ECLI:NL:RBROT:2014:10446

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2014
Publicatiedatum
19 december 2014
Zaaknummer
ROT 14/8142
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening rijbewijs ongeldig verklaard wegens cannabismisbruik

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn rijbewijs ongeldig verklaard zag door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het primaire besluit, genomen op 12 september 2014, verklaarde het rijbewijs van verzoeker ongeldig met ingang van 19 september 2014, op basis van een onderzoeksrapport van psychiater Hanoeman, waarin werd geconcludeerd dat verzoeker al jarenlang cannabis gebruikt en dat dit zou leiden tot cannabismisbruik. Verzoeker betwistte deze diagnose en voerde aan dat hij sinds januari 2014 geen cannabis meer had gebruikt en dat hij nooit onder invloed van drugs had gereden. Tijdens de zitting op 15 december 2014 heeft verzoeker zijn standpunt verder toegelicht, waarbij hij stelde dat de conclusies van het rapport niet klopten en dat er geen bewijs was voor afhankelijkheid of problemen door cannabisgebruik.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het onderzoeksrapport onvoldoende concludent was en dat er geen duidelijke onderbouwing was voor de diagnose cannabismisbruik. De rechter benadrukte dat de diagnose niet zonder meer kon worden aangenomen zonder nadere toelichting van de psychiater. Gezien het belang van verzoeker om zijn rijbewijs te behouden voor werkgelegenheid, en het gebrek aan overtuigend bewijs voor de diagnose, werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. De voorzieningenrechter besloot dat het rijbewijs van verzoeker weer geldig zou zijn tot zes weken na de uitspraak in beroep. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en een klein bedrag aan proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 14/8142
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 december 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], te Zwijndrecht, verzoeker,

gemachtigde:[gemachtigde],
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder,
gemachtigde: I.S.B. Metaal
.

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard met ingang van 19 september 2014.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, zodat het rijbewijs weer geldig wordt.
Bij besluit van 5 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit het onderzoeksrapport van psychiater Hanoeman is gebleken dat verzoeker al jarenlang bijna dagelijks cannabis gebruikt om te kalmeren, met een maximum van vijf joints per week. Hanoeman concludeert tot cannabismisbruik in ruime zin. Gelet hierop is verzoeker volgens verweerder niet geschikt om te rijden en heeft verweerder het rijbewijs ongeldig verklaard.
2. Verzoeker kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe onder meer het volgende aan. Verzoeker herkent zich niet in het beeld dat Hanoeman van hem schetst en betwist dat bij hem sprake is van drugsmisbruik. Eiser heeft op vragen van de medisch specialist geantwoord dat hij niet weet hoeveel joints hij per week rookte, maar gezien zijn financiën niet veel. Met suggestieve vragen is de medisch specialist zelf op 3 tot 5 per week gekomen. Ter zitting heeft verzoeker gezegd dat hij variërend van soms een hele week niets tot 3 tot 4 keer per week cannabis rookte, voornamelijk 's avonds. Verzoeker heeft sinds januari 2014 geen cannabis meer gebruikt en stelt nooit te hebben gereden na het gebruik van cannabis. Het voorval van 6 januari 2014, dat heeft geleid tot een mededeling aan het CBR, had niets met drugsgebruik te maken. Verzoeker had bij het onderzoek een normale urine-uitslag, waarbij geen sporen van drugs zijn aangetroffen. Verzoeker heeft een verklaring van zijn psychiater De Jong overgelegd, dat haaks op het onderzoeksrapport staat.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
4. Op grond van het bepaalde in artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb, wordt het verzoek om voorlopige voorziening dat verzoeker hangende het bezwaarschrift had ingediend, gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, nu hij werkeloos is en wil solliciteren naar functies als vertegenwoordiger, waarvoor hij een rijbewijs nodig heeft. Een recente sollicitatie is volgens verzoeker afgeketst op het ontbreken van een geldig rijbewijs.
De stelling van verweerder dat bij schorsing van het bestreden besluit de schorsing van het rijbewijs door het aan de ongeldigverklaring voorafgegane besluit van 30 januari 2014 herleeft, doet er niet aan af dat de voorzieningenrechter een maatregel kan treffen op grond waarvan het rijbewijs van verzoeker gelding heeft.
Verder is door verweerder gesteld dat de recidiefvrije periode van verzoeker bijna is verstreken en verzoeker daarom een procedure kan starten om weer geschikt te worden verklaard en om zijn rijbewijs terug te vragen. Hierover merkt de voorzieningenrechter op dat dit kosten voor verzoeker met zich brengt en dat daarmee bovendien niet zeker is of verzoeker zijn rijbewijs op korte termijn zal terugkrijgen. Deze stelling van verweerder doet daarom evenmin af aan het spoedeisend belang dat verzoeker heeft bij een voorlopige voorziening.
6. Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling), worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage. In die bijlage is in paragraaf 8.8, getiteld "Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)", bepaald dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport is vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bestaat in een geval waarin de psychiatrische diagnose drugsmisbruik is gesteld, slechts aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren, indien het keuringsrapport naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet concludent is.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is zonder nadere toelichting van verweerder en/of van psychiater Hanoeman het onderzoeksrapport waarin de diagnose cannabismisbruik in ruime zin is gesteld, onvoldoende concludent. In het onderzoeksrapport van Hanoeman staat vermeld dat verzoeker wekelijks drie tot vijf joints rookte. Nog daargelaten dat verzoeker betwist dat hij die aantallen heeft genoemd, ziet de voorzieningenrechter geen onderbouwing van de conclusie dat dit gebruik aangemerkt kan of moet worden als misbruik. Niet is toegelicht, dan wel op voorhand voor de voorzieningenrechter aannemelijk, dat met deze hoeveelheid (per definitie) geen sprake meer is van aanvaardbaar gebruik, niet zijnde misbruik.
Er blijken geen bijkomende feiten of omstandigheden uit het rapport waarop de diagnose (mede) zou kunnen zijn gebaseerd. Zo blijkt uit het rapport bijvoorbeeld niet dat verzoeker afhankelijk was van het gebruik van cannabis, of dat hij problemen heeft ondervonden als gevolg van het gebruik van cannabis. Verder heeft verweerder ter zitting bevestigd dat bij de onderhavige besluitvorming geen rol heeft gespeeld dat bij verzoeker sprake is van autisme.
Mede gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter niet zonder betekenis dat de behandelend psychiater van verzoeker heeft verklaard dat in het medisch dossier van verzoeker de diagnose “drugsmisbruik” niet wordt gehanteerd.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat een toelichting zal worden gevraagd aan psychiater Hanoeman met betrekking tot de diagnose cannabismisbruik in ruime zin en een reactie op de stelling van verzoeker dat hij niet heeft gezegd dat hij drie tot vijf joints per week rookte en zijn gebruik daarvan afweek. Deze toelichting kan worden ingebracht in de beroepsprocedure.
Het ligt in de rede dat verweerder hierbij de vraag betrekt welke (materiële) betekenis een diagnose cannabismisbruik in ruime zin heeft voor de geschiktheid om een auto te besturen (en dus voor de verkeersveiligheid), dit gelet op de toelichting in het bestreden besluit dat het onderzoek in het kader van deze procedure een ander uitgangspunt kent dan het uitgangspunt van de behandelend psychiater. Het in deze procedure verrichte onderzoek naar de geschiktheid is verricht aan de hand van de Regeling en is specifiek op de vraag gericht of verzoeker nog geschikt is om een auto te besturen, aldus uitdrukkelijk het bestreden besluit.
9. Gelet op het voorgaande kan niet gezegd worden dat het beroep geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter maakt daarom een afweging van de belangen voor het al dan niet treffen van een voorlopige voorziening. Hierbij is zwaarwegend dat het huidige onderzoeksrapport naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende concludent is. Daardoor zijn de gevaren voor de verkeersveiligheid onvoldoende aannemelijk geworden. De voorzieningenrechter kent daarom meer gewicht toe aan het belang van verzoeker om te kunnen beschikken over zijn rijbewijs dan aan het door verweerder gestelde belang van de verkeersveiligheid bij het niet treffen van een voorziening.
10. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding het verzoek toe te wijzen.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
12. Verzoeker heeft gevraagd verweerder te veroordelen in de proceskosten, bestaande uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, reis- en verblijfkosten en verschotten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn er geen kosten van rechtsbijstand die voor vergoeding in aanmerking komen, nu de gemachtigde van verzoeker de vader is van verzoeker en niet is gebleken dat het verlenen van rechtsbijstand tot zijn beroepsmatige taak behoort. De gestelde reis- en verblijfkosten van € 10,= komen voor vergoeding in aanmerking. De gestelde kosten van € 165,- voor verschotten zijn niet gespecificeerd, maar aangenomen wordt dat met dit bedrag de kosten van het griffierecht zijn bedoeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat de maatregel wordt getroffen dat het rijbewijs van verzoeker weer geldig is tot zes weken na de uitspraak in beroep;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 165,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 10,=.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Houtman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.