ECLI:NL:RBROT:2014:10413

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
19 december 2014
Zaaknummer
10/962035-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zes verdachten voor hennepteelt met diverse straffen

Op 19 december 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen zes verdachten die betrokken waren bij hennepteelt. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld voor hun rol in een hennepkwekerij met meer dan 500 planten. De zwaarste straf, een gevangenisstraf van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk, is opgelegd aan een verdachte die als medepleger fungeerde en ook in het bezit was van bijna 5,5 kg henneptoppen, een handgranaat, munitie en een boksbeugel. Een andere verdachte, die als medeplichtige werd aangemerkt, kreeg de lichtste straf: een werkstraf van 80 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. De overige vier verdachten ontvingen een combinatie van gevangenisstraffen en werkstraffen. Alle verdachten zijn vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie.

De rechtbank heeft de zaak behandeld na meerdere terechtzittingen in november en december 2014. De officier van justitie had bewezenverklaring van de tenlastelegging gevorderd en straffen geëist, waaronder een voorwaardelijke geldboete. De verdediging pleitte voor vrijspraak en voerde een strafmaatverweer. De rechtbank oordeelde dat de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij in Eerbeek niet wettig en overtuigend bewezen was, terwijl de betrokkenheid bij de kwekerij in Beneden Leeuwen wel bewezen werd geacht. De rechtbank benadrukte dat de hennepteelt niet alleen schadelijk is voor de volksgezondheid, maar ook leidt tot andere vormen van criminaliteit.

De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de feiten en de maatschappelijke gevolgen van hennepteelt. De straffen zijn in overeenstemming met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte van het tweede feit werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de kosten van de vorderingen op nihil vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10/962035-12 [Promis]
Datum uitspraak: 19 december 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres en woonplaats],
raadsman mr. J.-H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17, 18, 20 november 2014 en 19 december 2014.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

De officieren van justitie mr. J.J. Beliën en mr. A. van Dooren (verder: de officier van justitie) hebben gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met
aftrek van voorarrest, alsmede een voorwaardelijke geldboete van € 10.000,00 met een
proeftijd van 2 jaar;
- niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] in hun vorderingen.

DE VERDEDIGING

De raadsman heeft primair algehele vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de vorderingen van de benadeelde partijen.

MOTIVERING VRIJSPRAAK

I. Feit 1 (E06: ZD Eerbeek)
De rechtbank acht dit feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Ter toelichting het volgende.
In het proces-verbaal is gerelateerd dat de politie heeft gezien dat de verdachte op 22 augustus 2013 om 23.26 uur met enkele andere personen bij een busje van Bo-rent stond en dat toen vanuit dat busje enkele dozen werden overgeladen in een Audi A4. De politie had dat busje eerder die dag bij een growshop in Apeldoorn gezien. Nadat de dozen waren overgeladen in de Audi zijn de verdachte en enkele andere personen in een Volkswagen Polo gestapt. De Audi en de Volkswagen zijn vervolgens achter elkaar aan gereden naar het terrein dat is gelegen achter het pand aan de [straat] te Eerbeek.
Op 19 september 2013 werd in dit pand een hennepkwekerij aangetroffen. In het pand vond de politie enkele dozen die qua kleur en afmetingen leken op de dozen die de politie op 22 augustus 2013 had gezien bij het overladen in de Audi. In een van die dozen in de hennepkwekerij lag een sigarettenpeuk waarop het DNA van de verdachte is aangetroffen, zij het dat de bewijsketen met betrekking tot deze DNA-match niet sluitend is geverbaliseerd. Meer aanwijzingen voor de mogelijke betrokkenheid van de verdachte bij deze hennepkwekerij heeft de rechtbank in het dossier niet aangetroffen.
Indien al als vaststaand zou kunnen worden aangenomen – zoals de officier van justitie meent – dat in de dozen hennepstekken zaten, dat de verdachte dat wist en dat hij heeft geholpen die dozen vanuit de Audi het pand aan de Coldenhovenseweg binnen te brengen, is daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd dat sprake is van het medeplegen van het telen van hennep. Om van medeplegen te kunnen spreken is immers vereist dat elke medepleger een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het delict (vgl. HR 2-12-2014 ECLI:NL:HR:2014:3474). De door de officier van justitie gestelde betrokkenheid van de verdachte bij deze kwekerij is te beperkt om van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het telen van hennep te kunnen spreken. De verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit.
II. Feit 2 (zaaksdossier E10)
Het onder 2 tenlastegelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – samengevat – op het volgende standpunt gesteld. Sprake is geweest van een samenwerkingsverband. Onder de dekmantel van de growshop van de verdachte [medeverdachte 1] hebben de verdachten in onderling wisselende samenstellingen samengewerkt bij het telen van hennep. De officieren van justitie hebben in dit verband gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad van 2 februari 2010, ECLI:HR:2010:BK5193, inhoudende onder meer dat, om een persoon als deelnemer aan een organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht te kunnen aanmerken, niet vereist is dat vast komt te staan dat die persoon moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest, met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest. Hoewel niet alle verdachten in een uitgesproken rol in beeld komen, zijn alle verdachten wel meermalen in verbinding te brengen met hennepkwekerijen. [medeverdachte 1] heeft daarbij een centrale/faciliterende – geen leidende – rol gehad. De typerende – niet de enige vaste – werkwijze heeft er uit bestaan dat met valse of vervalste identiteitsbewijzen locaties werden gehuurd. In het bijzonder de verdachte [medeverdachte 2], destijds partner van verdachte [medeverdachte 1], heeft documenten misbruikt voor dat doel. De verdachten [medeverdachte 3] en [verdachte] hebben bijdragen geleverd aan verschillende hennepkwekerijen. De rol van [medeverdachte 3] is in het algemeen die van opbouwer geweest. Via voornoemde verdachten zijn ook de verdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] in beeld gekomen. Beiden zijn betrokken geweest bij meerdere hennepkwekerijen. Voorts was sprake van typisch crimineel gedrag dat wijst op de samenwerking, zoals door de verdachten gevoerde telefoongesprekken met verhullend taalgebruik en het aantreffen van een jammer bij [medeverdachte 3] en wapens bij [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4].
Beoordelingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor het antwoord op de vraag of gesproken kan worden van een criminele organisatie, sprake moet zijn van: (i) een organisatie, (ii) die het oogmerk heeft op criminele delicten, alsmede van (iii) deelneming door de verdachte aan die organisatie. Naar bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beantwoording van de vraag of sprake is van (i) een organisatie beoordeeld te worden of er een samenwerkingsverband is met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Direct contact met de medeverdachte(n) is niet vereist, maar afwezigheid daarvan levert naar het oordeel van de rechtbank geen positieve indicatie op voor het bestaan van een samenwerkingsverband. Steeds zal sprake moeten zijn typerende samenwerkingsgedragingen.
Onderzocht moet worden of daar in het onderhavige geval sprake van is geweest.
Samenwerkingsverband
Het dossier E10, dat ziet op de vermeende criminele organisatie, is met name opgebouwd uit een beschrijving van verschillende locaties waar hennepkwekerijen en/of hennep zijn aangetroffen. Op een deel van deze locaties is
backwards(achteruit) gerechercheerd. Bij de beoordeling is de rechtbank nagegaan of de verdachte en diens medeverdachten bij de verschillende ontmantelde henneplocaties c.q. bij de aangetroffen hoeveelheden hennep – in onderlinge samenhang bezien – strafrechtelijke betrokkenheid van afdoende gewicht kan worden toegedicht. Wat betreft de rol van de verdachte [verdachte] geldt dat de rechtbank onder feit 1 zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij Beneden-Leeuwen in de vorm van medeplegen (met medeverdachte [medeverdachte 3]) bewezen zal verklaren. Van het ten laste gelegde medeplegen ten aanzien van de hennepkwekerij Eerbeek wordt verdachte weliswaar vrijgesproken maar uit het dossier blijkt dat hij in dat zaaksdossier wel in beeld is gekomen tezamen met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]. In de overige in dossier E10 opgenomen zaken c.q. zaaksdossiers is hetzij onvoldoende gebleken dat de verdachte [verdachte] bij de daarin beschreven strafbare feiten betrokken is geweest, dan wel is niet gebleken dat hij met een of meer van de medeverdachten uit het onderhavige onderzoek tezamen in beeld is gekomen. Evenmin blijkt dat er anderszins sprake is geweest van samenwerking met de medeverdachten. Uit het voorgaande volgt de conclusie dat de verdachte zich weliswaar heeft beziggehouden met de teelt van hennep, maar dat bij gebreke van typerende samenwerkingsgedragingen naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden bewezen dat de verdachte met een of meer van diens medeverdachten een criminele organisatie heeft gevormd.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage II vermelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
1.
hijop
een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 augustus 2012
tot en met24 september 2012, te
Eerbeek en/ofBeneden Leeuwen,
in elk geval in
Nederland, meermalen, althans eenmaal,tezamen en in vereniging met een
of
meerander
(en), althans alleen, in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf,
- (E06: ZD Eerbeek) in de periode van 22 augustus 2012 tot en met 19 september
2012, opzettelijk een aantal van ongeveer 509 hennepplant(en), althans een
hoeveelheid van meer dan 30 gram, zijnde hennep, (telkens) een middel vermeld
op de bij de Opiumwet behorende lijst II, heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of geteeld en/of bereid en/of
bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, en/of
- ( E03: ZD Beneden Leeuwen)
op of omstreeks 24 september 2012,opzettelijk
een
aantal van ongeveer1159 hennepplant
(en
),
althans een hoeveelheid van meer
dan 30 gram,zijnde hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II, heeft
verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd en/ofgeteeld
en/of bereid en/of bewerkt
en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
terwijl dit
(telkens)betrekking had op een
of meergrote hoeveelhe
(i
)d
(en)
hennep.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

BEWIJSMOTIVERING

Bij dit vonnis is als bijlage II een overzicht gevoegd van de bewijsmiddelen inhoudende de redengevende feiten en omstandigheden die tot het bewijs hebben bijgedragen. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

NADERE BEWIJSOVERWEGING

De rechtbank is van oordeel dat bij het onder 1 bewezen verklaarde feit sprake is van handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Daarvoor acht de rechtbank het volgende van belang.
Blijkens het proces-verbaal van binnentreden van 1 oktober 2012, met bijlage (pagina’s 0024 tot en met 0026 van zaaksdossier E03) bevond de hennepkwekerij zich in een tweetal, in een leegstaande bedrijfshal gelegen, afzonderlijk afgesloten ruimtes van ongeveer 10 bij 6 meter. De capaciteit van de kwekerij was zeer groot (1159 planten). De kwekerij was voorzien van een groot aantal armaturen, assimilatielampen en transformatoren alsmede van schakelborden, tijdschakelaars, ventilatoren en dergelijke. Er is derhalve een behoorlijke investering gedaan om deze kwekerij op te zetten. Het teeltproces geschiedde onder gecontroleerde condities en met behulp van technische middelen. Er was dus sprake van een grote, professioneel opgezette kwekerij.

STRAFBAARHEID FEIT

Het bewezen feit levert op:
1. MEDEPLEGEN VAN: IN DE UITOEFENING VAN EEN BEROEP OF BEDRIJF OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 3, ONDER B, VAN DE OPIUMWET, GEGEVEN VERBOD, TERWIJL HET FEIT BETREKKING HEEFT OP EEN GROTE HOEVEELHEID VAN HET MIDDEL.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

STRAFBAARHEID VERDACHTE

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

STRAFMOTIVERING

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan het telen van 1159 hennepplanten in een grote hennepkwekerij in een bedrijfshal.
De hennepteelt is onaanvaardbaar en moet vanwege het belang van de volksgezondheid, om sociale en economische redenen en ter bestrijding van de bijkomende criminaliteit worden bestreden.
Hennepteelt levert een softdrug op die bij langdurig gebruik kan leiden tot schade voor de gezondheid.
De hennepteelt is echter niet alleen uit het oogpunt van de volksgezondheid maatschappelijk onaanvaardbaar maar ook omdat met de handel in hennep buiten de reguliere en legale economie om grote winsten worden gemaakt. Inmiddels moet het telen van softdrugs namelijk allang niet meer worden gezien als een relatief onschuldige bezigheid die plaatsvindt uit idealisme. De handel in softdrugs is al sinds lange tijd grotendeels in handen van criminelen/criminele organisaties omdat er veel geld mee te verdienen is. Het gevolg is dat er allerlei andere vormen van criminaliteit door worden veroorzaakt en mee samenhangen.
Daar komt bij dat de hennepteelt in woningen overlast, verloedering en (brand)gevaarlijke situaties in die woningen en daarmee in woonwijken veroorzaakt.
De verdachte heeft zich hieraan niets gelegen laten liggen. Hij heeft zich slechts laten leiden door de vooruitzichten van financieel gewin.
Dit alles maakt dat dergelijke feiten consequent moeten worden bestreden en aangepakt en dat daartegen streng moet worden opgetreden.
Wat de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden betreft, heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 september 2014 en hetgeen ter terechtzitting daaromtrent is gebleken. Uit voornoemd uittreksel blijkt dat de verdachte niet eerder met politie, justitie en de strafrechter in aanraking is geweest voor overtreding van de Opiumwet.
Bij de strafoplegging gaat de rechtbank uit van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht ten aanzien van Opiumwetdelicten.
Alles overziend en afwegend is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van de maximale werkstraf van 240 uren, met aftrek van voorarrest, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaar, passend en geboden is.
De voorwaardelijke gevangenisstraf is bedoeld om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen. Daarnaast acht de rechtbank het opleggen van een proeftijd van drie jaar geïndiceerd omdat zij er niet van overtuigd is dat de verdachte geheel is doordrongen van het strafwaardige van zijn handelen.

VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJEN

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
- [benadeelde partij 1]: zij vordert € 22.081,76 aan materiële schadevergoeding ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit;
- [benadeelde partij 2]: hij vordert € 13.410,09 aan materiële schadevergoeding ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit.
De benadeelde partijen zullen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, zullen zij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ten verwere tegen de vorderingen gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c en 47 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

BESLISSING

De rechtbank:
verklaart
niet bewezen, dat de verdachte het
onder 2ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
bewezen, dat de verdachte het
onder 1ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
208 (tweehonderdacht) urente verrichten taakstraf resteren;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
3 (drie) jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde: de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1], [adres BP 1], niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de kosten door de verdachte ten verwere tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2], [aderes BP 2]
niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in de kosten door de verdachte ten verwere tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter,
mr. K. Helmich en mr. G.M. Munnichs, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 december 2014.
Bijlage I bij vonnis d.d. 19 december 2014 van: [verdachte]

TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING:

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 augustus 2012
tot en met 24 september 2012, te Eerbeek en/of Beneden Leeuwen, in elk geval in
Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of
meer ander(en), althans alleen, in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf,
- ( E06: ZD Eerbeek) in de periode van 22 augustus 2012 tot en met 19 september
2012, opzettelijk een aantal van ongeveer 509 hennepplant(en), althans een
hoeveelheid van meer dan 30 gram, zijnde hennep, (telkens) een middel vermeld
op de bij de Opiumwet behorende lijst II, heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of geteeld en/of bereid en/of
bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, en/of
- ( E03: ZD Beneden Leeuwen) op of omstreeks 24 september 2012, opzettelijk een
aantal van ongeveer 1159 hennepplant(en), althans een hoeveelheid van meer
dan 30 gram, zijnde hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst II, heeft verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd en/of geteeld en/of bereid en/of bewerkt
en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
terwijl dit (telkens) betrekking had op een of meer grote hoeveelhe(i)d(en)
hennep;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
2.
Zaaksdossier E10
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 08 augustus 2009
tot en met
2 oktober2012, te Eerbeek en/of Apeldoorn en/of Deventer en/of ’s
Hertogenbosch en/of Vaassen en/of Heerenveen en/of Delft en/of Wateringen
en/of Den Haag
en/of Leiden, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een
organisatie, bestaande uit (onder meer) hem zelf, verdachte, en/of [medeverdachte 4]
en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]
en/of een of meer andere perso(o)n(en), en welke organisatie tot oogmerk had
het plegen van misdrijven, namelijk
- het opzettelijk al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf
telen/bereiden/bewerken/verwerken/verkopen/afleveren/verstrekken/vervoeren
van hennep, zijnde een middel van lijst II behorende bij de Opiumwet,
terwijl dit betrekking had op een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep
en/of
- diefstal van elektriciteit als bedoeld in artikel 310/311 wetboek van
strafrecht en/of
- valsheid in geschriften als bedoeld in artikel 225 wetboek van strafrecht
en/of 231 wetboek van strafrecht;
artikel 11a Opiumwet
artikel 140 wetboek van strafrecht
art 140 lid Wetboek van Strafrecht