ECLI:NL:RBROT:2013:CA2960

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/10/383901 / HA ZA 11-1732
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na afgebroken onderhandelingen in aanbestedingsprocedure

In deze zaak vorderde Strukton Systems B.V. betaling van een schadevergoeding van General Electric International Inc. naar aanleiding van afgebroken onderhandelingen over een contract voor de installatie van spoorbeveiligingssystemen. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat er geen (romp)overeenkomst tot stand was gekomen tussen partijen, omdat de onderhandelingen niet in een fase waren gekomen waarin General Electric zich niet meer kon terugtrekken zonder schadeplichtig te worden. De rechtbank stelde vast dat de onderhandelingen tussen Strukton en General Electric op 14 september 2009 plaatsvonden, maar dat er geen overeenstemming was bereikt over de essentiële voorwaarden van de overeenkomst. Strukton had een aanbod gedaan, maar General Electric had het recht om de onderhandelingen af te breken, zoals vermeld in het Request for Proposal. De rechtbank concludeerde dat Strukton niet gerechtvaardigd had vertrouwd op een overeenkomst, omdat er nog veel onduidelijkheid bestond over de voorwaarden. De vordering van Strukton werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van General Electric.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/383901 / HA ZA 11-1732
Vonnis van 1 mei 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STRUKTON SYSTEMS B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. dr. M.R. Ruygvoorn te Utrecht,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
GENERAL ELECTRIC INTERNATIONAL INC.,
gevestigd te Wilmington, Delaware, Verenigde Staten, mede kantoorhoudende te Breda,
gedaagde,
advocaat mr. J.A. van der Kolk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Strukton en General Electric genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- de conclusie van repliek, met producties,
- de conclusie van dupliek, met producties,
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken,
- de brief van 19 november 2012 van de zijde van General Electric, met productie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op of omstreeks 12 juni 2008 heeft GE Transportation Systems Global Signaling LLC met RET NV een overeenkomst gesloten strekkende tot vervanging van de bestaande (relais)spoorbeveiligingssystemen ten behoeve van het metrobedrijf.
2.2. Ter uitvoering van deze overeenkomst heeft General Electric - waaronder de rechtbank in de lijn van hetgeen General Electric zelf doet ook andere concernonderdelen verstaat - een op 17 juli 2008 gedateerd “Request for Proposal (RFP) to Provide Installation of Signaling Equipment and Cable Replacement” uitgebracht (verder: het Request for Proposal). Dit betreft - zakelijk weergegeven - een uitnodiging om offertes uit te brengen voor werkzaamheden (hierna: de werkzaamheden) in het kader van de onder 2.1 genoemde werkzaamheden. Onderdeel 2.5 van het Request for Proposal luidt, voor zover hier van belang:
“GE reserves the right to accept of reject any or all proposals received, or to negotiate further with one or more suppliers. Suppliers are hereby notified of the possibility that award of this contract may be made without discussion of quotations received and, hence, that quotations should be submitted initially on the most favorable terms, from a price and service standpoint. GE reserves the right to reject any or all bids or to award the contract to other than the low bidder.”
2.3. Naar aanleiding van een aantal vragen van Strukton met betrekking tot het Request for Proposal is tussen partijen met ingang van 19 november 2008 een “Confidentiality Agreement” van kracht geworden dat - voor zover hier van belang - “in order to establish a working relationship on: 1) the execution of the RET Metro project (…)” een aantal wederzijdse geheimhoudingsafspraken bevat.
2.4. Naar aanleiding van een verzoek van Strukton heeft General Electric op 8 december 2008 een concept-contracttekst toegezonden, getiteld “subcontract agreement for services”, verder aan te duiden als het subcontract. Hierin is onder meer onder 1.B. de volgende tekst opgenomen:
“This Agreement is subject to and bound by the prime contract between Owner and an affiliate of Company, dated Juni 12, 2008, and it is attached to and incorporated into this Agreement as Exhibit B (“Prime Contract”). The obligations, liabilities, and terms and conditions of the Prime Contract shall apply to, bind, and obligate the Subcontractor and /or Subcontractor’s Scope of Work hereunder. If there is a conflict between the terms of the Prime Contract and this Agreement, the order of precedence shall be (1) the Prime Contract and then (2) this Agreement.”
Dit uitgangspunt is tussen partijen bekend als het back to back-principe en zal hierna aldus worden aangeduid.
Voorts is onder 5.A. de volgende tekst opgenomen:
“The Company reserves the right to terminate this Agreement for convenience for any reason by giving thirty (30) days prior written notice to Independent Contractor.”
2.5. Tussen partijen hebben vervolgens besprekingen plaatsgevonden omtrent het bedrag waarvoor en de voorwaarden waaronder een overeenkomst tot stand zou kunnen komen. Dit heeft geleid tot een aanbod van Strukton aan General Electric d.d. 28 augustus 2009 om de werkzaamheden uit te voeren voor een lump sum van € 19.420.000,-- onder een aantal nader omschreven voorwaarden. Omdat dit bedrag lager was dan dat wat was voorgesteld door de andere gegadigde voor uitvoering van de werkzaamheden, Imtech, heeft General Electric Strukton uitgenodigd voor een bespreking op 14 september 2009 in (het kantoor van General Electric in) Florence, Italië. Ter gelegenheid daarvan heeft Strukton aan General Electric een Memorandum of Understanding (hierna: MOU) voorgelegd waarin de volgende tekst was opgenomen:
“GE has the intention to order the installation part of the above mentioned project from Strukton. Strukton quoted the installation activities for the lump sum turnkey amount of € 19.420.000,-- (…) as mentioned in their offer date 28 august 2009 with the reference (…)
Parties will do their utmost to realise cost savings (…)
All possible savings will be shared between parties on a 50/50 basis.(…)
Terms and conditions to be agreed.(…)”
2.6. Het MOU is niet op 14 september 2009, en evenmin op een latere datum door General Electric ondertekend.
In een e-mailbericht van 15 september 2009 bericht [A], project manager bij General Electric (hierna: [A]) aan Strukton:
“Jullie ook heel hartelijk bedankt voor de gevonden vorm van samenwerking. Ik verheug me op de komende periode waar dit samen vorm gaat geven.”
2.7. Op 14 oktober 2009 stuurt [A] twee e-mails aan Strukton. Het eerste bericht betreft het als bijlage bijgevoegde subcontract, met daarin wijzigingsvoorstellen van General Electric(“StruktonSubcontract-revised290909.doc”). Het tweede bericht betreft een voorstel voor invulling van een aantal bijlagen bij het subcontract.
2.8. Op 20 oktober 2009 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen Strukton en General Electric waarvan een verslag is gemaakt, verder aan te duiden als “minutes of meeting”. Deze minutes bestaan uit een lijst met de vermelding “Discussed document: Strukton Subcontract - revised 290909”, bestaande uit 27 punten met daarbij steeds de vermelding of en zo ja van wie actie wordt verwacht.
2.9. Tussen 21 oktober 2009 en 14 januari 2010 is er geen contact geweest tussen GE en Strukton.
2.10. Op 14 januari 2010 heeft Strukton aan General Electric een brief gestuurd met daarin onder meer de volgende passages:
“GE en Systems zijn het eens geworden over de alliantie en de bijbehorende voorwaarden. Hiervan is een MOU opgesteld die van uw kant slechts ter beoordeling moest komen van GE Amerika, maar geen problemen kan veroorzaken. Het is slechts een formaliteit. U heeft ons in Florence mondeling opdracht verstrekt en vele malen bevestigd dat Systems de contractspartij van GE is voor de werkzaamheden conform de alliantieovereenkomst.
Inmiddels zijn wij 4 maanden later in de tijd en hebben wij nog geen getekende alliantie contract van u retour mogen ontvangen.”
2.11. Tussen partijen is geen contract met betrekking tot de werkzaamheden tot stand gekomen.
3. Het geschil
3.1. Strukton vordert samengevat - veroordeling van General Electric tot betaling van € 2.718.923,--, subsidiair tot betaling van € 483.880,--, steeds vermeerderd met rente en kosten. Zij stelt zich daartoe in de eerste plaats op het standpunt dat tussen haar en General Electric een overeenkomst tot stand is gekomen ten aanzien waarvan General Electric tekortschiet in de nakoming, zodat haar schadevergoeding toekomt ter hoogte van het zogenaamde positieve contractsbelang. Subsidiair stelt Strukton dat, indien wordt aangenomen dat van een overeenkomst geen sprake is, General Electric onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandeling daarover af te breken op een moment dat zij, Strukton, er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat daaruit enigerlei contract zou resulteren, danwel dat het afbreken van de onderhandeling op andere gronden onaanvaardbaar is. Meer subsidiair stelt Strukton dat, indien geoordeeld wordt dat het afbreken van de onderhandelingen door General Electric op zichzelf geoorloofd was, General Electric gehouden is Strukton in een positie te brengen waarin zij zou hebben verkeerd indien in het geheel geen onderhandelingen zouden hebben plaatsgevonden. Grond hiervoor is volgens Strukton het laten voortduren van de onderhandelingen met haar, terwijl General Electric wist dat het sluiten van een overeenkomst afhankelijk was van het handelen van Imtech, maar Strukton daarvan niet op de hoogte heeft gesteld.
3.2. General Electric voert verweer. Zij stelt - zakelijk weergegeven - dat geen sprake is van een overeenkomst tussen haar en Strukton met betrekking tot de werkzaamheden. Voorts waren de besprekingen tussen partijen niet in een fase gekomen waarin General Electric deze niet meer kon afbreken zonder schadeplichtig te worden.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Ontvankelijkheid Strukton
4.1. General Electric heeft bij conclusie van repliek gesteld dat Strukton niet-ontvankelijk is in haar vordering omdat een andere rechtspersoon, namelijk Strukton Rail Installatietechniek B.V. de beoogde contractpartij van General Electric was. Bij pleidooi heeft Strukton gesteld dat zij handelde onder twee handelsnamen: Strukton Rail Installatie en Strukton Systems B.V. De naam Strukton Systems B.V. is vervolgens veranderd in Strukton Rail Installatie B.V, maar er is steeds sprake van één en dezelfde vennootschap. Ter onderbouwing van deze stelling heeft Strukton verwezen naar een uittreksel uit het handelsregister bij de Kamer van Koophandel.
4.2. Mede gezien het late tijdstip in de procedure waarop General Electric haar stelling heeft ingenomen, is de rechtbank van oordeel dat Strukton voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de partij is waarmee General Electric een (romp)overeenkomst zou hebben gesloten of ten opzichte waarvan General Electric de onderhandelingen zou hebben afgebroken terwijl partijen nog slechts op ondergeschikte punten verdeeld waren. Er is derhalve geen reden om Strukton niet in haar vorderingen te ontvangen.
Is tussen partijen een (romp)overeenkomst tot stand gekomen?
4.3. De rechtbank beantwoord deze vraag op grond van het navolgende ontkennend.
4.4. Nu tussen partijen vast staat dat nog geen overeenstemming over alle details van een ter uitvoering van de werkzaamheden te sluiten overeenkomst was bereikt – Strukton stelt zelf “dat partijen het in elk geval over de wezenlijke punten al op 14 september 2009 eens waren” – dient de vraag beantwoord te worden of tussen partijen wel een rompovereenkomst tot stand is gekomen. Of daarvan sprake is, is afhankelijk van de vraag of de onderwerpen ten aanzien waarvan al wel overeenstemming bestond de essentialia van de overeenkomst bevatten en dat zodanig aan de bepaalbaarheidseis van art. 6:227 BW is voldaan dat de leemten die de overeenkomst op details vertoont, kunnen worden opgevuld met behulp van de rechtsbronnen als bedoeld in art. 6:248 BW. Daarvoor is nodig dat in de gegeven omstandigheden partijen elkaars verklaringen en gedragingen over en weer zodanig mochten begrijpen dat zij aan het tot dan toe bereikte onderhandelingsresultaat gehouden zouden zijn.
4.5. Vooropgesteld dient te worden dat het uitgangspunt van de besprekingen tussen partijen werd gevormd door het Request for Proposal en het concept-subcontract, beide afkomstig van de zijde van General Electric. Dat de door Strukton voorgestelde lump sum niet direct tot overeenstemming tussen partijen heeft geleid, wordt – zo begrijpt de rechtbank - in belangrijke mate veroorzaakt doordat Strukton aan dit voorstel voorwaarden verbond die niet in overeenstemming waren met hetgeen General Electric blijkens beide voormelde stukken voor ogen stond. De rechtbank wijst er op dat in het onderhavige geval, gezien de complexiteit en uitvoerigheid van de door General Electric gewenste contractscondities, waarbij de ook door Strukton erkende zwaarwegende rol van het back to back-principe van wezenlijk belang is, alvorens zelfs maar van een rompovereenkomst gesproken kan worden, ook over een aanzienlijk aantal voorwaarden op “detailniveau” overeenstemming bereikt diende te worden. Anders gezegd stelt General Electric zich terecht op het standpunt dat veel van de punten ten aanzien waarvan ook Strukton erkent dat daaromtrent nog geen overeenstemming bestond, voor haar van wezenlijk belang waren, en dat dat voor Strukton, gezien haar bekendheid met het back to back-principe, kenbaar was of moest zijn. Er bestaat gezien het hiervoor overwogene in het onderhavige geval geen enkele grond om aan te nemen dat tussen partijen al vóór 14 september 2009 een rompovereenkomst tot stand was gekomen.
4.6. De volgende vraag die beantwoord moet worden is of in deze situatie door de besprekingen tussen partijen op 14 september 2009 in Florence, verandering is gekomen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de door Strukton regelmatig aangehaalde kwestie omtrent de vraag of dan wel in hoeverre General Electric op dat moment gebonden was of zich gebonden voelde aan een Memorandum of Understanding dat zij met betrekking tot de werkzaamheden met Imtech had gesloten, in dit kader niet relevant is. Dat is een kwestie die de relatie General Electric-Imtech regardeert. De rechtbank leest in de stellingen van General Electric niet dat zij zich er op beroept dat dit Memorandum een ontbindende voorwaarde vormt in een eventuele overeenkomst tussen haar en Strukton.
4.7. De tekst van het MOU biedt geen aanknopingspunten voor de stellingen van Strukton, maar wel voor die van General Electric. Uit die tekst blijkt immers niets anders dan dat partijen zouden overeenkomen zich in te spannen om kostenbesparingen te bereiken en dat zij daarbij een bepaalde verdeelsleutel zouden gebruiken. Hoewel niet zonder belang, betreft dit vanzelfsprekend niet (alle) punten die van wezenlijk belang waren voor het tot stand komen van de overeenkomst. Het MOU bevestigt juist dat nog geen overeenkomst met betrekking tot de werkzaamheden tot stand is gekomen, nu daarin immers als een soort considerans de volgende tekst is opgenomen: “GE has the intention to order the installation part of the above mentioned project from Strukton.” (onderstreping rechtbank).Voorts sluit de tekst af met “Terms and conditions to be agreed.” Nu partijen het blijkens deze tekst er over eens waren dat nog geen “order” tot stand was gekomen, kan de laatste clausule, bijzondere omstandigheden die noch door Strukton zijn gesteld noch zijn gebleken daargelaten, niet anders worden opgevat dan als betrekking hebbend op de gehele overeenkomst. General Electric stelt zich derhalve op goede gronden op het standpunt dat het overleg over de “terms en conditions” nog niet was afgerond en dat dat meer dan detailpunten zou betreffen die eventueel ingevuld zouden kunnen worden met toepassing van het bepaalde in art. 6:248 BW.
4.8. In het licht van het voorgaande is de discussie tussen partijen omtrent de vraag of Strukton er op basis van uitlatingen van de heer [B] van General Electric op mocht vertrouwen dat het MOU door General Electric zou worden getekend, niet ter zake doende. Zelfs al zou het standpunt van Strukton juist zijn, dan zou dat er op zijn hoogst toe kunnen leiden dat vast komt te staan dat omtrent één van de vele overeen te komen punten overeenstemming bestond.
Afbreken onderhandeling onaanvaardbaar en daarmee onrechtmatig?
4.9. Strukton stelt dat zij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat uit de onderhandelingen die zij met GE voerde enigerlei contract zou resulteren. Nu Strukton niet heeft toegelicht wat zij zich voorstelt bij “enigerlei” contract, terwijl vast staat dat partijen alleen hebben onderhandeld omtrent uitvoering van de werkzaamheden zoals omschreven in het Request for Proposal en het subcontract als geheel, gaat de rechtbank bij haar beoordeling van de stellingen van Strukton in het navolgende uit van onderhandelingen die in de visie van Strukton dienden te resulteren in een opdracht aan haar om die werkzaamheden te verrichten. Dat de omvang van de werkzaamheden (mede) onderwerp van bespreking was, blijkt niet uit de stellingen van partijen zodat de rechtbank de omschrijving daarvan in de stukken van General Electric, met name het Request for Proposal, als uitgangspunt zal nemen.
4.10. Volgens vaste rechtspraak zijn in beginsel beide onderhandelende partijen vrij om de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn.
4.11. Als bij de wederpartij van degene die de onderhandelingen afbreekt, het gerechtvaardigd vertrouwen bestond dat de overeenkomst tot stand zou komen, behoeft dit echter niet onder alle omstandigheden te leiden tot de slotsom dat het afbreken onaanvaardbaar is. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van het vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij.
4.12. In ieder geval dient men terughoudend te zijn bij het aannemen van onaanvaardbaarheid; partijen zijn het er terecht over eens dat de rechtbank bij het beantwoorden van de vraag of het vertrouwen van Strukton in het ontstaan van een overeenkomst als hiervóór omschreven gerechtvaardigd was, een strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf dient aan te leggen (HR 12-9-2005, NJ 2005, 467). In het onderhavige geval komt daar nog het volgende bij.
4.13. General Electric heeft er op gewezen dat zij in het Request for Proposal, met name in onderdeel 2.5 daarvan, heeft gestipuleerd onder welke voorwaarden zij de onderhandelingen wenste te voeren. Door naar aanleiding van dit Request for Proposal een offerte uit te brengen heeft Strukton zich hieraan verbonden, aldus General Electric.
Strukton heeft dit op zich niet, althans niet voldoende gemotiveerd, weersproken, maar aangevoerd dat als zij zich door het aangaan van onderhandelingen al heeft verbonden aan de in het Request for Proposal opgenomen voorwaarden, dit door de feiten is achterhaald, waarbij zij heeft gewezen op de afspraak dat een onderhandse aanbesteding zou plaatsvinden (met haarzelf en Imtech als enige deelnemers) waarbij de laagste bieder de deal zou krijgen. General Electric heeft het bestaan van een dergelijke afspraak betwist en Strukton heeft haar stelling ter zake niet, dan wel onvoldoende onderbouwd. Daar komt nog bij dat als een dergelijke afspraak al zou zijn gemaakt, het bestaan daarvan niet zonder meer met zich zou brengen dat aangenomen zou moeten worden dat General Electric daardoor geen beroep meer zou kunnen doen op de in het Request for Proposal opgenomen voorwaarden. Zulks vloeit in ieder geval niet voort uit de stellingen van Strukton. Derhalve zal de rechtbank in het navolgende de aan de orde zijnde vraag niet alleen aan de hand van de algemene uit vaste rechtspraak blijkende maatstaven beoordelen, maar ook aan de hand van hetgeen waartoe partijen zich in het Request for Proposal zoals aangehaald onder 2.2 hebben verbonden.
4.14. Na de bespreking in Florence heeft het eerste vaststaande inhoudelijke contact tussen Strukton en General Electric plaatsgevonden op 20 oktober 2009. Weliswaar heeft Imtech zich op 2 oktober 2009 bij brief tot General Electric gewend - en heeft Strukton daarvan op 5 oktober 2009 een afschrift ontvangen – en daarbij haar teleurstelling uitgesproken over de opstelling van Strukton, maar daaruit kan niet voortvloeien dat aangenomen moet worden dat tussen General Electric en Strukton een overeenkomst tot stand was gekomen. Zulks wordt door Imtech in onderwerpelijke brief niet gesteld, en zelf al zou dat wel zo zijn dan betreft het geen informatie of stellingname van een beoogd contractspartij. Bovendien kan op grond van de aankondiging van Imtech dat zij alles in het werk zal stellen om beloond te worden met gunning van het contract – tegengesteld aan de gedachte die Strukton aan de brief ontleent – worden opgemaakt dat Imtech weliswaar ontstemd was over het gedrag van Strukton, maar er juist niet van uit ging dat tussen General Electric en Strukton al een overeenkomst was gesloten. Ook uit de door Strukton aangehaalde getuigenverklaring van Casteleijn, directeur van Imtech, kan geen andere dan deze gedachte worden afgeleid. De rechtbank merkt daarbij op dat tussen partijen wel vaststaat dat General Electric zeker tot in oktober 2009 serieus met Strukton onderhandelde en Imtech daarbij in zekere zin “aan de zijlijn” stond. De stelling van General Electric dat de uiting(en) van teleurstelling van de zijde van Imtech daardoor verklaard zou(den) kunnen worden, wordt door deze omstandigheid ondersteund.
4.15. Voor de beoordeling van de gang van zaken tijdens de onderhandelingen zijn nog twee gebeurtenissen van belang. Dat betreft de op 14 oktober 2009 door General Electric aan Strukton toegezonden voorstellen en de bespreking op 20 oktober 2009. De rechtbank merkt in de eerste plaats op dat de enkele omstandigheid dat één getuige van de op 20 oktober besproken punten er in zijn verklaring desgevraagd elf noemt als “wezenlijke onderhandelingspunten”, zonder onderbouwing - die ontbreekt - niet voldoende is voor de gevolgtrekking dat alleen die elf punten wezenlijke onderhandelingspunten betreffen. De rechtbank begrijpt dat Strukton dat in haar conclusie van dupliek erkent.
4.16. In de tweede plaats is het van belang om vast te stellen wat het karakter van de bespreking op 20 oktober was. General Electric heeft onweersproken gesteld dat volgens de “Minutes of Meeting” het besproken onderwerp het “Strukton Subcontract - revised 290909” was zoals door General Electric bij e-mailbericht van 14 oktober aan Strukton toegezonden, en dat daar door Strukton nog niet op was gereageerd. Evenmin - onderbouwd - weersproken is de stelling van General Electric dat de bespreking op 20 oktober het eerste moment was waarop Strukton haar opmerkingen omtrent het subcontract aan General Electric kenbaar maakte en dat dit daarom een inventariserend karakter had.
4.17. Na de bespreking op 20 oktober heeft - behoudens een schriftelijk voorstel d.d. 22 oktober van Strukton tot wijziging van een onderdeel van het subcontract - geen contact tussen partijen meer plaatsgevonden. Wel heeft General Electric kennelijk met Imtech verder onderhandeld. Voor zover dit in beginsel al jegens Strukton onrechtmatig zou zijn, heeft General Electric er terecht op gewezen dat zij hiertoe op grond van het bepaalde in artikel 2.5 van het Request for Proposal gerechtigd was. De passage “GE reserves the right (…) to negotiate further with one or more suppliers.” kan immers in redelijkheid niet anders worden uitgelegd dan dat Strukton ermee heeft ingestemd dat General Electric zich de vrijheid voorbehield om met meerdere aanbieders tegelijkertijd te onderhandelen.
4.18. Van wezenlijk belang is nu dat na 22 oktober 2009 Strukton gedurende langere tijd geen contact met General Electric heeft gezocht, terwijl zij gezien de hiervoor aangehaalde brief van 2 oktober 2009 wist dat Imtech “alles in het werk zal stellen om beloond te worden met gunning van het contract”. Bovendien was blijkens de minutes of meeting afgesproken dat Strukton op een tweetal punten voorstellen zou doen. Gesteld noch gebleken is dat Strukton deze afspraken is nagekomen. Door onder deze omstandigheden pas na bijna drie maanden weer contact te zoeken, te stellen dat er geen punten meer zijn die nadere uitwerking behoeven en te klagen dat nog geen getekend alliantie-contract is ontvangen, miskende Strukton de positie waarin zij, zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld, verkeerde. Dat de vertegenwoordigers van General Electric waarmee Strukton de besprekingen voerde een aantal malen de wens en/of de hoop hebben uitgesproken dat de uitvoering van de werkzaamheden aan Strukton zou worden gegund, kan in het licht hiervan geen reden vormen om passief af te wachten wat de toekomst zou gaan brengen.
4.19. De rechtbank wijst er - terugkomende op de onder 4.15 genoemde “wezenlijke onderhandelingspunten” - voorts op dat het geen recht doet aan de werkelijke situatie om thans in het kader van onderhavige procedure te betwisten dat de openstaande punten “wezenlijke onderhandelingspunten” waren - en daarmee te erkennen dat er wel sprake was van punten die nog bespreking behoefden -, terwijl Strukton er gezien haar brief van 14 januari 2010 maandenlang van uit is gegaan dat er in het geheel geen sprake was van punten die nadere uitwerking behoefden en een handtekening van General Electric voldoende was om de onderhandelingen met een overeenkomst af te sluiten. Hoewel in die brief wordt gesproken over een “alliantie-overeenkomst” en daarmee wellicht alleen het MOU wordt bedoeld, maakt deze brief genoegzaam duidelijk dat Strukton zich op het standpunt stelde dat ondertekening daarvan de laatste drempel in de aanbesteding aan haar zou wegnemen.
4.20. Overigens blijkt uit het partijdebat omtrent de openstaande punten genoegzaam dat partijen hieromtrent (nog steeds) inhoudelijk van mening verschillen. General Electric heeft er in dit kader terecht op gewezen dat het voor haar (met name ook vanwege het “back to back-principe”) van wezenlijk belang was niet alleen een aanbieding met een zo laag mogelijke prijs te verkrijgen, maar ook een aanbieding op voorwaarden die zoveel mogelijk aansloten bij het subcontract. Ook zonder per onderdeel te beoordelen of deze door General Electric op goede gronden als “wezenlijk onderhandelingspunt” gekwalificeerd zouden kunnen worden, moet de rechtbank vaststellen dat Strukton onvoldoende onderbouwd heeft weersproken dat de onderhandelingen omtrent de contractvoorwaarden ook in februari 2010 - toen General Electric kennelijk met Imtech een overeenstemming heeft bereikt - nog geen eindstadium hadden bereikt. Terugredenerend in de tijd zou volgens Strukton die overeenstemming immers al vóór 14 september 2010 zijn bereikt. De rechtbank heeft reeds geoordeeld dat daarvan geenszins sprake was, en de gebeurtenissen daarna wijzen er in het geheel niet op dat partijen sindsdien nader tot elkaar zijn gekomen.
General Electric anderszins gehouden tot vergoeding negatief contractsbelang?
4.21. Strukton stelt zich meer subsidiair op het standpunt dat General Electric gehouden is om Strukton financieel in de positie te brengen waarin zij zou hebben verkeerd indien de onderhandelingen in het geheel niet zouden hebben plaatsgevonden. Deze verbintenis zou voortvloeien uit onrechtmatig handelen van General Electric, dan wel uit redelijkheid en billijkheid. Inhoudelijk voert Strukton aan dat General Electric haar niet naar Florence had moeten laten afreizen, terwijl General Electric wist dat Strukton in de waan verkeerde dat tot contractsluiting zou worden overgegaan, maar General Electric ook wist dat dit afhankelijk was van de handelwijze van Imtech.
4.22. De rechtbank stelt vast dat uit de feiten, bezien in het licht van hetgeen hiervoor reeds is overwogen, niet blijkt dat, voor zover Strukton in de waan verkeerde dat zij naar Florence reisde om tot contractsluiting over te gaan- welke beweerdelijke waan overigens niet wordt bevestigd door bijvoorbeeld uitingen van teleurstelling toen deze verwachting zich niet bleek te verwezenlijken - deze waan in objectieve zin gerechtvaardigd werd door de feiten. Uit de stellingen van Strukton blijkt niet dat General Electric Strukton om andere redenen uitnodigde dan om met de laagste bieder (verder) te spreken over de voorwaarden waaronder gecontracteerd zou kunnen worden, zonder dat er aanwijzingen waren dat die besprekingen aldaar definitief afgerond zouden kunnen worden. De gang van zaken nadien bevestigt dat dat een veel langduriger proces zou zijn dan haalbaar in de in Florence beschikbare tijd.
4.23. De rechtbank komt tot de conclusie dat de vordering van Strukton dient te worden afgewezen. Strukton zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van General Electric, tot op heden begroot op € 3.529,-- aan griffierecht en € 12.844,-- (€ 3.211,-- x 4 punten) aan salaris advocaat.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst de vordering af,
veroordeelt Strukton in de proceskosten van General Electric, tot op heden begroot op € 3.529,-- aan griffierecht en
€ 12.844,-- aan salaris advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. van den Hurk en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2013.
[417/2537]