ECLI:NL:RBROT:2013:CA2768

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/10/421183 / KG ZA 13-272
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van onroerende zaak en rechtsgeldige betekening aan gezamenlijke erfgenamen

In deze zaak vorderden Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] in kort geding de ontruiming van een onroerende zaak gelegen aan [adres2] te Rotterdam. De eisers zijn eigenaars van de onroerende zaak, die bestaat uit een bedrijfsruimte en een woonruimte. De gedaagden zijn de gezamenlijke erfgenamen van de op [datum] overleden [A], die voorheen in de woonruimte verbleef. De minderjarige zoon van [A], [gedaagde 2], is thans woonachtig bij zijn vader en is procesonbekwaam. De procedure begon met een dagvaarding op 26 maart 2013, gevolgd door een mondelinge behandeling op 10 april 2013. De eisers vorderden onder andere dat de gedaagden binnen twee dagen na betekening van het vonnis het pand zouden ontruimen en dat zij hen zouden vergoeden voor huurachterstand.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de betekening van de dagvaarding aan de gezamenlijke erfgenamen niet rechtsgeldig was, omdat de vereisten van artikel 53 Rv niet waren nageleefd. De dagvaarding was nietig verklaard ten aanzien van de gezamenlijke erfgenamen, omdat er geen sprake was van een geldige betekening. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er wel een spoedeisend belang was bij de ontruiming van de bedrijfsruimte door gedaagden sub 2, die niet de erfgenamen van [A] bleken te zijn. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met de bepaling dat de ontruiming binnen twee weken na betekening van het vonnis moest plaatsvinden.

De voorzieningenrechter hield de verdere behandeling van de zaak aan, zodat de eisers de gezamenlijke erfgenamen van [A] deugdelijk konden oproepen. De beslissing over de proceskosten en de kosten van inbewaargeving werd aangehouden. Dit vonnis is uitgesproken op 24 april 2013 door mr. A.F.L. Geerdes, in tegenwoordigheid van mr. G.C.M. van Rheeden, griffier.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/421183 / KG ZA 13-272
Vonnis in kort geding van 24 april 2013
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EDRO VASTGOED B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. [eiser 2],
wonende te Rucphen,
eisers,
advocaat mr. H.E. Borgman te Rotterdam,
tegen
1. De (gezamenlijke) erfgenamen van de op [datum] overleden [A], (in leven) handelende onder de naam [D], laatstelijk wonende te [adres] en zaakdoende te [adres2],
gedaagden,
niet verschenen,
van wie één der erfgenamen is:
[gedaagde 1],
wonende te Rotterdam,
advocaat mr. M. Drenth te Barendrecht,
2. Zij die verblijven in de onroerende zaak staande en gelegen te [adres2],
gedaagden,
niet verschenen.
Eisers zullen hierna Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] genoemd worden. Gedaagden zullen hierna tezamen als zodanig worden aangeduid en afzonderlijk als de gezamenlijke erven van [A] en gedaagden sub 2.
[gedaagde 2], voornoemd, zal hierna worden aangeduid als [gedaagde 2].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 26 maart 2013
- producties 1 tot en met 12 van Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2]
- een advertentie in het Algemeen Dagblad, editie Rotterdam, d.d. 2 april 2013
- de mondelinge behandeling op 10 april 2013
- de pleitnota van Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2], met een productie.
1.2. Van de zijde van [gedaagde 2] is een conclusie van antwoord met producties ingediend.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] zijn eigenaars van de onroerende zaak, staande en gelegen aan [adres2], bestaande uit een praktijk-/kantoorruimte op de begane grond (hierna: de bedrijfsruimte), een kelderruimte en een bedrijfswoning/afzonderlijke woonruimte op de eerste en tweede verdieping (hierna: de woonruimte) (het geheel hierna aan te duiden als: de onroerende zaak). De woonruimte heeft (al dan niet mede) een zelfstandige opgang aan de achterzijde van de onroerende zaak, aan [adres].
2.2. Met ingang van 1 februari 2010 is tussen mevrouw [A] (blijkens de huurovereenkomst h.o.d.n. D.G.C. Dierengedragcentrum) en Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] voor de - gehele - onroerende zaak een (gemengde) huurovereenkomst gesloten voor een periode van vijf jaar. In de bedrijfsruimte werd sinds 1 februari 2010 door (de eenmanszaak onder meer handelende onder de namen [D] en D.G.C. Dierengedrag Centrum Rotterdam van) [A] een dierengezondheidscentrum gedreven. [A] had personeel in dienst. De laatstelijk geldende huurprijs bedroeg € 4.335,00 per kalendermaand, bij vooruitbetaling te voldoen vóór de eerste dag van de maand. Sinds januari 2013 bestaat een huurachterstand ten aanzien van de onroerende zaak.
2.3. Tot haar overlijden op [datum] woonde [A] in de woonruimte. Deze woonruimte wordt thans feitelijk niet bewoond.
De minderjarige zoon van [A], [gedaagde 2], geboren te Rotterdam op [datum], is thans woonachtig bij zijn - op dit moment niet met het ouderlijk gezag belaste - vader aan [adres3].
2.4. Het dierengezondheidscentrum is na het overlijden van [A] tot kennelijk recent voortgezet door gedaagden sub 2 van wie de namen, ook na onderzoek door Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2], niet bekend zijn gemaakt. Sinds kort is het dierengezondheidscentrum (al dan niet tijdelijk) gesloten.
2.5. De onroerende zaak is aan Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] niet prijsgegeven.
2.6. In het Centraal Testamentenregister zijn geen akten op naam van [A] bekend.
2.7. Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] hebben gedaagden schriftelijk gesommeerd - kort gezegd - om de onroerende zaak te ontruimen en de huurachterstand te voldoen.
3. Het geschil
3.1. Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] vorderen bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
a. gedaagden te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis het pand staande en gelegen aan [adres en adres2] te Rotterdam, met alle daarin vanwege gedaagden aanwezige personen en roerende zaken te ontruimen en te verlaten, dan wel ontruimd te houden en met afgifte van de sleutels ter algehele en vrije beschikking van Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] te stellen;
b. Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] te machtigen, voor zover gedaagden daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijven, de hierboven bedoelde ontruiming zonodig op kosten van gedaagden te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
c. gedaagden te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] te betalen de somma van € 14.796,48, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 13.005,00 vanaf de vervaldatum van de huurtermijnen tot de dag der algehele voldoening, alsmede met een bedrag ad € 4.335,00 voor iedere maand of gedeelte daarvan dat gedaagden het pand vanaf 1 april 2013 nog langer in bezit zullen hebben;
d. althans een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
e. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. Mr. Drenth bestrijdt namens [gedaagde 2] vóór alle weren de geldigheid van de dagvaarding.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Betekening van de dagvaarding aan de gezamenlijke erven van [A] (gedaagden sub 1)
4.1. Als hoofdregel geldt dat van degene voor wie het exploot bestemd is de naam en de woonplaats dienen te worden vermeld (artikel 45, lid 3 aanhef en onder d, Rv).
Artikel 53 Rv bevat op deze regel een uitzondering bij een betekening ten aanzien van de gezamenlijke erfgenamen van een overledene. Bij een dergelijke betekening kan vermelding van de namen en woonplaatsen van deze erfgenamen achterwege blijven, indien de betekening geschiedt op één van de drie in artikel 53 Rv aanhef en onder a-c genoemde wijzen, te weten aan - kort gezegd -:
(a) de laatste woonplaats van de overledene;
(b) executeur, vereffenaar, curator of bewindvoerder, advocaat of deurwaarder; of
(c) één der erfgenamen.
Betekening overeenkomstig artikel 53, aanhef en onder a, Rv
4.1.1. Betekening van de dagvaarding ten aanzien van de gezamenlijke erven van [A], zonder vermelding van hun namen en woonplaatsen, is blijkens de dagvaarding door Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] in de eerste plaats geschied door achterlating van een afschrift van het exploot in een gesloten envelop aan het laatste zakenadres van [A] ([adres2]) met daarop de wettelijk voorgeschreven vermeldingen en met aanzegging dat het exploot ten spoedigste zal worden bekend gemaakt in het Algemeen Dagblad, editie Rotterdam. Gebleken is dat het exploot in het Algemeen Dagblad is bekend gemaakt op 2 april 2013.
Rechtsgeldige betekening in de zin van artikel 53, aanhef en onder a, Rv is evenwel slechts mogelijk indien op het adres van de laatste woonplaats van de overledene nog de overlevende echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel, een broer, een zuster of een nabestaande in de rechte lijn woont.
Ter zitting is onbetwist gebleken dat [A] vóór december 2012 uitsluitend met haar minderjarige zoon van thans 16 jaar, [gedaagde 2], op het adres van haar laatste woonplaats (in de zin van artikel 1:10 BW, derhalve aan [adres], zie productie 3 van Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2]) verbleef en vanaf medio december 2012 tot haar overlijden op [datum] alleen. [gedaagde 2] is in december 2012 feitelijk gaan verblijven op het adres van zijn vader, op welk adres hij inmiddels ook officieel staat ingeschreven. Geen sprake is mitsdien van een situatie waarin (één van) de hiervoor genoemde nagelaten betrekkingen (ten tijde van de betekening) woonplaats had(den) op het adres van de laatste woonplaats van de overledene. Betekening van de dagvaarding heeft derhalve niet op de wijze als bedoeld in artikel 53, aanhef en onder a, Rv rechtsgeldig kunnen plaatsvinden. Het plaatsen van een advertentie in het Algemeen Dagblad om het exploot tevens aan te kondigen in verband met de betekening aan de laatste woonplaats van de overledene is daarvoor geen noodzakelijk vereiste.
Betekening overeenkomstig artikel 53, aanhef en onder c, Rv
4.1.2. Indien betekening geschiedt aan de persoon of de woonplaats van één van de erfgenamen kan vermelding van namen en woonplaatsen van de gezamenlijke erfgenamen bovendien achterwege blijven. Dit is evenwel slechts mogelijk binnen één jaar na het overlijden. Wordt voor deze wijze van betekening gekozen, dan moet het exploot tevens worden aangekondigd in een landelijk dagblad of een dagblad verschijnend in de streek waar de laatste woonplaats van de overledene was.
4.1.3. Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] hebben (voorts) een exploot in een gesloten envelop met daarop de vermeldingen als wettelijk voorgeschreven gelaten aan de werkelijke verblijfplaats van de in hun visie enige bekende erfgenaam van [A], haar minderjarige zoon [gedaagde 2]. Betekening van dat exploot is geschied op 26 maart 2013, derhalve binnen één jaar na het overlijden van [A]. In het Algemeen Dagblad, editie Rotterdam (de streek van de laatste woonplaats van de overledene) van 2 april 2013 is het exploot tevens aangekondigd. Tot deze aankondiging is op het eerste gezicht (nagenoeg) terstond na betekening van de dagvaarding overgegaan.
Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] hebben ter terechtzitting nog verklaard dat zij niet bedoeld hebben [gedaagde 2] zelfstandig in rechte te betrekken, doch enkel de gezamenlijke erven van [A] hebben willen dagvaarden. Een exploot is aan [gedaagde 2] gelaten om te voldoen aan het bepaalde in artikel 53, aanhef en onder c, Rv, aldus Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2].
Gelet op het voorgaande kan op het eerste gezicht geconcludeerd worden dat betekening van de dagvaarding overeenkomstig het bepaalde in artikel 53, aanhef en onder sub c, Rv heeft plaatsgevonden. Evenwel geldt dat, nu ten aanzien van de gezamenlijke erven van [A] betekend is aan de minderjarige [gedaagde 2], geen sprake kan zijn van rechtsgeldige betekening. Nog daargelaten of [gedaagde 2] als erfgenaam aangemerkt zal kunnen worden - mr. Drenth, die enkel voor de belangen van [gedaagde 2] opkomt, stelt dat aan de zijde van [gedaagde 2] het voornemen bestaat om de nalatenschap van [A] te verwerpen vanwege de schulden die daarin zouden bestaan -, ingevolge het bepaalde in artikel 1:234 BW is een minderjarige in beginsel procesonbekwaam. Betekend had dienen te worden aan de wettelijk vertegenwoordiger van [gedaagde 2], derhalve aan degene onder wiens gezag hij staat (artikel 1:245 (lid 4) BW). Gebleken is dat het gezag over [gedaagde 2] tijdens het leven van zijn moeder alleen door haar werd uitgeoefend (de ouders van [gedaagde 2] zijn nimmer gehuwd geweest). Met het overlijden van [A] is het gezag over [gedaagde 2] komen te ontbreken en thans dient hierin (opnieuw) te worden voorzien. Daartoe is een gerechtelijke procedure aanhangig waarin zal worden verzocht om de vader van [gedaagde 2] met het gezag over zijn zoon te belasten (artikel 1:253g BW). Totdat over het gezag door de rechter is beslist (de beslissing wordt verwacht binnen enkele weken), is sprake van een gezagsvacuüm ten aanzien van [gedaagde 2] en kan hij vooralsnog niet in rechte worden betrokken. Van benoeming van een (tijdelijke) voogd over [gedaagde 2] is overigens niet gebleken noch is dit gesteld. Dat sprake zou zijn van een uitzondering op de in beginsel bestaande procesonbekwaamheid van de minderjarige [gedaagde 2] is evenmin gesteld of gebleken.
4.1.4. Van de gezamenlijke erven van [A] is niemand verschenen. Vanwege zijn procesonbekwaamheid wordt [gedaagde 2] geacht eveneens niet te zijn verschenen. Tegen de gezamenlijke erven van [A] (waartoe - indien en voor zover hij overgaat tot (beneficiaire) aanvaarding van de nalatenschap van [A] - behoort [gedaagde 2]) kan, gelet op de hiervoor aangeduide betekeningsgebreken, geen verstek worden verleend. De dagvaarding zal, gelet op de aard van de gebreken, ten aanzien van de gezamenlijke erven van [A] nietig verklaard worden. De nietigheid kan in dit geval ook niet gedekt worden geacht door het enkele verschijnen van mr. Drenth namens de procesonbekwame [gedaagde 2].
Het op het eerste gezicht rechtens te respecteren belang van Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] om tegen de gezamenlijke erven van [A] de onderhavige vorderingen in te stellen kan aan de nietigheid in beginsel niet afdoen. Een andere toepasselijke rechtsingang (betekening aan ieder van de erfgenamen afzonderlijk) is door Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] ook niet gevolgd. Betekening overeenkomstig de wijze bepaald in artikel 54 lid 2 Rv, zoals Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] in hun pleitnota voorstaan, is niet van toepassing. Immers, ook volgens Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] is in elk geval geen sprake van een onbekende woonplaats of werkelijke verblijfplaats dan wel namen van alle als zodanig door hen gedagvaarde gedaagden, terwijl bovendien ook niet aan de vereisten van betekening genoemd in dat artikellid zou zijn voldaan (naast het niet voldoen aan het vereiste van artikel 45, lid 3 aanhef en onder d, Rv, ontbreekt de betekening van het exploot aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht waar de zaak moet dienen of dient).
Herstel van de gebreken
4.1.5. De gemelde gebreken in het exploot lenen zich voor herstel (behoudens het gebrek vermeld onder 4.1.1). Rekening houdend met de verwachte duur en uitkomst van de gezagsprocedure zal de voorzieningenrechter de zitting aanhouden tot woensdag 5 juni 2013 te 09:00 tot 09:45 uur (de zitting te houden bij deze rechtbank, locatie Rotterdam), teneinde Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] in de gelegenheid te stellen de gezamenlijke erven van [A] deugdelijk op te roepen.
Vorderingen ingesteld tegen gedaagden sub 2
4.2. Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht geno-men, zodat het gevraagde verstek zal worden verleend.
4.3. De voorzieningenrechter acht het onverenigbaar met het belang dat Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] bij de vordering tot ontruiming jegens gedaagden sub 2 hebben om inlichtingen als bedoeld in artikel 557a lid 2 Rv in te winnen.
4.4. Gelet op de stellingen van Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] wordt een spoedeisend belang bij de gevorderde ontruiming jegens gedaagden sub 2 aangenomen. De gevorderde ontruiming komt de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen op de wijze als hierna in de beslissing vermeld met inachtneming van het navolgende.
Gedaagden sub 2 zullen er enkel toe veroordeeld worden om over te gaan tot ontruiming van dat deel van de onroerende zaak waar zij werkelijk verblijf (hebben ge-) houden, te weten in de bedrijfsruimte aan [adres2]. Aannemelijk is dat zij niet de erfgenamen van [A] zijn en derhalve zonder recht of titel in de bedrijfsruimte verblijven. Gelet op de erfrechtelijke implicaties, waaronder de door de erfgenamen kennelijk nog te bepalen in te nemen positie in de nalatenschap van [A], zal de in de bedrijfsruimte aan [adres2] aanwezige inboedel/inventaris behorend tot de onbeheerde nalatenschap van [A] na ontruiming - analoog aan het bepaalde in artikel 853 Rv - in het geheel dienen te worden opgeslagen, zulks in eerste instantie voor een periode van drie maanden na heden, bij een door Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] aan te wijzen bewaarder. De voorzieningenrechter ziet voor het treffen van een dergelijke maatregel ruimte in het onder 3.1 onder d weergegeven gevorderde. De beslissing omtrent de kosten van inbewaargeving zal worden aangehouden tot 5 juni 2013. Gelet op het voorgaande zal de ontruimingstermijn bepaald worden op uiterlijk twee weken na betekening van dit vonnis.
Ten overvloede, voor ontruiming van de woonruimte bestaat met de onderhavige veroordeling jegens gedaagden sub 2 voor Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] derhalve thans geen titel.
4.5. De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij ingevolge de artikelen 556 lid 1 en 557 Rv overbodig is.
4.6. Aan de vereisten voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is jegens gedaagden sub 2 reeds voor wat betreft de aannemelijkheid van de verschuldigdheid van de huurpenningen en toekomstige verblijfsvergoedingen door hen in de situatie dat erfgenamen van [A] met haar overlijden in haar rechten en verplichtingen zijn getreden en derhalve voor de huurachterstand kunnen worden aangesproken, niet voldaan. De geldvordering als hiervoor onder 3.1 sub c weergegeven zal dan ook ten aanzien van gedaagden sub 2 worden afgewezen.
Jegens alle gedaagden
4.7. De voorzieningenrechter houdt iedere verdere beslissing (waaronder de beslissing ten aanzien van de proceskosten en de kosten van inbewaargeving) aan.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verklaart de dagvaarding jegens de gezamenlijke erven van [A] (gedaagden sub 1) nietig,
5.2. houdt de behandeling van de zaak aan tot woensdag 5 juni 2013 te 09:00 - 09:45 uur, teneinde Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] in de gelegenheid te stellen de gezamenlijke erven van [A] (gedaagden sub 1) deugdelijk op te roepen,
5.3. verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagden sub 2,
5.4. veroordeelt gedaagden sub 2 om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de bedrijfsruimte van de onroerende zaak aan de [adres2] te ontruimen en te verlaten, met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] zijn, en ontruimd te houden, en de sleutels af te geven aan Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2],
5.5. bepaalt dat Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] de zaken die zich in de bedrijfsruimte aan de [adres2] bevinden en die niet van Edro Vastgoed B.V. en [eiser 2] zijn in bewaring geven aan een door hen aan te wijzen bewaarder, in eerste instantie voor een periode van drie maanden na heden,
5.6. wijst de jegens gedaagden sub 2 ingestelde geldvordering af,
5.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.C.M. van Rheeden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2013.
1734/676