ECLI:NL:RBROT:2013:CA2711

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
424101 / HA RK 13-139 en 424107 / HA RK 13-370
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 11 juni 2013 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend tegen mr. J.C.W. Bogaards, rechter en kinderrechter. De wraking was aangevraagd door de advocaten van verzoekers, die vreesden voor partijdigheid van de rechter vanwege een klacht die door een van hen was ingediend over de handelwijze van de rechter in eerdere strafzaken. De rechtbank oordeelde dat de vrees voor partijdigheid zich moet voordoen bij de procespartij en niet bij de advocaat. De omstandigheid dat de advocaten vreesden voor nadeel voor hun cliënten in een andere zaak, vormde op zichzelf geen aanwijzing voor gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De rechtbank benadrukte dat een rechter iedere zaak met onbevangenheid moet behandelen, ongeacht eerdere klachten. De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoekers zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een vooringenomenheid van de rechter. De beslissing om de wrakingsverzoeken af te wijzen werd genomen na een zitting met gesloten deuren, waarbij de betrokken partijen en hun advocaten aanwezig waren. De rechtbank concludeerde dat de professionaliteit van de rechter niet in twijfel kon worden getrokken, zelfs niet in het licht van de ingediende klacht. De verzoeken tot wraking werden derhalve ongegrond verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 11 juni 2013
Zaaknummers: 424101 en 424107
Rekestnummers: HA RK 13-139 en HA RK 13-370
Beslissing van de meervoudige kamer op de verzoeken van:
[naam verzoekster],
wonende te [adres],
verzoekster,
advocaat mr. S.C. van Paridon
en
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
advocaat mr. A.F.M. den Hollander,
strekkende tot wraking van mr. J.C.W. Bogaards, rechter tevens kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team jeugd (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting met gesloten deuren van de meervoudige kamer in de rechtbank Rotterdam, van welke kamer de rechter deel uitmaakt, zijn behandeld de verzoekschriften van de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam tot - kort samengevat - de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de minderjarigen [naam kind 1] en [naam kind 2]. Die procedure draagt als kenmerk C/10/414901 / JE RK 12-3737.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsman van verzoekster de rechter gewraakt, bij welk wrakingsverzoek de raadsman van verzoeker zich heeft aangesloten.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de hiervoor omschreven familierechtelijke procedure, in welk dossier zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoekers, hun advocaten, de rechter, de raad voor de kinderbescherming, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, alsmede de heer [naam vader van kind 1] zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Ter zitting van 28 mei 2013, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen:
de advocaten van verzoekers (hierna gezamenlijk ook: de advocaten), de rechter, alsmede de heer F. Dekkers namens de raad voor de kinderbescherming. De advocaten van verzoekers en de rechter hebben ieder hun standpunt (nader) toegelicht.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van:
- het e-mailbericht van mr. Van Paridon aan de secretaris van de wrakingskamer van 24 mei 2013, met bijlage;
- de brief van de president van deze rechtbank aan mr. Van Paridon, gedateerd 24 mei 2013, met bijlagen;
- het e-mailbericht van mr. Van Paridon aan (onder meer) de secretaris van de wrakingskamer van 27 mei 2013.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van de wrakingsverzoeken hebben verzoekers het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
ter zitting van 26 april 2013:
Mr. Van Paridon heeft in twee strafzaken, waarin hij optrad als advocaat van de verdachten, een gepeperde klacht ingediend bij de president van de rechtbank over de handelwijze van de rechter in die zaken. In een kort tijdsbestek van twee weken heeft de rechter zich in die zaken bepaald onfris uitgelaten, waartoe wordt verwezen naar de inhoud van de ingediende klacht. Zolang die klacht nog niet is behandeld en daarop nog niet is beslist, wenst mr. Van Paridon niet dat enige zaak waarin hij advocaat is wordt behandeld door de rechter. Die wens is tot op heden steeds gehonoreerd bij eerdere klachten. In de onderhavige procedure staat mr. Van Paridon de moeder van de minderjarigen bij en zijn kantoorgenoot mr. Den Hollander de vader. Omdat mr. Van Paridon jegens de rechter die klacht heeft ingediend, kan niet worden uitgesloten dat de rechter in raadkamer, mede op basis van haar gevoelens tegenover mr. Van Paridon, voor zijn cliënte en de cliënt van mr. Den Hollander negatief zal oordelen. De rechtsbedeling kan daaronder lijden. Daarin is de schijn van partijdigheid gelegen. Ter zitting is de rechter gevraagd zich te verschonen. Daartoe zag zij geen aanleiding, waarop het wrakingsverzoek is gedaan.
2.1.2
ter zitting van de wrakingskamer op 28 mei 2013:
Aan de orde is de principiële vraag of een rechter vanaf het moment dat een advocaat een klacht heeft ingediend over haar functioneren, nog enige zaak mag behandelen waarin die advocaat een procespartij bijstaat. De onderhavige procedure betreft een verzoek van de raad om de ouders te ontzetten uit de ouderlijke macht over hun kinderen; de zwaarst denkbare maatregel en bepaald geen zaak die routinematig kan worden afgedaan. De zaak was al eens aangehouden, hetgeen niet aan verzoekers te wijten is geweest.
Een klacht over een rechter wordt door mr. Van Paridon niet lichtvaardig ingediend; dan moet er echt iets aan de hand zijn. De klacht is onderbouwd met de visie van mr. Van Paridon op hoe een en ander gelopen is en daarbij valt niet te vermijden dat er harde noten worden gekraakt. Als er dan zulke harde woorden zijn gevallen jegens een rechter, in het semi-openbaar, terwijl er nog geen beslissing of een aanvang van de behandeling van de klacht is, dan bestaat de gerechtvaardigde veronderstelling van schijn van vooringenomenheid. Bij de advocaten van verzoekers bestaat de gegronde vrees dat hun cliënten nadeel zullen ondervinden vanwege het feit dat mr. Van Paridon jegens de rechter een klacht heeft ingediend.
Inmiddels is er wel een beslissing van de president op de klacht, met daarbij gevoegd het schriftelijk verweer van de rechter naar aanleiding van de klacht. Daarin stelt de rechter dat zij in één van de strafzaken, waarin over haar is geklaagd, geen zitting heeft gehad. De president nam dat standpunt over in haar beslissing op de klacht. Mr. Van Paridon beschikt echter inmiddels over een uitdraai uit Compas, waarin de rechter als voorzitter staat vermeld van de meervoudige strafkamer, die de betreffende zaak heeft behandeld. Op dat aspect van de klacht is derhalve nog niet beslist. Onder die omstandigheden kan het in de klachtprocedure dus gaan over de vraag of iemand de waarheid spreekt of niet. Op die manier wordt de klachtprocedure alleen maar vervelender en grimmiger. Zolang dat 'discours' nog loopt, bestaat de vrees voor enige mate van emotionele escalatie. Dan is niet meer te spreken van een rechter, die vrij is te handelen zoals een rechter betaamt.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Zij heeft daarbij - verkort en zakelijk weergegeven - onder meer het volgende aangevoerd:
2.2.1
Het spijt mij zeer dat het ongeveer twee maanden heeft geduurd eer er door de president van de rechtbank uitsluitsel is gegeven over de tegen mij ingediende klacht. Dat heeft gedurende al die tijd onduidelijkheid opgeleverd, voor alle betrokkenen. Het verzoek om mij te verschonen, gevolgd door de wraking, kwam voor mij onverwacht. Ik zat bij de behandeling van de onderhavige zaak de meervoudige kamer niet voor.
In de nog lopende klachtprocedure heb ik geen belemmering gezien om deel te nemen aan de meervoudige kamer die de familierechtelijke zaak van verzoekers zou gaan behandelen, temeer nu de klacht was gebaseerd op mijn handelen in twee strafzaken. Voor zover ik betrokken ben bij strafrechtelijke zaken waarin mr. Van Paridon als advocaat optreedt heb ik mij, zo lang de klachtprocedure niet is afgewikkeld, laten vervangen. De professionaliteit in het algemeen is hier niet ter discussie. Die mag verondersteld worden.
Ik vind het niet aan de orde om eerst hier ter zitting te komen met een voor mij onbekend stuk waaruit zou blijken dat ik op 15 maart 2013 wel een strafzaak van een cliënt van mr. Van Paridon zou hebben behandeld.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoekers aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de namens verzoekers geuite vrees dat de rechter jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert -objectief- gerechtvaardigd is. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.4
Bepalend is of de vrees voor partijdigheid zich voordoet bij de procespartij; niet bij de advocaat van de procespartij. De omstandigheid dat de advocaten van verzoekers vanwege het indienen van een klacht over de rechter vrezen voor enig nadeel voor hun cliënt in een andere, door de rechter te behandelen zaak dan die, naar aanleiding waarvan is geklaagd, vormt op zichzelf niet een omstandigheid waaraan een aanwijzing voor gebrek aan onpartijdigheid van de rechter kan worden ontleend.
3.5
Vooropgesteld wordt dat een rechter iedere individuele zaak met onbevangenheid en zonder belemmering door voorvallen in voorafgaande zaken dient te behandelen en beoordelen. Die professionaliteit wordt bij de rechter voorondersteld. Het enkele gegeven dat de advocaat over handelingen van de rechter een klacht heeft ingediend, is weliswaar een factor die de rechter rechtstreeks betreft, doch van de rechter mag ook dan voormelde professionaliteit worden verwacht. Dat klemt temeer ten aanzien van (de cliënt van) de kantoorgenoot van de advocaat die de klacht indiende. De advocaten betrachten naar eigen zeggen ook die professionaliteit jegens de rechter en veronderstellen deze ook weer bij de rechter vanaf het moment dat op de klacht is beslist, óók indien die beslissing inhoudt dat klacht gegrond is.
3.6
Er zijn evenwel geen omstandigheden gesteld op grond waarvan aangenomen zou kunnen worden dat van voormelde professionaliteit bij de rechter, hangende de afdoening van de eerder genoemde klacht, of anderszins, niet of onvoldoende sprake is geweest. De wrakingen zijn mitsdien ongegrond. De verzoeken worden afgewezen.
4. De beslissing
wijst af de verzoeken tot wraking van mr. J.C.W. Bogaards.
Deze beslissing is gegeven op 11 juni 2013 door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. H. van Lokven-van der Meer en mr. L.A.C. van Nifterick, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.