In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een persoon die een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) had aangevraagd, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Eiser had eerder een uitkering geweigerd gekregen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit was op 2 juli 2013 genomen. Eiser had hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiser heeft vervolgens op 12 oktober 2013 een verzoek tot herziening ingediend, maar dit werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er wel degelijk nieuwe feiten waren, namelijk een brief van 8 oktober 2013 van zijn systeemtherapeut, waarin een diagnose van borderline persoonlijkheidsstoornis werd gesteld. Eiser betoogde dat deze nieuwe informatie niet eerder bekend was en dat de bezwaarverzekeringsarts de psychische klachten onvoldoende had beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 8 oktober 2013 inderdaad nieuw was in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat verweerder deze ten onrechte niet als nieuw feit had aangemerkt.
De rechtbank oordeelde dat de brief voldoende relevantie had om een andere beslissing te rechtvaardigen en dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het griffierecht van € 45,- aan eiser moest vergoeden en de proceskosten tot een bedrag van € 974,- moest vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.