Rechtbank Rotterdam
Parketnummer: [parketnummer]
Datum uitspraak: 15 december 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman: mr. J.W.G.M. Kral, advocaat te Berlicum.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 december 2014.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Y. van Setten heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur die gelijk is aan het voorarrest (tot aan de datum van de uitspraak) met aftrek van voorarrest.
Aanwezigheid [adres 2] Den Haag
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte niet in Den Haag aanwezig is geweest bij een pinautomaat waar skimapparatuur is geplaatst, maar in Rotterdam.
Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij één keer mee is geweest toen anderen de skimapparatuur op de pinautomaat aan de [adres 2] in Den Haag hebben geplaatst. Geen enkel moment heeft hij bij de politie aangevoerd dat dit mogelijk in Rotterdam zou zijn geweest, pas ter zitting komt de verdachte met deze niet nader onderbouwde stelling. De rechtbank acht dit niet aannemelijk en houdt vast aan verdachtes verklaringen bij de politie, welke verklaringen steun vinden in de overige bewijsmiddelen.
Verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1]
Aangevoerd is dat de verklaringen van de medeverdachte[medeverdachte 1] niet geloofwaardig zijn.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Het enkele feit dat [medeverdachte 1] de verdachte belast, is onvoldoende om aan te nemen dat [medeverdachte 1] leugenachtig zou hebben verklaard. De rechtbank wil aannemen dat [medeverdachte 1] zijn eigen rol kleiner heeft proberen te maken in zijn verklaringen tegenover de politie. Het is echter niet zo dat [medeverdachte 1] zichzelf probeert vrij te pleiten door alles op de verdachte af te schuiven nu [medeverdachte 1] ook zichzelf belast heeft in zijn verklaringen.
Bovendien vinden de verklaringen van [medeverdachte 1] steun in diverse tapgesprekken, zoals het tapgesprek van 29 februari 2012 te 09:02:27 uur.
Het verweer wordt dan ook verworpen, de verklaringen van [medeverdachte 1] kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
Criminele organisatie
Over de vraag of in deze zaak sprake is van een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) overweegt de rechtbank het volgende.
Bij het beantwoorden van de vraag wanneer sprake is van een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr - los van het daarbij behorende oogmerk, waarover hieronder meer - dient te worden uitgegaan van:
- een samenwerkingsverband
- met een zekere duurzaamheid en structuur
- tussen verdachte en ten minste één andere persoon.
Samenwerkingsverband
Van een samenwerkingsverband tussen de verdachte en zijn medeverdachten is naar het oordeel van de rechtbank sprake, gezien het aantreffen van skimapparatuur op de [adres] te Rotterdam waarvoor de daar - al dan niet permanent - verblijvenden geen genoegzame verklaring hebben, alsmede de terzake bewezenverklaarde feiten en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen. Voorts wordt gesproken over “de groep” door ten minste een van de deelnemers, te weten de medeverdachte [medeverdachte 2].
Duurzaamheid en structuur
De duurzaamheid is in dit geval gegeven door de tijdspanne waarin een en ander zich heeft afgespeeld waarbij de nadruk ligt op de periode tussen half februari en half maart 2012.
De structuur werd vooral gevestigd door de (kennelijk) bestaande rolverdeling tussen diverse deelnemers: zo waren [medeverdachte 1] en de verdachte de technische mannen, waren er kennelijke ondergeschikten (“muizen”) als [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], vond er coördinatie/leiding plaats door [medeverdachte 5] en waren [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] kennelijk aangetrokken voor het transport. De overige deelnemers [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] hebben kennelijk geen vastomlijnd takenpakket gehad, maar naar het oordeel van de rechtbank is het vorenstaande voldoende om een zekere structuur aan te nemen, hetgeen nog wordt versterkt door het gegeven dat deelnemers uit Groot-Brittannië zijn overgekomen om deel uit te maken van “de groep”, anderen op verschillende tijdstippen zijn aangeschoven vanuit Roemenië en zij allen elkaar op dezelfde adressen hebben ontmoet.
Oogmerk
Het oogmerk van de organisatie blijkt reeds uit het hierboven overwogene.
Uit het dossier blijkt verder dat vanuit de [adres] in Rotterdam, waar bij de zoeking skimapparatuur werd aangetroffen, apparatuur werd geplaatst te Den Haag, Gouda, Rotterdam en Utrecht (althans gepoogd) met als feitelijk handelenden de hierboven genoemde personen in wisselende samenstellingen.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de vaststelling dat tussen de hierboven genoemden sprake is geweest van een organisatie welke zich heeft beziggehouden met de feiten die worden genoemd in de hieronder opgenomen bewezenverklaring. Voorts wordt het vereiste oogmerk ingevuld door de bewezenverklaarde feitelijke handelingen bij de eveneens bewezenverklaarde feiten.
De verdachte heeft deelgenomen aan deze criminele organisatie. Hij heeft slechts gedurende een beperkte periode ten behoeve van één skimactie heeft deelgenomen aan deze structuur. De rechtbank acht zijn rol in de organisatie, als technische man, echter van zodanig gewicht en belang dat hij gedurende die beperkte periode als volwaardig lid van de criminele organisatie moet worden beschouwd.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 23 februari 2012 tot en met 29 februari 2012 te Den Haag, althans in Nederland, en de Verenigde Staten tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk betaalpassen, bestemd voor het verrichten of verkrijgen van betalingen of prestaties langs geautomatiseerde weg, te weten betaalpas(sen)/bankpas(sen) valselijk heeft opgemaakt en heeft vervalst, met het oogmerk zichzelf of een andere te bevoordelen,
immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders
- door middel van manipulatie van een geldautomaat van de ING (gelegen aan de [adres 2] te Den Haag), de beschikking gekregen over de magneetstripgegevens en de pincodes van gebruikers van die geldautomaat, bestaande die manipulatie onder andere hierin dat verdachte en zijn mededaders aan genoemde geldautomaat een camera en een kaartlezer en elektronica bestemd voor het kopiëren van gegevens hadden bevestigd en
- vervolgens met die door manipulatie verkregen gegevens betaalpas(sen)/bankpas(sen), valselijk hebben opgemaakt of vervalst;
2.
hij in de periode van 29 februari 2012 tot en met 1 maart 2012 te Rotterdam en
Chicago (Verenigde Staten) tezamen en in vereniging met anderen,
telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders,
waarbij verdachte en/of zijn mededaders telkens die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel;
3.
hij in de periode van 1 maart 2012 tot en met 3 maart 2012 te Rotterdam en Chicago
(Verenigde Staten) tezamen en in vereniging met anderen,
telkens een voorwerp, te weten een geldbedrag, heeft overgedragen en omgezet, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
4.
hij in de periode van 23
februari2012 tot en met 16 maart 2012 in Nederland met anderen, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- opzettelijk valselijk opmaken of vervalsen van betaalpassen en waardekaarten en opzettelijk gebruik maken en
/ofvoorhanden hebben van vervalste of valse betaalpassen en waardekaarten
(artikel 232 Wetboek van Strafrecht)
en
- diefstal door middel van een valse sleutel
(artikel 311 Wetboek van Strafrecht)
en
- voorhanden hebben van stoffen/voorwerpen, wetende dat zij bestemd zijn tot
het plegen van enig in artikel 232, eerste lid, omschreven misdrijf
(artikel 234 Wetboek van Strafrecht)
en
- witwassen
(artikel 420bis/420quater Wetboek van Strafrecht).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De bewezen feiten leveren op: