ECLI:NL:RBROT:2014:10604

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
C-10-456363 - HA ZA 14-806
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering tot onbevoegdheid op basis van mediationclausule

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, is op 3 december 2014 vonnis gewezen in een incident. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. T. Abbo, had een hoofdzaak aangespannen tegen de gedaagde, die werd bijgestaan door advocaat mr. J.F.J. van den Hoek. De gedaagde vorderde dat de rechtbank zich onbevoegd verklaarde, stellende dat partijen in hun echtscheidingsconvenant waren overeengekomen om bij geschillen eerst mediation te zoeken. De rechtbank heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De rechtbank concludeerde dat de mediationclausule in het convenant niet gelijkgesteld kan worden met een arbitraal beding of een bindend advies. Dit betekent dat de partijen niet verplicht zijn om eerst mediation te ondergaan voordat zij zich tot de rechter wenden. De rechtbank oordeelde dat de mediationclausule niet leidt tot onbevoegdheid van de rechtbank, aangezien mediation gebaseerd is op vrijwilligheid en bereidheid van beide partijen. De rechtbank wees de incidentele vordering van de gedaagde af en veroordeelde hem in de proceskosten van het incident. De zaak werd vervolgens op de rol gezet voor beraad over een comparitie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
zaaknummer / rolnummer: C/10/456363 / HA ZA 14-806
Vonnis in incident van 3 december 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats], gemeente Goeree-Overflakkee,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. T. Abbo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats], gemeente Goeree-Overflakkee,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J.F.J. van den Hoek.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 juli 2014, met producties;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid tevens conclusie van
antwoord in de hoofdzaak van 8 oktober 2014;
- de incidentele conclusie van antwoord van 22 oktober 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in het incident

2.1.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Hij voert hiertoe aan dat partijen in het tussen hen gesloten convenant zijn overeengekomen dat zij zich tot De Scheidingsplanner (of een scheidingsbemiddelaar) zullen wenden in het geval zij niet in onderling overleg tot een regeling kunnen komen bij een verschil van mening omtrent de interpretatie van het convenant.
2.2.
[eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De incidentele conclusie is tijdig en voor alle weren genomen. [gedaagde] is daarom ontvankelijk in het incident.
3.2.
[gedaagde] beroept zich op artikel 10 van het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant.
3.3.
In artikel 10 van deze overeenkomst staat, voor zover van belang, vermeld:
“Artikel 10 Geschillen
10.1
In geval partijen in de toekomst van mening verschillen omtrent de interpretatie van dit convenant zullen zij trachten door middel van onderling overleg tot een regeling te komen.
10.2
In het geval zij hier niet in slagen zullen zij zich wenden tot De Scheidingsplanner of een scheidingsbemiddelaar, met het verzoek hen te begeleiden bij het zoeken naar een oplossing voor de gerezen geschilpunten.
10.3
Pas indien en nadat deze bemiddeling niet tot het gewenste resultaat zal hebben geleid zullen partijen zich elk tot een eigen advocaat wenden, die dan het geschilpunt eventueel aan de rechter kan voorleggen.”
(…)
3.4.
Uit artikel 10 van het echtscheidingsconvenant kan worden afgeleid dat partijen allereerst zullen trachten in onderling overleg tot een regeling te komen. Indien dit niet mocht slagen, zullen zij zich wenden tot een derde, De Scheidingsplanner of een scheidingsbemiddelaar, die hen zal begeleiden bij het zoeken van een oplossing. Deze derde dient te worden aangemerkt als een mediator.
3.5.
Een mediationclausule, zoals weergegeven in dit artikel, kan niet gelijk worden gesteld worden met een arbitraal beding of een beding waarin partijen zijn overeengekomen om een tussen hen gerezen geschil voor te leggen aan een bindend adviseur. Arbitrage en bindend advies hebben een wettelijke grondslag waarbij een door partijen aangewezen derde beslist op een geschil dat partijen verdeeld houdt, in plaats van de burgerlijke rechter. Dat is niet het geval bij mediation. Het staat partijen vrij om in het kader van contractsvrijheid een dergelijk mediationbeding in de overeenkomst op te nemen. Partijen zijn dan in beginsel gehouden om hun geschil voor te leggen aan een mediator. In het geval deze weg niet wordt bewandeld, leidt dit niet tot onbevoegdheid van de burgerlijke rechter om kennis te nemen van het geschil. Mediation gaat namelijk uit van de bereid- en vrijwilligheid van beide partijen. Het (komen te) ontbreken van die bereidheid c.q. instemming rechtvaardigt gewoonlijk, dat van mediation wordt afgezien of dat een reeds aangevangen mediation wordt beëindigd. In de onderhavige zaak komt naar voren dat [eiser] om haar moverende redenen heeft afgezien van mediation.
3.6.
Gelet op het voorgaande is van onbevoegdheid van de rechtbank geen sprake. De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen.
3.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van
[eiser] tot op heden begroot op € 452,00,
in de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
17 december 2014voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2014.
2130/1980