ECLI:NL:RBROT:2014:10417

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
19 december 2014
Zaaknummer
10/962049-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zes verdachten voor hennepteelt met diverse straffen en vrijspraak van deelname aan criminele organisatie

Op 19 december 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen zes verdachten die betrokken waren bij hennepteelt. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld voor hun rol in de hennepkwekerij, waarbij de zwaarste straf van 15 maanden gevangenisstraf is opgelegd aan een verdachte die als medepleger betrokken was bij een kwekerij met meer dan 500 planten en in het bezit was van 5,5 kg henneptoppen, een handgranaat en munitie. Deze verdachte kreeg 15 maanden gevangenisstraf, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. Een andere verdachte, die als medeplichtige fungeerde, kreeg de lichtste straf: een werkstraf van 80 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. De overige vier verdachten ontvingen een combinatie van gevangenisstraffen en werkstraffen.

Alle verdachten zijn vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een criminele organisatie, ondanks dat de officier van justitie een samenwerkingsverband had aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de verdachte [verdachte] niet voldoende betrokken was bij de hennepkwekerijen om als deelnemer aan een criminele organisatie te worden aangemerkt. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte voor de zaak ‘E10 Poortweide’ en heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat hennepteelt onaanvaardbaar is en dat er streng moet worden opgetreden tegen dergelijke feiten, gezien de gevolgen voor de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10/962049-12 [Promis]
Datum uitspraak: 19 december 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Iran) op [geboortedatum] 1981,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres en woonplaats],
raadsman mr. R.I. van Haneghem, advocaat te Rotterdam.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18, 19, 20 en 24 november 2014 en 19 december 2014.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

De officieren van justitie mr. J.J. Beliën en mr. A. van Dooren (verder: de officier van justitie) hebben gerekwireerd tot:
- niet-ontvankelijkverklaring voor de onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde zaak ‘E10 Poortweide’;
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair overigens ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met
aftrek van voorarrest alsmede een voorwaardelijke geldboete van € 10.000,00 met een
proeftijd van 2 jaar;
- niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] in hun vorderingen.

DE VERDEDIGING

De raadsman heeft – naast de hierna te noemen verweren – primair algehele vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. De benadeelde partijen zouden niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen.

DE ONTVANKELIJKHEID VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE

De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde voor zover het betreft de zaak ‘E10 Poortweide’. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft de raadsman een brief overgelegd van het arrondissementsparket Den Haag van 27 september 2012 gericht aan de verdachte waarin aan haar is meegedeeld dat zij te dezer zake niet (verder) zal worden vervolgd ‘wegens onvoldoende bewijs’.
Met de raadsman en de officier van justitie heeft de rechtbank vastgesteld dat uit voornoemde brief blijkt dat voornoemde zaak tegen de verdachte is geseponeerd.
De rechtbank zal de officier van justitie dan ook niet ontvankelijk verklaren in de vervolging van de verdachte voor zover het betreft de zaak ‘E10 Poortweide’.

MOTIVERING VRIJSPRAAK

I. Feit 1 (zaaksdossier E10)
Het onder 1 tenlastegelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – samengevat – op het volgende standpunt gesteld. Sprake is geweest van een samenwerkingsverband. Onder de dekmantel van de growshop van de verdachte [medeverdachte 1] hebben de verdachten in onderling wisselende samenstellingen samengewerkt bij het telen van hennep. De officier van justitie heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad van 2 februari 2010, ECLI:HR:2010:BK5193, inhoudende onder meer dat, om een persoon als deelnemer aan een organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht te kunnen aanmerken, niet vereist is dat vast komt te staan dat die persoon moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest. Hoewel niet alle verdachten in een uitgesproken rol in beeld komen, zijn alle verdachten wel meermalen in verbinding te brengen met hennepkwekerijen. [medeverdachte 1] heeft daarbij een centrale/faciliterende – geen leidende – rol gehad. De typerende – niet de enige vaste – werkwijze heeft er uit bestaan dat met valse of vervalste identiteitsbewijzen locaties werden gehuurd. In het bijzonder de verdachte [verdachte], destijds partner van verdachte [medeverdachte 1], heeft documenten misbruikt voor dat doel. De verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben bijdragen geleverd aan verschillende hennepkwekerijen. De rol van [medeverdachte 2] is in het algemeen die van opbouwer geweest. Via voornoemde verdachten zijn ook de verdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] in beeld gekomen. Beiden zijn betrokken geweest bij meerdere hennepkwekerijen. Voorts was sprake van typisch crimineel gedrag dat wijst op de samenwerking, zoals door de verdachten gevoerde telefoongesprekken met verhullend taalgebruik en het aantreffen van een jammer bij [medeverdachte 2] en wapens bij [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4].
Beoordelingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor het antwoord op de vraag of gesproken kan worden van een criminele organisatie, sprake moet zijn van: (i) een organisatie, (ii) die het oogmerk heeft op criminele delicten, alsmede van (iii) deelneming door de verdachte aan die organisatie. Naar bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beantwoording van de vraag of sprake is van (i) een organisatie beoordeeld te worden of er een samenwerkingsverband is met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Direct contact met de medeverdachte(n) is niet vereist, maar afwezigheid daarvan levert naar het oordeel van de rechtbank geen positieve indicatie op voor het bestaan van een samenwerkingsverband. Steeds zal sprake moeten zijn typerende samenwerkingsgedragingen.
Onderzocht moet worden of daar in het onderhavige geval sprake van is geweest.
Samenwerkingsverband
Het dossier E10, dat ziet op de vermeende criminele organisatie, is met name opgebouwd uit een beschrijving van verschillende locaties waar hennepkwekerijen en/of hennep zijn aangetroffen. Op een deel van deze locaties is
backwards(achteruit) gerechercheerd. Bij de beoordeling is de rechtbank nagegaan of de verdachte en haar medeverdachten bij de verschillende ontmantelde henneplocaties c.q. bij de aangetroffen hoeveelheden hennep – in onderlinge samenhang bezien – strafrechtelijke betrokkenheid van afdoende gewicht kan worden toegedicht. Wat betreft de rol van de verdachte [verdachte] geldt dat de rechtbank onder feit 2 haar betrokkenheid bij de hennepkwekerij Melis Stokezijde in de vorm van medeplichtigheid bewezen heeft verklaard. Ten aanzien van de hennepkwekerij Poortweide heeft de rechtbank de officier van justitie om een formele reden weliswaar niet ontvankelijk verklaard, maar op grond van de door verdachte ter zitting afgelegde verklaring staat vast dat zij ook bij die kwekerij betrokken is geweest. De verdachte heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat zij bij de huur van de beide woningen betrokken is geweest in opdracht van de medeverdachte [medeverdachte 1]. Nu er echter voor het overige geen aanwijzingen of bewijzen voorhanden zijn waaruit de voor samenwerking typerende handelingen vallen af te leiden, kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van deze verklaring geen samenwerking worden vastgesteld. Ten aanzien van andere hennepkwekerijen c.q. aangetroffen hennep is naar het oordeel van de rechtbank niet dan wel onvoldoende gebleken dat de verdachte [verdachte] daarbij betrokken is geweest. Evenmin blijkt dat er anderszins sprake is geweest van samenwerking met de medeverdachten. Voornoemde gedragingen – het huren van twee woningen met gebruikmaking van een vervalst paspoort en onder opgave van valse identiteitsgegevens – houden weliswaar in dat de verdachte zich als medeplichtige heeft beziggehouden met de teelt van hennep, maar bij gebreke van typerende samenwerkingsgedragingen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat de verdachte met haar medeverdachten een criminele organisatie heeft gevormd.
II. Feit 2 primair (zaaksdossier E10:Melis Stokezijde)
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring van ‘medeplegen’.
Weliswaar heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan het strafbare feit door het huren van de betreffende woning, waarin later een hennepkwekerij is aangetroffen, maar het bewijs voor verdergaande strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachte ontbreekt.
Dit betekent dat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar mededader(s) ten aanzien van het telen van hennep.
Het onder 2 primair tenlastegelegde is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage II vermelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
2 ( subsidiair)
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/ofeen of meer
onbekend gebleven personen in
of omstreeksde periode van 01 juli 2011 tot en
met 07 maart 2012 te
Wateringen en/ofDen Haag met elkaar
, althans één van
hen, (telkens)opzettelijk heeft/
hebbengeteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehadin een pand aan
- [adres 2] te Wateringen (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in
totaal) ongeveer 338 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten
en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30
gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op
de bij de Opiumwet behorende lijst II, en/of
-
de[adres 1] te Den Haag
(een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in
totaal) ongeveer64 en
/of255 hennepplanten,
althans een groot aantal
hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
tot
en/of bijhet plegen van welk
(e)misdrijf
/misdrijvenverdachte in
of
omstreeksde periode van 01 juli 2011 tot en met 07 maart 2012 te
Wateringen
en/ofDen Haag,
in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal
(telkens)opzettelijk gelegenheid en/of middelen
en/of inlichtingenheeft
verschaft
en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- zich
(meermalen)met een vals en/of vervalst paspoort op naam van [naam]
te legitimeren als
zijndeeen betrouwbare huurder, en
/of
- (vervolgens) deel te nemen aan een rondleiding in het pand aan de

Poortweide en/of Melis Stokezijde, en/of

- ( vervolgens) op naam van [naam] het pand aan
de Poortweide en/ofde
Melis Stokezijde te huren
, en/of
- (vervolgens) (meermalen) telefonisch contact te hebben met de verhuurders
van de panden aan de Poortweide en/of de Melis Stokezijde.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

BEWIJSMOTIVERING

Bij dit vonnis is als bijlage II een overzicht gevoegd van de bewijsmiddelen inhoudende de redengevende feiten en omstandigheden die tot het bewijs hebben bijgedragen. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

NADERE BEWIJSOVERWEGING

De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte weliswaar voor haar toenmalige partner een woning heeft gehuurd maar dat daaruit niet kan worden afgeleid dat bij haar sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op hennepteelt. Daarom dient, aldus de raadsman, vrijspraak te volgen van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid.
De rechtbank overweegt het volgende. De verdachte heeft naar haar zeggen onder druk en dwang van haar toenmalige partner de woning aan de Melis Stokezijde gehuurd. Verdachte wist dus, op grond van de op haar uitgeoefende druk en dwang, dat haar partner een groot belang had bij het huren van die woning. Verdachte woonde destijds met die partner samen en verdachte wist dat haar partner een growshop had en handelde in goederen die benodigd zijn voor het opzetten van hennepkwekerijen en het telen van hennep. Onder deze omstandigheden heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank minst genomen voorwaardelijk opzet gehad ten aanzien van het – later gebleken – feit dat in de door haar gehuurde woning hennep zou worden geteeld. Het verweer wordt dan ook verworpen.

STRAFBAARHEID FEIT

Het bewezen feit levert op:
2. (subsidiair) MEDEPLICHTIGHEID AAN: OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 3, ONDER B, VAN DE OPIUMWET, GEGEVEN
VERBOD.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

STRAFBAARHEID VERDACHTE

I. Namens verdachte is door de raadsman bij pleidooi aangevoerd dat verdachte door haar toenmalige partner is gedwongen de woning aan de [adres 1] in Den Haag te huren. Zij heeft dat gedaan uit angst voor haar partner. De drang die op haar is uitgeoefend, was zodanig dat zij hiertegen geen weerstand kon en durfde (te) bieden. De verdediging heeft zich op grond hiervan op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van psychische overmacht en dat verdachte daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank heeft vervolgens besloten dat de verdachte die tot dat moment niet bij de behandeling van haar zaak aanwezig was, alsnog ter terechtzitting diende te verschijnen teneinde vragen te beantwoorden naar aanleiding van het door haar raadsman gevoerde verweer.
De verdachte, ter terechtzitting verschenen, heeft slechts in algemene bewoordingen verklaard dat haar toenmalige partner haar onder bedreiging heeft gedwongen de woning aan de [adres 1] in Den Haag te huren. De verdachte heeft geen antwoord willen geven op vragen van de rechtbank en van de officier van justitie over de aard, inhoud en intensiteit van deze gestelde bedreigingen.
De rechtbank overweegt het volgende. Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat op het moment van handelen van de verdachte sprake was van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Vast moet komen te staan dat van de verdachte redelijkerwijs niet gevergd kon worden dat zij anders zou handelen dan zij heeft gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door de verdachte en haar raadsman gestelde feiten en omstandigheden onvoldoende onderbouwd en zijn deze mede daardoor niet aannemelijk geworden. In elk geval is hetgeen is aangevoerd en verklaard niet van dien aard dat dit een geslaagd beroep op psychische overmacht kan dragen. Het beroep faalt dan ook.
II. Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte dus strafbaar.

STRAFMOTIVERING

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is medeplichtig geweest aan het exploiteren van een hennepkwekerij in een woning. Zij heeft ervoor gezorgd dat haar mededader(s) de betreffende woning kon(den) huren/gebruiken om de kwekerij op te zetten en in te richten.
In dit geval is de goedwillende verhuurder achteraf geconfronteerd met een uitgeleefde en fors beschadigde woning en forse naheffingen voor energiekosten.
De hennepteelt is onaanvaardbaar en moet vanwege het belang van de volksgezondheid, om sociale en economische redenen en ter bestrijding van de bijkomende criminaliteit worden bestreden.
Hennepteelt levert een softdrug op die bij langdurig gebruik kan leiden tot schade voor de gezondheid.
De hennepteelt is echter niet alleen uit het oogpunt van de volksgezondheid maatschappelijk onaanvaardbaar maar ook omdat met de handel in hennep buiten de reguliere en legale economie om grote winsten worden gemaakt. Inmiddels moet het telen van softdrugs namelijk allang niet meer worden gezien als een relatief onschuldige bezigheid die plaatsvindt uit idealisme. De handel in softdrugs is al sinds lange tijd grotendeels in handen van criminelen/criminele organisaties omdat er veel geld mee te verdienen is. Het gevolg is dat er allerlei andere vormen van criminaliteit door worden veroorzaakt en mee samenhangen.
Daar komt bij dat de hennepteelt in woningen overlast, verloedering en (brand)gevaarlijke situaties in die woningen en daarmee in woonwijken veroorzaakt.
De verdachte heeft zich hieraan niets gelegen laten liggen.
Dit alles maakt dat dergelijke feiten consequent moeten worden bestreden en aangepakt en dat daartegen streng moet worden opgetreden.
Wat de persoon van de verdachte en haar persoonlijke omstandigheden betreft, heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 september 2014 en hetgeen ter terechtzitting daaromtrent is gebleken. Uit voornoemd uittreksel blijkt dat de verdachte niet eerder met politie, justitie en de strafrechter in aanraking is geweest voor overtreding van de Opiumwet.
Bij de strafoplegging gaat de rechtbank uit van oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht ten aanzien van Opiumwetdelicten.
Alles overwegend en afwegend is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een werkstraf van 80 uren, met aftrek van voorarrest, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar, meer passend en geboden is.
De voorwaardelijke gevangenisstraf is bedoeld om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen.

VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJEN

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
- [benadeelde partij 1]: zij vordert € 22.081,76 aan materiële schadevergoeding ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit;
- [benadeelde partij 2]: hij vordert € 13.410,09 aan materiële schadevergoeding ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde feit (zaak ‘E10 Poortweide’).
De benadeelde partijen zullen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte zal worden vrijgesproken voor het onder 1 ten laste gelegde feit en niet zal worden veroordeeld voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde feit voor zover het betreft de zaak ‘E10-Poortweide’.
De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, zullen zij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ten verwere tegen de vorderingen gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c en 48 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

BESLISSING

De rechtbank:
verklaart
de officier van justitie niet-ontvankelijkin de vervolging van de verdachte voor het
onder 2 primair en subsidiairtenlastegelegde
voor zover het betreft de zaak ‘E10 Poortweide’;
verklaart
niet bewezen, dat de verdachte het
onder 1 en 2 primair overigensten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
bewezen, dat de verdachte het
onder 2 subsidiair overigensten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
78 (achtenzeventig) urente verrichten taakstraf resteren;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 (twee) jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde: de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1], [adres BP 1], niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de kosten door de verdachte ten verwere tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2], [adres BP 2]
niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in de kosten door de verdachte ten verwere tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter,
mr. K. Helmich en mr. G.M. Munnichs, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 december 2014.
Bijlage I bij vonnis d.d. 19 december 2014 van: [verdachte]

TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING:

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Zaaksdossier E10
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 08 augustus 2011
tot en met
2 oktober2012, te Apeldoorn en/of Delft en/of Wateringen
en/of Den Haag
en/of Leiden, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een
organisatie, bestaande uit (onder meer) haarzelf, verdachte, en/of [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer
andere perso(o)n(en), en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
misdrijven, namelijk
- het opzettelijk al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf
telen/bereiden/bewerken/verwerken/verkopen/afleveren/verstrekken/vervoeren
van hennep, zijnde een middel van lijst II behorende bij de Opiumwet,
terwijl dit betrekking had op een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep
en/of
- diefstal van elektriciteit als bedoeld in artikel 310/311 wetboek van
strafrecht en/of
- valsheid in geschriften als bedoeld in artikel 225 wetboek van strafrecht
en/of 231 wetboek van strafrecht;
artikel 140 wetboek van strafrecht
artikel 11a Opiumwet
artikel 140 lid Wetboek van Strafrecht
2.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juli 2011
tot en met 07 maart 2012, te Den Haag en/of Wateringen, in elk geval in
Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of
meer ander(en), althans alleen, in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf,
- ( E10: [adres 1] Den Haag) in de periode van 01 september 2011
tot en met 07 maart 2012, opzettelijk een aantal van ongeveer 64 en/of 255
hennepplant(en), althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram, zijnde hennep
(telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, heeft
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of geteeld en/of
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft
gehad, en/of
- ( E10: [adres 2] te Wateringen) in de periode van 01 juli 2011 tot en met
01 maart 2012, opzettelijk een aantal van ongeveer 338 hennepplant(en),
althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram, zijnde hennep (telkens) een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of geteeld en/of bereid en/of
bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
terwijl dit (telkens) betrekking had op een of meer grote hoeveelhe(i)d(en)
hennep;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer
onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 01 juli 2011 tot en
met 07 maart 2012 te Wateringen en/of Den Haag met elkaar, althans één van
hen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan
- [adres 2] te Wateringen (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in
totaal) ongeveer 338 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten
en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30
gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op
de bij de Opiumwet behorende lijst II, en/of
- [adres 1] te Den Haag (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in
totaal) ongeveer 64 en/of 255 hennepplanten, althans een groot aantal
hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of
omstreeks de periode van 01 juli 2011 tot en met 07 maart 2012 te Wateringen
en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal
(telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- zich (meermalen) met een vals en/of vervalst paspoort op naam van [naam]
te legitimeren alszijnde een betrouwbare huurder, en/of
- ( vervolgens) deel te nemen aan een rondleiding in het pand aan de
Poortweide en/of Melis Stokezijde, en/of
- ( vervolgens) op naam van [naam] het pand aan de Poortweide en/of de
Melis Stokezijde te huren, en/of
- ( vervolgens) (meermalen) telefonisch contact te hebben met de verhuurders
van de panden aan de Poortweide en/of de Melis Stokezijde;
artikel 3 ahf/onder B Opiumwet
artikel 3 ahf/onder C Opiumwet
artikel 48 ahf/sub 1 Wetboek van strafrecht
artikel 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht