ECLI:NL:RBROT:2014:10176

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
C/10/462770 / KG ZA 14-1046
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal privaatrechtelijk geschil over geldvordering in kort geding met betrekking tot een Kroatische bankgarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 december 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een Kroatische eiser en een Spaanse gedaagde. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. T. Bezmalinovic, vorderde betaling van een bedrag van € 36.780,- van de gedaagde, die niet verschenen was. De eiser had in de periode van 10 april 2014 tot 11 juli 2014 transporten uitgevoerd voor de gedaagde en had een bedrag van € 65.714,53 in rekening gebracht. Na het leggen van conservatoir beslag op de vordering van de gedaagde op een derde, vorderde de eiser een voorschot op de betaling, onderbouwd met de stelling dat de gedaagde failliet zou kunnen gaan.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet is verschenen. De rechtbank heeft ambtshalve de rechtsmacht beoordeeld op basis van de EEX-Vo, waarbij is vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om voorlopige maatregelen te treffen, ondanks dat de gedaagde in Spanje is gevestigd. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de eiser niet onrechtmatig of ongegrond was en heeft de vordering toegewezen, onder de voorwaarde dat de eiser een onherroepelijke bankgarantie van de Kroatische bank Societé Generale-Splitska Banka stelt, ter waarborging van de terugbetaling indien de eiser in een eventuele bodemprocedure in het ongelijk wordt gesteld.

De rechtbank heeft de gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.488,80. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.F.L. Geerdes.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/462770 / KG ZA 14-1046
Vonnis in kort geding van 10 december 2014
in de zaak van
[eiser]
,
wonende te Seget Donji, Kroatië,
eiser,
advocaat mr. T. Bezmalinovic te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats], Spanje,
gedaagde
niet verschenen.
Partijen zullen hierna eiser en gedaagde genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling de dato 1 december 2014
  • de pleitnota van [eiser].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] (derde vervoerder) heeft in opdracht en voor rekening van [gedaagde] (tweede vervoerder) in de periode van omstreeks 10 april 2014 - 11 juli 2014
53 transporten over de weg uitgevoerd vanaf diverse locaties in Spanje naar diverse locaties in Italië. [gedaagde] handelde daarbij in opdracht van[betrokkene1] (eerste vervoerder, hierna te noemen: P&O).
2.2.
[eiser] heeft voor het vervoer een bedrag van € 65.714,53 in rekening gebracht bij [gedaagde].
2.3.
[eiser] heeft, na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam op 26 september 2014, op 27 september 2014 conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van [gedaagde] onder P&O, voor een vordering begroot op € 85.400,- inclusief opslag voor rente en kosten.
2.4.
P&O heeft aan [eiser] verklaring gedaan dat zij een bedrag van € 36.780,- verschuldigd is aan [gedaagde].

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling, bij wijze van voorschot en onder door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorwaarden, van € 36.780,-, vermeerderd met de proceskosten. [eiser] stelt daartoe het volgende.
3.2.
[gedaagde] laat ondanks sommatie na om de facturen van [eiser] met een gezamenlijk beloop van € 65.714,53 onbetaald. [eiser] heeft een spoedeisend belang bij voldoening van haar vordering. De vrees bestaat dat [gedaagde] failliet gaat. De vordering is onbetwist. De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam is bevoegd om van onderhavige vordering kennis te nemen. Aan de voorwaarden die op grond van het Van Uden - Decoline arrest (HvJ EG 17 november 1998, C-391/95. NJ 1999,339) gelden om rechtsmacht aan te mogen nemen, is voldaan. [eiser] is bereid om een deugdelijke zekerheid aan te bieden voor het geval een bodemrechter mocht oordelen dat [eiser] geen vordering toekomt.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [gedaagde], alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet is verschenen. Uit de door [eiser] ter zitting getoonde documenten is voldoende aannemelijk geworden dat de dagvaarding (mede) is opgesteld in een voor [gedaagde] begrijpelijke taal (Spaans) en dat de dagvaarding [gedaagde] tijdig heeft bereikt. Aan [gedaagde] wordt, nu de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, verstek verleend.
4.2.
[eiser] is gevestigd in Kroatië en [gedaagde] in Spanje. Er moet ambtshalve beoordeeld worden of de Nederlandse (voorzieningen-) rechter in dit internationaal-privaatrechtelijke geschil rechtsmacht toekomt.
4.3.
In dit geval is de Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Vo) toepasselijk. Spanje is al sinds 1986 lidstaat van de EU. Kroatië is per 1 juli 2013 toegetreden tot de EU. Voor de landen die later zijn toegetreden tot de Europese Unie geldt als datum van inwerkingtreding van deze verordening de datum van hun respectievelijke toetreding. Peildatum voor de toepasselijkheid van de EEX-Vo. is de datum van het instellen van de rechtsvordering (en dus niet de datum van het sluiten van de overeenkomst). De onderhavige rechtsvordering dateert van na 1 juli 2013.
4.4.
Naar voorlopig oordeel schept de EEX-Vo. geen rechtsmacht voor de Nederlandse rechter in een eventuele bodemprocedure. Uitgangspunt van de EEX-Vo, is dat geprocedeerd moet worden in het land waar gedaagde is gevestigd/woont. De EEX-Vo. kent hierop een aantal uitzonderingen, maar die doen zich hier niet voor.
4.5.
Ingevolge artikel 31 van de EEX-Vo. kunnen in de wetgeving van een lidstaat vastgestelde voorlopige of bewarende maatregelen bij de gerechten van die staat worden aangevraagd, zelfs indien een gerecht van een andere lidstaat krachtens deze verordening bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen.
4.6.
In beginsel kwalificeert toewijzing van een voorschot op een contractuele tegenprestatie in kort geding niet als een voorlopige maatregel die op grond van art. 31 EEX-Vo. kan worden toegestaan, tenzij gegarandeerd is dat het toegewezen bedrag aan de verweerder wordt terugbetaald indien de eiser in het bodemgeschil in het ongelijk mocht worden gesteld, en de bevolen maatregel slechts betrekking heeft op bepaalde vermogensbestanddelen van de verweerder die zich in de territoriale bevoegdheidssfeer van de aangezochte rechter (zullen) bevinden. Daarbij is vereist dat sprake is van “een reële band tussen het voorwerp van de gevraagde maatregelen en de op territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de verdragsluitende Staat van de aangezochte rechter” aldus HvJ EG 17 november 1998, C-391/95, Jur. 1998, p. I-7091, NJ 1999/339 (Van Uden Maritime/Deco-Line).
4.7.
Naar voorlopig oordeel is de vereiste reële band hier aanwezig, nu het beslagene zich in Nederland bevindt en er zekerheid zal worden opgelegd, op na te melden wijze. Daarom is de rechtsmacht gegeven om een maatregel ex art. 31 EEX-Vo. te treffen.
4.8.
De geldvordering komt niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen.
4.9.
Over de zekerheidsstelling wordt als volgt geoordeeld.
4.10.
Ter zitting heeft [eiser] gesteld dat:
-hij als betaaladres van zijn vordering op [gedaagde] aanwijst de in Rotterdam aangehouden derdenrekening van zijn advocaat;
-daarmee de rechtsmacht van de Nederlandse rechter alsnog is gegeven, op grond van art. 5 onder 1 EX-Vo. (rechtsmacht van de rechter van de plaats waar de verbintenis moet worden uitgevoerd);
-het te wijzen vonnis daardoor niet langer een maatregel ex art. 31 EEX-Vo is die wordt opgelegd door een rechter uit een andere lidstaat, maar een vonnis is van de rechter die (wel) rechtsmacht toekomt in de onderliggende procedure;
-dus niet langer de plicht ex art. 31 EEX-Vo. bestaat voor [eiser] om zekerheid te stellen voor de treffen voorziening.
Dit betoog faalt. De voorzieningenrechter begrijpt dat tussen partijen is overeengekomen dat betaald moest worden buiten Nederland. [eiser] kan niet eenzijdig deze betalingsafspraak wijzigen. Afgezien hiervan dient de Nederlandse rechter als peildatum voor zijn rechtsmacht uit te gaan van de feitelijke situatie op het moment dat de procedure in eerste aanleg aanhangig wordt gemaakt (HR 18 februari 2011, NJ 2012/333). Ten tijde van het aanhangig maken van onderhavige procedure, respectievelijk in de dagvaarding, had [eiser] nog niet een plaats in Nederland als betaaladres aangewezen. Dat deed hij pas ter zitting. [eiser] zal derhalve zekerheid moeten stellen.
4.11.
De stelling van [eiser] dat zijn Kroatische huisbankier (Societé Generale-Splitska Banka) onderdeel is van het Franse concern Societé Generale en een solide bank is komt aannemelijk voor. Daarom zal bepaald worden dat deze bank de bankgarantie mag verstrekken. Het past voorts binnen het streven naar communautaire eenwording om een bankgarantie van een bank uit een andere lidstaat te accepteren.
4.12.
Ter zitting verklaarde [eiser] dat hij het slachtoffer is geworden van fraude door [gedaagde], dat [gedaagde] ten tijde van betekening van de dagvaarding nog wel aanwezig was op haar vestigingsadres in Spanje maar inmiddels al met de noorderzon is vertrokken zonder een spoor achter te laten en dat het kennelijk het oogmerk was van [gedaagde] om de vordering van [eiser], als nieuwkomer op de communautaire vervoersmarkt die geen zekerheid had bedongen voor zijn werk, onbetaald te laten. Deze stelling is onweersproken gebleven, zodat deze (vooralsnog) vast staat. Van [eiser] mag niet gevergd worden dat hij tot in de eeuwigheid een bankgarantie stelt. Dit zal al te zeer kunnen drukken op zijn financiële middelen. Daarom zal aan het stellen van de bankgarantie de beperking worden verbonden dat deze komt te vervallen als [gedaagde] niet binnen een jaar na het wijzen van onderhavig vonnis een bodemprocedure tegen [eiser] aanhangig heeft gemaakt. Omdat [gedaagde] geen vordering heeft op [eiser] maar op hoofdvervoerder P&O, zal deze procedure, naar valt aan te nemen, moeten zijn gegrond op de stelling dat [eiser] onrechtmatig onder het door hem gelegde derdenbeslag heeft getrokken waardoor [gedaagde] ten onrechte van P&O geen betaling heeft verkregen.
Gelet op de onweersproken stelling dat [gedaagde] met de noorderzon is vertrokken, zal in goede justitie bepaald worden dat in eerste instantie volstaan kan worden met afgifte van een kopie van de bankgarantie, en dat op eerste afroep de bankgarantie daadwerkelijk dient te worden verstrekt.
4.13.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser]. Deze kosten worden begroot op € 527,- aan salaris advocaat (standaard tarief voor een verstekzaak in kort geding volgens de Liquidatietarieven), € 868,- aan griffierecht en € 93,80 aan explootkosten dagvaarding.
De kosten van betekening van de dagvaarding in Spanje en van vertaling daarvan in het Spaans kunnen in deze procedure niet worden toegewezen, nu niet is gesteld wat deze kosten zijn.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 36.780,- aan [eiser];
5.2.
verbindt aan deze veroordeling de voorwaarde dat [eiser] ten behoeve van [gedaagde] een onherroepelijk bankgarantie van de Kroatische bank Societé Generale-Splitska Banka stelt, welke garantie de terugbetaling zeker stelt van de € 36.780,- als [eiser] in een eventuele bodemprocedure in het ongelijk wordt gesteld, ongeacht of die uitspraak onherroepelijk is;
5.3.
gelast [eiser] terstond een kopie van deze bankgarantie per aangetekende post te sturen naar [gedaagde] op het in het Spaanse Handelsregister genoemde adres van [gedaagde] met de mededeling dat het origineel per omgaande zal worden toegestuurd door de advocaat van [eiser] en gelast [eiser] het origineel van de bankgarantie per omgaande aan [gedaagde] te doen toekomen op eerste afroep door [gedaagde];
5.4.
bepaalt dat de bankgarantie komt te vervallen indien [gedaagde] niet binnen een jaar na de datum van onderhavig vonnis een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt tegen [eiser] over onderhavige kwestie;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiser], tot op heden begroot op € 1.488,80;
5.6.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2014. [1]

Voetnoten

1.2517/676