In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 24 december 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de BSO Zus en Zo B.V. en een 60-jarige pedagogisch medewerker, hierna aangeduid als [woonplaats]. De BSO heeft het verzoek ingediend op grond van artikel 7:685 BW, stellende dat er gewichtige redenen zijn voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De BSO heeft aangevoerd dat het functioneren van [woonplaats] niet optimaal is en dat er in de afgelopen jaren meerdere incidenten hebben plaatsgevonden die het vertrouwen in haar functioneren hebben geschaad. De kantonrechter heeft de mondelinge behandeling op 8 december 2014 gehouden, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De BSO heeft gesteld dat [woonplaats] niet in staat is om adequaat leiding te geven aan een groep kinderen, vooral in hectische situaties, en dat zij onvoldoende begeleiding heeft ontvangen om haar functioneren te verbeteren.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [woonplaats] sinds 2008 in dienst is bij de BSO en dat haar functioneren in de loop der jaren is beoordeeld. Hoewel er enkele incidenten zijn geweest, heeft de kantonrechter geconcludeerd dat de BSO onvoldoende heeft gedaan om [woonplaats] te ondersteunen in haar functioneren. De kantonrechter heeft benadrukt dat het van een werkgever mag worden verwacht dat zij haar werknemer begeleidt en ondersteunt, vooral gezien de leeftijd van [woonplaats]. De BSO heeft nagelaten om een duidelijk verbeterplan op te stellen en heeft niet aangetoond dat er coachinggesprekken zijn gevoerd.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet worden afgewezen, omdat de BSO niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een vertrouwensbreuk die ontbinding rechtvaardigt. De BSO is veroordeeld in de proceskosten van [woonplaats].