onder het kopje nadere afspraken door de leidinggevende van [woonplaats] het volgende opgenomen: “
Gezichtspunt verbreden, van afstand bekijken, hele groep overzien. Anticiperen in alle situaties. Iets actievere houding/meer aanwezig tov regels/afspraken. Anticiperen op problemen.”
2.8
In november 2012 heeft een beoordelingsgesprek plaats gehad. De conclusie die door de BSO wordt getrokken is dat [woonplaats] voldoet aan de eisen voor wat betreft de onderdelen ‘kwaliteit en kwantiteit’ en niet voldoet aan de eisen voor wat betreft ‘gedrag’.
2.9
[woonplaats] was het met die conclusie niet eens en heeft als commentaar op het beoordelingsformulier het volgende aangegeven: “
de werkomstandigheden bij de 8+ zijn niet optimaal: chaotisch, er is voortdurend tijdsdruk, je hebt weinig of geen contact met ouders, je kan maar weinig echt aandacht geven aan de kinderen.”
2.1
Nadat [woonplaats] is overgeplaatst begin 2013 naar een andere, kleinere locatie met jongere kinderen, voeren partijen in april 2013 een functioneringsgesprek.
Daaruit blijkt dat de wijziging in locatie als goed wordt ervaren.
2.11
In oktober 2013 vindt wederom een beoordelingsgesprek plaats en wordt geconcludeerd dat het functioneren van [woonplaats] voldoet aan de gestelde eisen.
2.12
In mei en juni 2014 vindt een tweetal incidenten plaats, rondom een zogeheten ‘zorgkindje’(een kindje dat extra aandacht nodig heeft).
Op 23 juni 2014 vindt nog een incident plaats. [woonplaats] had de opdracht gekregen om 12 kinderen op te halen op een andere locatie. Toen zij terug kwam bleek dat 5 kinderen niet waren opgehaald en ook niet waren afgevinkt op de lijst met namen.
2.13
In juni 2014 hebben partijen wederom een functioneringsgesprek gevoerd. Daarin is door de leidinggevende van [woonplaats] –voor zover relevant- het volgende opgenomen:

het mag wat strenger”, “overwicht en overzicht zijn belangrijk in een drukke groep”, “let op waar je staat en wat je dan wel en niet kan zien”, “is vaak afwachtend”.

3.Het verzoek

3.1
Het verzoek van de BSO strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst, op grond van gewichtige redenen in de zin van artikel 7:685 BW, zonder toekenning van een vergoeding, kosten rechtens.
3.2
De BSO baseert haar verzoek op een verandering van omstandigheden, die van dien aard is dat de dienstbetrekking billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
De verandering van omstandigheden bestaat hierin dat van de BSO in alle redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsverhouding met [woonplaats] voort te zetten.
Er hebben zich in de afgelopen jaren enkele incidenten rondom het functioneren en het handelen van [woonplaats] voorgedaan. Zij schiet tekort in haar functioneren. De rode lijn daarin is dat [woonplaats] moeite heeft met hectiek/stress, grenzen stellen, overzicht en overwicht hebben op de groep, duidelijk en consequent zijn omtrent de regels en kunnen improviseren als een onvoorziene gebeurtenis daar om vraagt. [woonplaats] kan niet mee in de tijdsdruk, de dynamiek en de hectiek die inherent is aan het type werkzaamheden van groepsleider in de buitenschoolse opvang. Het werken met (een groep) kinderen vereist snelheid en alertheid. [woonplaats] is traag in haar handelen en niet alert genoeg om in te grijpen voordat er een incident gebeurt. Het is voor de BSO zelfs zo ernstig dat zij thans geen groep kinderen meer durft toe te vertrouwen aan [woonplaats], terwijl het zelfstandig en alleen in de groep staan het werk van de groepsleider is. Een tweede groepsleider in de groep is simpelweg financieel niet haalbaar.
De BSO is thans alle vertrouwen in [woonplaats] kwijtgeraakt en wenst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen. De BSO is een bedrijf dat moet kunnen vertrouwen op het gezag, het overwicht binnen de groep en het zelfvertrouwen van de groepsleiders.
Uit de incidenten in de afgelopen jaren is haar gebleken dat het bij [woonplaats] daaraan ontbreekt. De BSO heeft er ook geen vertrouwen in dat [woonplaats] daarin zal kunnen verbeteren of ontwikkelen. Ook nadat [woonplaats] begin 2013 is overgeplaatst van een 8+ groep naar een kleinere groep met jongere kinderen, op een overzichtelijke locatie, ziet de BSO geen verbetering in het functioneren.
Er is dan ook sprake van een verandering in de omstandigheden welke van dien aard is dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of op korte termijn behoort te eindigen.

4.Het verweer

4.1
[woonplaats] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd (primair) tot afwijzing van het verzoek en (subsidiair) ingeval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, aan [woonplaats] een redelijke vergoeding toe te kennen.
Het verweer laat zich -voor zover thans van belang- als volgt laat samenvatten.
4.2.
Hetgeen door de BSO is aangevoerd, een volledige vertrouwensbreuk die ontbinding rechtvaardigt, houdt geen stand, zo betoogt [woonplaats].
De BSO heeft niet, althans niet voldoende onderbouwd waarom het vertrouwen in [woonplaats] volledig weg is. De in dit verband overgelegde verslagen van functionerings- en beoordelingsgesprekken laten juist zien dat [woonplaats] op een veelheid van onderdelen steeds ‘goed’ of ‘voldoende’ scoort. Weliswaar worden daarin ook enkele zwakke competenties benoemd, punten die [woonplaats] ook steeds heeft erkend en ook zelf naar voren heeft gebracht in de gesprekken met de BSO, maar dat doet niet af aan de conclusie dat zij steeds aan de gestelde eisen voldoet.
Het fietsincident als door de BSO in haar verzoek aangehaald, geeft juist aan dat het fietsen met 10 kinderen voor onoverzichtelijke situaties zorgt en dat de veiligheid niet gegarandeerd kan worden als slechts 1 medewerker meefietst. Dit heeft [woonplaats] nadrukkelijk onder de aandacht van de BSO gebracht.
[woonplaats] erkent voorts dat de buitenschoolse opvang wordt gekenmerkt door hectiek en dat kinderen in de groep vaak druk zijn. Zij heeft in dat verband zelf herhaaldelijk bij de BSO aangegeven dat zij daarin hulp nodig heeft. Nergens blijkt uit dat de BSO enige begeleiding of ondersteuning aan [woonplaats] heeft geboden om de zwakke competenties te verbeteren. Van enige coaching of iets dergelijks is geen sprake geweest.
Een eventuele ontbinding heeft voor [woonplaats] bovendien aanzienlijke financiële consequenties; zij is thans 60 jaar en het vinden van een nieuwe baan zal voor haar een hele opgave zijn.
4.3.
Op hetgeen door partijen verder nog is aangevoerd wordt, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, hierna teruggekomen.

5.De beoordeling

5.1
De BSO heeft onweersproken gesteld dat het onderhavige verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod. De kantonrechter heeft geen aanleiding daarover anders te oordelen.
5.2
Gelet op al hetgeen partijen in de processtukken en bij de mondelinge behandeling van de zaak naar voren hebben gebracht, is de kantonrechter van oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Ter onderbouwing van haar verzoek noemt de BSO enkele incidenten, meer in het bijzonder het fietsincident en de kwestie van het zorgkindje.
Desgevraagd heeft [woonplaats] ter zitting gemotiveerd toegelicht hoe een en ander is gegaan, waarbij zij nadrukkelijk aangeeft dat zij herhaaldelijk bij de BSO heeft aangekaart dat zij ‘de situatie in haar eentje niet meer aan kan’, dat kinderen steeds meer aandacht/zorg nodig hebben, dat zij heeft gevraagd om hulp/bijstand vanuit haar werkgever en dat daarop niet is gereageerd.
Voor wat betreft het fietsincident overweegt de kantonrechter dat aannemelijk is geworden dat dat een éénmalig incident is geweest (in 2012), waarbij een kindje pech had met haar fiets en [woonplaats] daardoor gedwongen werd om te stoppen voor dat kindje. Naar het oordeel van de kantonrechter kan een dergelijke situatie nu eenmaal voorkomen in haar werk als groepsleider en niet duidelijk is geworden hoe zij dan wel had moeten handelen dan wel die situatie had kunnen voorkomen.
Voor wat betreft het zorgkindje wordt overwogen dat het omgaan met drukke en soms agressieve kinderen inherent is aan het werk van groepsleider. Ter zitting heeft de BSO terecht in dit verband aangevoerd dat kinderen tegenwoordig meer tijd en zorg vragen.
Op haar beurt heeft [woonplaats] ter zitting aangegeven moeite te hebben om (adequaat) met de situatie rondom het zorgkindje om te gaan, naast het feit dat de andere kinderen in de groep ook de nodige zorg vragen. Naar eigen zeggen deed ze haar werk zo goed als mogelijk maar “gaat het allemaal niet”. Voorts hebben beide partijen enkele zwakke competenties in het functioneren van [woonplaats] naar voren gebracht, die samengevat betreffen ‘overzicht en gezag binnen de groep’.
De kantonrechter concludeert uit het voorgaande dat vast is komen te staan dat [woonplaats] niet naar behoren functioneert, ook niet nadat zij is overgeplaatst naar een kleinere groep, op een andere locatie. In het bijzonder is gebleken dat [woonplaats] moeite heeft om leiding/gezag in een groep te hebben en voldoende overzicht te houden, daar waar er in die groep een zorgkindje om extra aandacht vraagt, naast de andere kinderen in de groep.
Die conclusie rechtvaardigt niet zonder meer ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Van de BSO mag in de gegeven omstandigheden, in het bijzonder gelet op de relatief hoge leeftijd van [woonplaats], worden verwacht dat zij haar werknemer daarin steun en begeleiding biedt, zo nodig met behulp van een coach.
Ter zitting heeft de BSO aangegeven dat zij coachinggesprekken met [woonplaats] heeft gevoerd. [woonplaats] heeft dat gemotiveerd weersproken. De kantonrechter heeft uit de door de BSO in het geding gebrachte stukken niet kunnen vaststellen dat dergelijke coachinggesprekken zijn gevoerd.
Verder wordt overwogen dat uit niets blijkt dat de BSO anderszins heeft ingegrepen om het tij te keren, bijvoorbeeld door een verbeterplan op te stellen en [woonplaats] te begeleiden daarin, terwijl een dergelijk initiatief van haar, als goed werkgever, toch mocht worden verlangd.
Het ligt op de weg van de werkgever om zich in te spannen teneinde het functioneren van de werknemer in kwestie op het gewenste niveau te brengen, door middel van een transparant en duidelijk stappenplan/verbeterplan, waarin ook wordt vastgelegd welke competenties verbetering behoeven, hoe dat aangepakt gaat worden en binnen welk tijdsbestek. Gesteld noch gebleken is dat een dergelijk, duidelijk traject is gevolgd.
Geconcludeerd moet worden dat de BSO heeft nagelaten om zich extra in te spannen teneinde verbetering in het functioneren van [woonplaats] te bewerkstelligen.
Al het vorenoverwogene tezamen leidt de kantonrechter tot de slotsom dat het verzoek van de BSO tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet worden afgewezen.
De BSO zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt de BSO in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [woonplaats] vastgesteld op € 400,- aan salaris voor haar gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
741