ECLI:NL:RBROT:2014:10414

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
19 december 2014
Zaaknummer
10/962032-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zes verdachten voor hennepteelt met diverse straffen en vrijspraak van deelname aan een criminele organisatie

Op 19 december 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen zes verdachten die betrokken waren bij hennepteelt. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld voor hun rol in de teelt van hennep, waarbij de zwaarste straf is opgelegd aan een verdachte die als medepleger betrokken was bij een hennepkwekerij met meer dan 500 planten. Deze verdachte kreeg een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en had ook een handgranaat en munitie in zijn bezit. Een andere verdachte, die als medeplichtige fungeerde, kreeg de lichtste straf: een werkstraf van 80 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. De overige vier verdachten ontvingen een combinatie van gevangenisstraffen en werkstraffen.

Alle verdachten zijn vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een samenwerkingsverband dat aan de vereisten van een criminele organisatie voldeed. De officier van justitie had vrijspraak van bepaalde tenlastegelegde feiten gevorderd, en de rechtbank volgde dit standpunt. De rechtbank benadrukte dat voor de kwalificatie als criminele organisatie niet alleen de betrokkenheid bij hennepkwekerijen, maar ook een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen de verdachten vereist is.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachten meegewogen. De straffen zijn opgelegd met het oog op de volksgezondheid en de bestrijding van de criminaliteit die samenhangt met de hennepteelt. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straffen, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor verslavingsproblematiek.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10/962032-12 [Promis]
Datum uitspraak: 19 december 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Iran) op [geboortedatum] 1980,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres en woonplaats],
raadsman mr. F.P. Holthuis, advocaat te Den Haag.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 januari 2013, 18, 19, 20 en 24 november 2014 en 19 december 2014.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

De officieren van justitie mr. J.J. Beliën en mr. A. van Dooren (verder: de officier van justitie) hebben gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 1, 1e gedachtestreepje tenlastegelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest en met opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij de uitspraak, alsmede een voorwaardelijke geldboete van € 30.000,00 met een proeftijd van 2 jaar;
- niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] in hun vorderingen.

DE VERDEDIGING

De raadsman heeft primair algehele vrijspraak bepleit van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

MOTIVERING VRIJSPRAAK

Feit 1 (zaaksdossier E03: Beneden Leeuwen)
De rechtbank acht feit 1, 1e gedachtestreepje niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Nu de officier van justitie tot deze vrijspraak heeft gerekwireerd en deze ook door de raadsman is bepleit, wordt deze vrijspraak niet nader gemotiveerd.
Feit 2 (zaaksdossier E10)
Het onder feit 2 tenlastegelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – samengevat – op het volgende standpunt gesteld. Sprake is geweest van een samenwerkingsverband. Onder de dekmantel van de growshop van de verdachte [verdachte] hebben de verdachten in onderling wisselende samenstellingen samengewerkt bij het telen van hennep. De officier van justitie heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad van 2 februari 2010, ECLI:HR:2010:BK5193, inhoudende onder meer dat, om een persoon als deelnemer aan een organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht te kunnen aanmerken, niet vereist is dat vast komt te staan dat die persoon moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest. Hoewel niet alle verdachten in een uitgesproken rol in beeld komen, zijn alle verdachten wel meermalen in verbinding te brengen met hennepkwekerijen. [verdachte] heeft daarbij een centrale/faciliterende – geen leidende – rol gehad. De typerende – niet de enige vaste – werkwijze heeft eruit bestaan dat met valse of vervalste identiteitsbewijzen locaties werden gehuurd. In het bijzonder de verdachte [medeverdachte 1], destijds partner van verdachte [verdachte], heeft documenten misbruikt voor dat doel. De verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben bijdragen geleverd aan verschillende hennepkwekerijen. De rol van [medeverdachte 2] is in het algemeen die van opbouwer geweest. Via voornoemde verdachten zijn ook de verdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] in beeld gekomen. Beiden zijn betrokken geweest bij meerdere hennepkwekerijen. Voorts was sprake van typisch crimineel gedrag dat wijst op de samenwerking, zoals door de verdachten gevoerde telefoongesprekken met verhullend taalgebruik en het aantreffen van een
jammerbij [medeverdachte 2] en wapens bij [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4].
Beoordelingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor het antwoord op de vraag of gesproken kan worden van een criminele organisatie, sprake moet zijn van: (i) een organisatie, (ii) die het oogmerk heeft op criminele delicten, alsmede van (iii) deelneming door de verdachte aan die organisatie. Naar bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beantwoording van de vraag of sprake is van (i) een organisatie beoordeeld te worden of er een samenwerkingsverband is met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Direct contact met de medeverdachte(n) is niet vereist, maar afwezigheid daarvan levert naar het oordeel van de rechtbank geen positieve indicatie op voor het bestaan van een samenwerkingsverband. Steeds zal sprake moeten zijn typerende samenwerkingsgedragingen.
Onderzocht moet worden of daar in het onderhavige geval sprake van is geweest.
Samenwerkingsverband
Het dossier E10, dat ziet op de vermeende criminele organisatie, is met name opgebouwd uit een beschrijving van verschillende locaties waar hennepkwekerijen en/of hennep zijn aangetroffen. Op een deel van deze locaties is
backwards(achteruit) gerechercheerd. Bij de beoordeling is de rechtbank nagegaan of de verdachte en diens medeverdachten bij de verschillende ontmantelde henneplocaties c.q. bij de aangetroffen hoeveelheden hennep – in onderlinge samenhang bezien – strafrechtelijke betrokkenheid van afdoende gewicht kan worden toegedicht. De rechtbank merkt daarbij op dat bijvoorbeeld het aantreffen van één enkele vingerafdruk van de verdachte van onvoldoende gewicht wordt geacht om hem aan een hennepkwekerij te koppelen. De verdachte heeft immers verklaard dat hij (mogelijk) verschillende in hennepkwekerijen aangetroffen spullen in zijn growshop heeft aangeraakt en verkocht. Deze stelling vindt geen weerlegging in de bewijsmiddelen. Wat betreft de rol van de verdachte stelt de rechtbank vast dat hij in de onderhavige zaken c.q. zaaksdossiers van dossier E10 slechts in één geval met één medeverdachte (namelijk [medeverdachte 1]) in beeld komt, namelijk op de locatie Poortweide. Ten aanzien van enkele andere zaken c.q. zaaksdossiers kan wél de betrokkenheid van de verdachte – soms samen met andere personen dan de in feit 2 genoemde medeverdachten – bij henneplocaties worden vastgesteld, – zo zal de rechtbank onder feit 1 zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij Walt Disneyplantsoen in de vorm van medeplegen bewezen verklaren –, maar daarbij blijkt niet, of onvoldoende, van samenwerking met de medeverdachten uit het onderzoek Ditto. Daarnaast bevat het dossier belastende tapgesprekken gevoerd door de verdachte, in het bijzonder op 26 september 2012, waarin onder meer wordt gesproken over het regelen van “haze” (dit zou wiet van hoge kwaliteit zijn) en op 29 september 2012 in welk gesprek de verdachte vraagt “ik moet ze allemaal de koppen snoeien toch”. Voorts is op de verblijfplaats van verdachte een hoeveelheid van bijna 15 kg hennep aangetroffen. Uit het voorgaande trekt de rechtbank de conclusie dat de verdachte zich weliswaar heeft beziggehouden met de illegale handel in en/of teelt van hennep, maar deze omstandigheden bieden geen bewijs dat de verdachte met een of meer van de medeverdachten een samenwerkingsverband heeft gevormd. Voormelde gesprekken hebben immers niet plaatsgevonden met de medeverdachten en duiden ook niet anderszins op samenwerking met hen. Ook de omstandigheid dat de verdachte de medeverdachten kent, al dan niet vanuit de growshop die hij in het verleden heeft geëxploiteerd, is onvoldoende om samenwerking vast te kunnen stellen.
Al met al kan naar het oordeel van de rechtbank bij gebreke van typerende samenwerkingsgedragingen niet worden bewezen dat de verdachte met een of meer van de medeverdachten een criminele organisatie heeft gevormd.
Feit 3 (zaaksdossier E27)
De rechtbank zal de verdachte niet veroordelen voor het medeplegen. Nu de officier van justitie zich eveneens op dit standpunt heeft gesteld, behoeft dit geen nadere motivering.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage II vermelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 01 augustus
2012 tot en met 08 oktober 2012, te
Beneden Leeuwen en/ofAlmere,
in elk geval
in Nederland, meermalen, althans eenmaal,tezamen en in vereniging met
een of
meerander
(en
),
althans alleen,in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf,
- (E03: ZD Beneden Leeuwen) in of omstreeks de periode van 19 september 2012
tot en met 24 september 2012, te Beneden Leeuwen opzettelijk een aantal van
ongeveer 1159 hennepplant(en), althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram,
zijnde hennep, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of geteeld en/of
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft
gehad, en/of
- ( E15: ZD Walt Disneyplantsoen)
in of omstreeks de periode van 01 augustus
2012 tot en met 08 oktober 2012, te Almereopzettelijk
een aantal van ongeveer
383 hennepplant
(en
),
althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram,zijnde
hennep
,een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
heeft
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/ofgeteeld
en/of
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
terwijl dit
(telkens)betrekking had op een
of meergrote hoeveelhe
(i
)d
(en)
hennep;
3.
Zaaksdossier E27
hijop
of omstreeks02 oktober 2012 te Den Haag
, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk aanwezig
heeft gehad ongeveer 14,83 kilogram henneptoppen,
in elk geval een hoeveelheid
van meer dan 30 gram hennep,zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

BEWIJSMOTIVERING

Bij dit vonnis is als bijlage II een overzicht gevoegd van de bewijsmiddelen inhoudende de redengevende feiten en omstandigheden die tot het bewijs hebben bijgedragen. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

NADERE BEWIJSOVERWEGING

De rechtbank is van oordeel dat bij het onder 1 bewezen verklaarde feit sprake is van
handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Daarvoor acht de rechtbank het
volgende van belang.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 21 januari 2013 met bijlage (pagina’s
0052 tot en met 0056 van zaaksdossier E15) waren in de woning twee ruimtes ingericht als
hennepplantage en was in een derde ruimte een groot aantal transformatoren aangebracht.
De capaciteit van de kwekerij was niet gering (383 planten). De hennepkwekerij was voorts
voorzien van onder andere een groot aantal armaturen, assimilatielampen, een snelheidsregelaar, ventilatoren, een temperatuurventilatieregelaar en een water- en
beluchtingspomp. Er is derhalve een behoorlijke investering gedaan om deze kwekerij op te
zetten. Het teeltproces geschiedde in afzonderlijke daarvoor ingerichte ruimtes onder
gecontroleerde condities en met behulp van technische middelen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman bepleit dat geen sprake was van opzet bij de verdachte, omdat de omstandigheid dat de sleutel die bij de verdachte is aangetroffen op de grote slaapkamerdeur paste louter toeval is. Die sleutel paste namelijk ook op de meterkast van een andere woning waar de verdachte verbleef.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De woning ([straat] te Den Haag) is door de verdachte gehuurd en hij heeft daar ook daadwerkelijk verbleven. In de grote slaapkamer, waar ook goederen van de verdachte lagen (naar zijn eigen zeggen zijn kleding, parfums en elektrische gitaar), zijn de henneptoppen aangetroffen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het de verdachte was die gebruik maakte van deze ruimte. Voorts staat vast dat de verdachte in het bezit was van een sleutel die op de deur van die slaapkamer paste. Daarnaast zijn de vingerafdrukken van de verdachte op deels volle en deels lege hennepzakken aangetroffen. Bovendien heeft tijdens het verhoor d.d. 3 oktober 2012 de verdachte laten blijken te weten dat de hennep was aangetroffen in die slaapkamer, terwijl op dat moment de politie hem nog niet bekend had gemaakt waar de hennep was gevonden. Deze omstandigheden maken naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte het opzet heeft gehad op het aanwezig hebben van de henneptoppen.

STRAFBAARHEID FEITEN

De bewezen feiten leveren op:
1. MEDEPLEGEN VAN: IN DE UITOEFENING VAN EEN BEROEP OF BEDRIJF OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 3, ONDER B VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, TERWIJL HET FEIT BETREKKING HEEFT OP EEN GROTE HOEVEELHEID VAN HET MIDDEL;
3. OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 3, ONDER C, VAN DE OPIUMWET, GEGEVEN VERBOD.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

STRAFBAARHEID VERDACHTE

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

STRAFMOTIVERING

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het opzetten, inrichten en exploiteren van een hennepkwekerij in een woning en het vervolgens in die woning telen van 383 hennepplanten. Daarnaast heeft de verdachte bijna 15 kilo henneptoppen aanwezig gehad.
De hennepteelt is onaanvaardbaar en moet vanwege het belang van de volksgezondheid, om sociale en economische redenen en ter bestrijding van de bijkomende criminaliteit worden bestreden.
Hennepteelt levert een softdrug op die bij langdurig gebruik kan leiden tot schade voor de gezondheid.
De hennepteelt is echter niet alleen uit het oogpunt van de volksgezondheid maatschappelijk onaanvaardbaar maar ook omdat met de handel in hennep buiten de reguliere en legale economie om grote winsten worden gemaakt. Inmiddels moet het telen van softdrugs namelijk allang niet meer worden gezien als een relatief onschuldige bezigheid die plaatsvindt uit idealisme. De handel in softdrugs is al sinds lange tijd grotendeels in handen van criminelen/criminele organisaties omdat er veel geld mee te verdienen is. Het gevolg is dat er allerlei andere vormen van criminaliteit door worden veroorzaakt en mee samenhangen.
Daar komt bij dat de hennepteelt in woningen overlast, verloedering en (brand)gevaarlijke situaties in die woningen en daarmee in woonwijken veroorzaakt.
De verdachte heeft zich hieraan niets gelegen laten liggen. Hij heeft zich slechts laten leiden door de vooruitzichten van financieel gewin.
Dit alles maakt dat dergelijke feiten consequent moeten worden bestreden en aangepakt en dat daartegen streng moet worden opgetreden.
Wat de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden betreft, heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 september 2014 en de reclasseringsrapporten van 30 januari 2013 en 5 november 2014. Uit voornoemd uittreksel blijkt dat de verdachte nog niet eerder met politie, justitie en de strafrechter in aanraking is geweest voor overtreding van de Opiumwet.
Bij de strafoplegging gaat de rechtbank uit van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht ten aanzien van Opiumwetdelicten.
Alles overziend en afwegend is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, in combinatie met een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden is. Aan het voorwaardelijk deel van de vrijheidsstraf zal de rechtbank – naast de algemene voorwaarde dat de verdachte geen strafbare feiten pleegt – verbinden de bijzondere voorwaarden van een meldingsplicht bij, alsmede toezicht en ondersteuning door de reclassering van GGZ Palier te Den Haag, het meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek, alsmede aan ambulante behandelingen voor zijn persoonlijkheidsproblematiek en verslavingsproblematiek bij Brijder Verslavingszorg of een soortgelijke instelling.
Het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf is bedoeld om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen. Daarnaast acht de rechtbank het opleggen van een proeftijd van drie jaar geïndiceerd omdat zij er niet van overtuigd is dat de verdachte geheel is doordrongen van het strafwaardige van zijn handelen. Bovendien kan de verdachte op deze wijze gedurende langere tijd worden ondersteund en begeleid door de reclassering en de verslavingszorg.
Nu de aan verdachte op te leggen vrijheidsstraf gelijk is aan de tijd die hij in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal de rechtbank het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN

Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen heeft de officier van justitie een lijst overgelegd en het navolgende gevorderd:
- verbeurdverklaring van de onder 7 tot en met 14 genoemde voorwerpen;
- onttrekking aan het verkeer van de onder 19 tot en met 26 genoemde voorwerpen.
Voornoemde lijst is als bijlage III aan dit vonnis gehecht.
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de in beslag genomen voorwerpen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen en zij zal dan ook hetgeen gevorderd is integraal toewijzen.

VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJEN

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
- [benadeelde partij 1]: zij vordert € 22.081,76 aan materiële schadevergoeding ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit;
- [benadeelde partij 2]: hij vordert € 13.410,09 aan materiële schadevergoeding ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit.
De benadeelde partijen zullen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, zullen zij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ten verwere tegen de vorderingen gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

BESLISSING

De rechtbank:
verklaart
niet bewezen, dat de verdachte het
onder 2ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
bewezen, dat de verdachte de
onder 1 en 3ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
87 (zevenentachtig) dagen, niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
3 (drie) jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig
maken;
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking
verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan
huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich melden bij de reclassering van GGZ Palier, Johanna
Westerdijkplein 40 te Den Haag, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling
noodzakelijk vindt;
- de veroordeelde zal meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek en aan ambulante
behandelingen voor de bij hem aanwezige persoonlijkheidsproblematiek en
verslavingsproblematiek bij Brijder Verslavingszorg of een soortgelijke instelling;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van in beslag genomen en nog niet terug gegeven voorwerpen, als volgt:
-
verklaart verbeurdde voorwerpen genoemd onder 7 tot en met 14 van bijlage III;
-
verklaart onttrokken aan het verkeerde voorwerpen genoemd onder 19 tot en
met 26 van bijlage III;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1], [adres BP 1], niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de kosten door de verdachte ten verwere tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2], [adres BP 2]
niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in de kosten door de verdachte ten verwere tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter,
mr. K. Helmich en mr. G.M. Munnichs, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 december 2014.
Bijlage I bij vonnis d.d. 19 december 2014 van: [verdachte]

TEKST NADER OMSCHREVEN TENLASTELEGGING:

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus
2012 tot en met 08 oktober 2012, te Beneden Leeuwen en/of Almere, in elk geval
in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of
meer ander(en), althans alleen, in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf,
- ( E03: ZD Beneden Leeuwen) in of omstreeks de periode van 19 september 2012
tot en met 24 september 2012, te Beneden Leeuwen opzettelijk een aantal van
ongeveer 1159 hennepplant(en), althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram,
zijnde hennep, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of geteeld en/of
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft
gehad, en/of
- ( E15: ZD Walt Disneyplantsoen) in of omstreeks de periode van 01 augustus
2012 tot en met 08 oktober 2012, te Almere opzettelijk een aantal van ongeveer
383 hennepplant(en), althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram, zijnde
Hennep, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of geteeld en/of
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
terwijl dit (telkens) betrekking had op een of meer grote hoeveelhe(i)d(en)
hennep;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
2.
Zaaksdossier E10
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 08 augustus 2009
tot en met 26 juni 2012, te Eerbeek en/of Apeldoorn en/of Deventer en/of ’s
Hertogenbosch en/of Vaassen en/of Heerenveen en/of Delft en/of Wateringen
en/of Den Haag en/of Leiden, in elk geval in Nederland, leiding heeft gegeven danwel heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit (onder meer) hem zelf,
verdachte, en/of [medeverdachte 5], en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 2]
en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer andere perso(o)n(en), en welke organisatie tot
oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het opzettelijk al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf
telen/bereiden/bewerken/verwerken/verkopen/afleveren/verstrekken/vervoeren
van hennep, zijnde een middel van lijst II behorende bij de Opiumwet,
terwijl dit betrekking had op een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep
en/of
- diefstal van stroom/elektriciteit als bedoeld in artikel 310/311 wetboek van
strafrecht en/of
- valsheid in geschriften als bedoeld in artikel 225 wetboek van strafrecht
en/of 231 wetboek van strafrecht;
artikel 11a Opiumwet
artikel 140 wetboek van strafrecht
3.
Zaaksdossier E27
hij op of omstreeks 02 oktober 2012 te Den Haag, althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig
heeft gehad ongeveer 14,83 kilogram henneptoppen, in elk geval een hoeveelheid
van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht