ECLI:NL:RBROT:2013:CA2972
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Internationaal bevoegdheidsincident en litispendentie in civiele procedure
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, betreft het een internationaal bevoegdheidsincident waarbij de eiseres, woonachtig in Eindhoven, een vordering heeft ingesteld tegen de gedaagde, die in Turkije een vergelijkbare vordering heeft lopen. De rechtbank verwijst naar een tussenvonnis van 20 februari 2013 en een comparitie van partijen op 28 maart 2013. De eiseres betwist dat zij eerder een vordering tegen de gedaagde in Turkije heeft ingesteld, terwijl de gedaagde stelt dat dit wel het geval is. De rechtbank overweegt dat, indien er een aanhangige zaak is bij een buitenlands gerecht die kan leiden tot een erkenning in Nederland, de Nederlandse rechter de behandeling van de zaak kan aanhouden totdat het buitenlandse gerecht heeft beslist, conform artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De rechtbank concludeert dat er sprake is van litispendentie, wat betekent dat de behandeling van de vordering in de hoofdzaak wordt aangehouden in afwachting van de uitkomst van de procedure in Turkije. De rechtbank wijst de vordering van de gedaagde tot onbevoegdverklaring af, omdat er geen verdrag bestaat tussen Nederland en Turkije dat de rechterlijke bevoegdheid regelt voor deze vordering. De rechtbank benadrukt dat de vordering in de hoofdzaak niet onder het bereik van het Verdrag inzake de erkenning van beslissingen betreffende de huwelijksband van 1967 valt.
De rechtbank beslist dat de zaak op de parkeerrol komt van 2 oktober 2013, in afwachting van de uitkomst van de procedure in Turkije. De proceskosten in het incident worden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 1 mei 2013 door mr. W.P. Sprenger.