In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is op 3 december 2014 vonnis gewezen in een incident. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. T. Abbo, had een hoofdzaak aangespannen tegen de gedaagde, die werd bijgestaan door advocaat mr. J.F.J. van den Hoek. De gedaagde vorderde dat de rechtbank zich onbevoegd verklaarde, stellende dat partijen in hun echtscheidingsconvenant waren overeengekomen om bij geschillen eerst mediation te zoeken. De rechtbank heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De rechtbank concludeerde dat de mediationclausule in het convenant niet gelijkgesteld kan worden met een arbitraal beding of een bindend advies. Dit betekent dat de partijen niet verplicht zijn om eerst mediation te ondergaan voordat zij zich tot de rechter wenden. De rechtbank oordeelde dat de mediationclausule niet leidt tot onbevoegdheid van de rechtbank, aangezien mediation gebaseerd is op vrijwilligheid en bereidheid van beide partijen. De rechtbank wees de incidentele vordering van de gedaagde af en veroordeelde hem in de proceskosten van het incident. De zaak werd vervolgens op de rol gezet voor beraad over een comparitie.