Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
De rechter heeft op de zitting van 9 december 2014 het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. De rechter heeft op de zitting naar aanleiding van het mondelinge verzoek om een ondertoezichtstelling namens de Raad gezegd: ‘Ik had gehoopt dat u dit verzoek zou doen.’ In de reactie van de rechter van 15 december 2014 stelt de rechter verder: ’Nu er sprake was van een minderjarige die ernstig bedreigd wordt in haar belangen en haar gezondheid door het feit dat ze klem zit tussen beide ouders is een ondertoezichtstelling de aangewezen maatregel.’ Naast het feit dat de rechter hier het vermoeden van letterlijke bevooroordeeldheid bevestigt, schendt zij met dit eindoordeel het beginsel van hoor en wederhoor. Immers zonder dat zijdens verzoekster ook maar met één woord is gereageerd op het rauwelijkse mondelinge verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling, heeft de rechter reeds een eindoordeel gegeven hetgeen wordt bevestigd door haar reactie van 15 december 2014.
Voorts is aangevoerd dat de rechter de gang van zaken en de woorden van verzoekster op de zitting van 9 december 2014 heeft gedenatureerd.
Ook is naar voren gebracht dat de rechter het belang van het kind ten onrechte heeft laten prevaleren boven het belang van verzoekster bij een eerlijk proces. De rechter heeft zich niet lijdelijk gedragen en reeds aan het begin van de zitting aangestuurd op een mondeling verzoek tot ondertoezichtstelling.
Alle gronden zijn zowel afzonderlijk als in hun samenhang feiten en/of omstandigheden waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen lijden, op grond waarvan verzoekster de rechter wraakt.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Reactie van 15 december 2014:
In de loop van de zitting werd steeds duidelijker dat het slecht gaat met de
minderjarige en dat er zo spoedig mogelijk hulp geboden moest worden. Ook de vertegenwoordiger van de Raad vond de situatie waarin de minderjarige zich bevond zorgelijk en vroeg de rechtbank een ondertoezichtstelling uit te spreken, zonder nader onderzoek te gelasten.
De opmerking dat de rechter had gehoopt dat dit verzoek gedaan zou worden, had betrekking op de procedurele gang van zaken en de op 12 december 2013 opgelegde dwangsom, voor iedere keer wanneer moeder niet aan een omgang tussen vader en dochter mee zou werken, welke maatregel in deze situatie contraproductief was. Nu er sprake is van een minderjarige die ernstig bedreigd wordt in haar belangen en haar gezondheid door het feit dat ze klem zit tussen beide ouders is een ondertoezichtstelling de aangewezen maatregel.
Het verzoek van de Raad is mede ingegeven door het eerder opgestelde raadsrapport en het verhandelde ter zitting. Nadat eerst de vader en vervolgens de moeder - verzoekster - de gelegenheid werd gegeven zich over het verzoek van de Raad uit te laten, vroeg de raadsman van moeder schorsing om over dit verzoek met moeder te overleggen, welk overleg geleid heeft tot wraking, op grond van het vermoeden dat de rechtbank bevooroordeeld zou zijn. Wanneer hiermee wordt bedoeld dat de rechter de belangen van de minderjarige boven de belangen van de ouders stelt is dit juist. Als kinderrechter dient de rechter de belangen van het kind voorop te stellen.
Reactie van 16 december 2014:
Naar aanleiding van het verzoek van de Raad om zonder aanvullend onderzoek, een ondertoezichtstelling uit te spreken, heeft de rechter beide partijen in de gelegenheid gesteld hierop hun zienswijze aan de rechtbank kenbaar te maken. Niet eerder tijdens de behandeling is gesproken over een ondertoezichtstelling. De kinderrechter kan hangende een onderzoek de minderjarige onder toezicht stellen indien dit dringend en onverwijld noodzakelijk is (art. 1:255 BW). Een dergelijke maatregel kan zelfs ambtshalve plaats vinden. In dit geval kwam het verzoek van de Raad. Het eindoordeel van de rechter stond niet vast alvorens partijen hierover te horen.
Ter zitting is hoor en wederhoor toegepast, door partijen in de gelegenheid te stellen zich over het verzoek van de Raad uit te laten en op verzoek de behandeling te schorsen om de raadsman in de gelegenheid te stellen met verzoekster te overleggen.
Het betrof een voortzetting van de zaak op verzoek van de man. Uit de voorliggende
tussenbeschikkingen, het rapport van de Raad en het verslag van het Rotterdams omgangshuis blijkt dat door deskundige hulpverleners is vastgesteld dat hier sprake is van een kind dat klem en verloren is geraakt in de strijd tussen de ouders. Hierover heeft de rechter haar zorgen uitgesproken en beide ouders aangesproken op hun verantwoordelijkheid.
Het betreft hier een procedure waarin het belang van het kind en het recht op omgang centraal staan. Wanneer het niet duidelijk is of de met gezag belaste ouder meewerkt aan een omgangsregeling tussen het kind en de andere ouder is het de taak van de rechter om te bevorderen dat een omgangsregeling tot stand komt (HR, NJ 2014,91).
Door het belang van het kind centraal te stellen, wordt voldaan aan art. 1:377a BW, art. 8 EVRM en art. 9 lid 3 van het IVRK. Rekening houden met het belang van het kind kan niet leiden tot het schenden van het recht van de ouders op een eerlijke procesgang.
Genoemde feiten en omstandigheden, zowel afzonderlijk als in hun samenhang, kunnen niet leiden tot het oordeel dat er sprake is van vooringenomenheid.