ECLI:NL:RBROT:2014:10362

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
18 december 2014
Zaaknummer
ROT 14-4186
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven aan een minderjarige na een gewelddadige overval

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser, een minderjarige, was wettelijk vertegenwoordigd door zijn grootouders en had een aanvraag ingediend voor een uitkering na een gewelddadige overval waarbij hij met een vuurwapen was bedreigd. Het primaire besluit van het Schadefonds om de aanvraag af te wijzen werd later herzien, en er werd een uitkering van € 1.750,-- toegekend voor immateriële schade. Eiser ging echter in beroep tegen deze beslissing, omdat hij vond dat zijn letsel in een hogere letselcategorie moest worden geplaatst, gezien zijn jonge leeftijd en de ernst van de gebeurtenissen die hij had meegemaakt.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de beoordeling van de uitkering op basis van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) moet plaatsvinden met terughoudendheid, aangezien de beslissing over de hoogte van de uitkering op discretionaire bevoegdheid van het Schadefonds berust. De rechtbank oordeelde dat het beleid van het Schadefonds, zoals neergelegd in de Beleidsbundel en de Letsellijst, niet kennelijk onredelijk was. Eiser was ten tijde van de overval drie jaar oud en de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van de zaak niet voldoende waren om van het beleid af te wijken.

De rechtbank concludeerde dat de toedracht van de overval, waarbij eiser was bedreigd met een vuurwapen, voldeed aan de criteria voor letselcategorie 2. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een hogere categorisering rechtvaardigden. Bovendien werd opgemerkt dat voor eventuele shockschade een aparte aanvraag door de grootouders nodig zou zijn, wat niet was gebeurd. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde de beslissing van het Schadefonds.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 14/4186

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2014 in de zaak tussen

[eiser], wettelijk vertegenwoordigd door [wettelijk vertegenwoordiger] te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. W.M. Bouman,
en

Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder,

gemachtigde: mr. A.S.R. Bisesser-Chigharoe.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven afgewezen.
Bij besluit van 6 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en aan eiser een uitkering toegekend van € 1.750,-- voor immateriële schade.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2014. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wsg wordt de uitkering naar redelijkheid en billijkheid bepaald. Zij beloopt ten hoogste het bedrag van de door het letsel of overlijden veroorzaakte schade, daaronder begrepen immateriële schade van nabestaanden.
Op grond van het tweede lid wordt bij ministeriële regeling bepaald welke bedragen ten hoogste kunnen worden uitgekeerd. Deze bedragen kunnen verschillen naar gelang van de aard van de schade.
1.2.
Ter nadere invulling van haar in de Wsg neergelegde bevoegdheid hanteert verweerder beleid dat is neergelegd in de zogeheten Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven en de Letsellijst.
In de Beleidsbundel is voor -zover relevant- over letsel het volgende opgenomen:
“Om voor een uitkering in aanmerking te komen, moet het geweldsmisdrijf ernstig fysiek of psychisch letsel hebben veroorzaakt (artikel 3 van de Wet). De ernst van het letsel wordt bepaald aan de hand van de aard en de gevolgen van het letsel. Het Schadefonds vindt letsel ernstig als het langdurige of blijvend ernstige medische gevolgen heeft.
Net zoals in het civiele recht neemt het Schadefonds het slachtoffer zoals hij ten tijde van het misdrijf was. Hierdoor kan het voorkomen dat er bij iemand die op het moment van het misdrijf fysiek of psychisch zwakker was, eerder sprake is van ernstig letsel dan wanneer hij op dat moment kerngezond was geweest.
Bij de beoordeling van het letsel wordt geen onderscheid gemaakt tussen volwassenen en minderjarigen.”
De zogenoemde Letselschadelijst luidt - voor zover hier relevant - :
“3. Beoordeling psychisch letsel op basis van geweldsmisdrijf
De lijst hieronder geeft een indicatie bij welke geweldsmisdrijven het Schadefonds zonder beoordeling van medische informatie ernstig psychisch letsel kan vooronderstellen en welke letselcategorie daarbij hoort. Of het Schadefonds ernstig psychisch letsel vooronderstelt en welke letselcategorie zij hierbij vindt passen, bepaalt zij uiteindelijk op basis van de omstandigheden van het geval.
Psychisch letsel door rechtstreekse bedreiging met een vuurwapen, eventueel met fysiek geweld valt onder categorie 2 van de Letselschadelijst. Psychisch letsel door rechtstreekse bedreiging met een vuurwapen, met grof fysiek geweld wordt onder categorie 3 genoemd.
Bijvoorbeeld zware mishandeling of schieten zonder toebrengen van een schotverwonding.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan eiser een uitkering toegekend uit het Schadefonds gebaseerd op letselschadecategorie 2. Daartoe is overwogen dat eiser bij een overval rechtstreeks is bedreigd met een vuurwapen.
3.1.
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser bestrijdt dat hetgeen hem is overkomen door verweerder in letselcategorie 2 mag worden geplaatst, gelet op de omstandigheden van het geval en zijn jonge leeftijd. Eiser was ten tijde van het geweldsmisdrijf 3 jaar oud. Eiser meent dat hij in aanmerking komt voor een uitkering uit letselcategorie 3.
3.2. De gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat eiser de roofoverval vrijwel volledig heeft meegemaakt. Hij werd wakker van het gehuil en angstige geschreeuw van zijn grootmoeder. Hij heeft zijn grootvader horen schreeuwen en bloed bij hem gezien. Verder heeft eiser gezien hoe het vuurwapen op hem en zijn grootmoeder werd gericht. Eiser heeft samen met zijn grootmoeder de gehele duur van de overval in de loop van een vuurwapen gekeken. Eiser heeft therapie ondergaan om de traumatische gebeurtenissen van de overval te verwerken. Zijn behandeling is in juli 2014 afgesloten.
4. Beoordeling
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wsg terughoudend dient te toetsen, aangezien de beslissing over – de hoogte van – een uitkering uit het fonds op een discretionaire bevoegdheid van verweerder berust.
4.2.
De rechtbank acht het in de letsellijst neergelegde indicatieve beleid niet kennelijk onredelijk.
4.3.
Gelet op de beschreven toedracht, waarvan is vastgesteld dat partijen niet verschillen over de inhoud ervan, heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank conform het beleid vastgesteld dat eiser een uitkering uit letselcategorie 2 toekomt.
Dat eiser de toedracht heeft moeten mee maken op zeer jonge leeftijd, hoeft verweerder niet als bijzondere omstandigheid aan te merken; volgens het beleid wordt voor de beoordeling van het letsel geen onderscheid naar leeftijd gemaakt. Daarnaast is er volgens de dossierstukken geen sprake is geweest van “grof fysiek geweld” jegens eiser zoals beschreven in de Letselschadelijst (categorie 3).
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er door eiser geen bijzonderheden gesteld die verweerder noopte van het beleid af te wijken. Zoals ter zitting is toegelicht kan eiser onder omstandigheden voor zogenoemde shockschade in aanmerking komen. Daarvoor is in de Beleidsbundel in ieder geval als voorwaarde gesteld dat de grootouders zelf een aanvraag voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven indienen. Omdat de grootouders van eiser geen aanvraag hebben gedaan, heeft verweerder niet de mogelijkheid te onderzoeken of eiser hiervoor in aanmerking komt.
5. Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit in rechte standhouden en is het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter, en mr. C.M. van Hoorn en
mr. A.G. van Malenstein, leden, in aanwezigheid van drs. S.R. Jonkergouw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2014.
griffier voorzitter
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State