ECLI:NL:RBROT:2013:CA2606

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
383188 / HA ZA 11-1678
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van vervoerder bij verlies van waardevol horloge tijdens gecombineerd vervoer

In deze zaak vorderden de eiseressen, Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. en Chronotec Watchrepair B.V., schadevergoeding van Federal Express Europe Inc. (FEE) wegens het verlies van een waardevol horloge tijdens een vervoersovereenkomst. De eiseressen stelden dat FEE als gecombineerd vervoerder aansprakelijk was voor het verlies van het horloge, dat tijdens het vervoer van Apeldoorn naar Genève was verdwenen. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat de eiseressen FEE hadden gedagvaard en dat er een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis moest komen. De eiseressen vorderden onder andere dat FEE hen afschriften zou verschaffen van interne onderzoeksgegevens met betrekking tot het verlies van het horloge, en dat FEE hen een schadevergoeding zou betalen van in totaal € 94.500,-, vermeerderd met rente en proceskosten.

FEE betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat de overeenkomst van vervoer een luchtvervoerovereenkomst was, waarop het Verdrag van Montreal van toepassing was. FEE voerde aan dat de aansprakelijkheid beperkt was tot de carriage value van € 2.000,-, zoals vermeld op de luchtvrachtbrief. De rechtbank oordeelde dat de eiseressen moesten bewijzen dat het horloge aan FEE was meegegeven ten vervoer en dat FEE het horloge niet had afgeleverd. De rechtbank hield de verdere behandeling van de zaak aan totdat de bewijslevering had plaatsgevonden. De eiseressen werden opgedragen om binnen vier weken na het vonnis schriftelijk aan de rechtbank op te geven welke getuigen zij wilden voorbrengen, zodat de getuigenverhoren konden worden gepland.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Team haven en handel
Vonnis van 3 april 2013
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/383188 / HA ZA 11-1678 van
1. de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING
MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CHRONOTEC WATCHREPAIR B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
3. de vennootschap naar vreemd recht
PATEK PHILIPPE SA GENEVE,
gevestigd te Genève, Zwitserland,
eiseressen,
advocaat: mr. J. Blussé van Oud-Alblas,
- tegen -
de vennootschap naar vreemd recht (Delaware Corporation)
FEDERAL EXPRESS EUROPE INC.,
gevestigd te Wilmington, Verenigde Staten,
gedaagde,
advocaat: mr. P.N. Malanczuk.
Eiseressen zullen hierna ook worden aangeduid als “NN”, “CW” en “PP”; gedaagde zal hierna ook worden aangeduid als en “FEE”.
1. Het verloop van het geding
1.1. Eiseressen hebben FEE bij exploot van 10 juni 2011 gedagvaard voor deze rechtbank en vorderen als hierna onder 2. beschreven.
Eiseressen hebben bij akte elf producties in het geding gebracht.
FEE heeft een conclusie van antwoord genomen daarbij vijf producties overgelegd.
Eiseressen hebben een conclusie van repliek genomen en daarbij een productie overgelegd.
FEE heeft een conclusie van dupliek genomen en daarbij twee producties in het geding gebracht.
Partijen hebben hun standpunten laten bepleiten, eiseressen door haar advocaat en mr. G.M. Veldt en FEE door haar advocaat en mr. J.R. Groen. De advocaten hebben hun pleitnota’s in het geding gebracht. Eiseressen hebben bij pleidooi een verzoek tot een bevel als bedoeld in artikel 22 Rv gedaan.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. De rechtbank heeft kennisgenomen van de bovengenoemde stukken.
2. De vordering en het verweer
2.1. Eiseressen vorderen – kort gezegd – dat de rechtbank FEE bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis zal veroordelen om:
(1) aan hen op straffe van een dwangsom afschriften te verschaffen van de (interne) onderzoeksgegevens van FEE met betrekking tot de verdwijning van een horloge, merk Patek Philippe, model 5970P (hierna: het Horloge), zoals nader gespecificeerd in punt 35 van de conclusie van repliek;
(2) aan NN te betalen de bedragen van € 40.000,- en € 3.346,88 te vermeerderen met de rente bedoeld in de CMR vanaf 2 maart 2010 en het bedrag van € 3.902,01 te vermeerderen met de Nederlandse wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
(3) aan CW te betalen het bedrag van € 54.500,- te vermeerderen met rente bedoeld in de CMR vanaf 2 maart 2010;
(4) aan hen de proceskosten en nakosten te betalen.
2.2. Daartoe stellen eiseressen – samengevat weergegeven – het volgende.
(a) Omstreeks 11 januari 2010 is tussen CW en FEE een overeenkomst van gecombineerd vervoer gesloten, waaronder FEE op zich nam om twee in dozen verpakte horloges, waaronder het Horloge, te vervoeren van Apeldoorn naar Genève, Zwitserland, ter aflevering aan PP in Genève.
Ter zake van het vervoer is een vrachtbrief (airwaybill) opgemaakt. Op de vrachtbrief is als carriage value vermeld € 2.000,- en als Customs value € 92.000,-.
Ingevolge de bepalingen op de vrachtbrief heeft FEE als gecombineerd vervoerder de vrijheid te kiezen of zij door de lucht vervoert onder verband van het Verdrag van Montreal, dan wel over de weg onder verband van de CMR. De beide dozen zijn over de weg vervoerd van Apeldoorn via Oude Meer naar Parijs, vervolgens per vliegtuig van Parijs naar Basel en tenslotte weer over de weg van Basel naar Genève.
(b) FEE heeft weliswaar twee dozen bij VG afgeleverd, maar deze dozen waren tijdens de reis geopend en vervolgens dichtgeplakt met wit-doorschijnend tape van FEE met daarop in oranje letters de tekst “Opened For Customs Purposes”. Toen de beide dozen op 19 januari 2010 bij aflevering aan PP werden geopend, bleek de doos waarin het Horloge was verpakt leeg te zijn.
(c) Door die verdwijning is schade ontstaan. Het Horloge had een waarde van € 94.500,-. NN heeft onder verzekeringsovereenkomst € 40.000,- van dat bedrag aan CW vergoed en is uit dien hoofde in de rechten van CW getreden. Bovendien heeft NN expertisekosten tot het beloop van € 3.346,88 en buitengerechtelijke kosten tot het beloop van € 3.902,01 opgelopen. CW vordert het saldo van de schade door het verlies van het Horloge ten belope van € 54.500,-.
(d) FEE is als gecombineerd vervoerder aansprakelijk voor het verlies van het Horloge. Ondanks herhaald verzoek, heeft FEE geen opheldering gegeven waar het verlies is opgetreden, zodat het verlies geacht moet worden geacht te zijn ontstaan op een van de wegvervoertrajecten.
(e) De Zwitserse douane heeft verklaard dat de betreffende tape niet van hem afkomstig is. Gegeven de omstandigheid dat de doos met het Horloge tijdens het vervoer is geopend en met tape van FEE is dichtgeplakt, dient FEE gedocumenteerd toe te lichten wat zich bij het bedoelde onderzoek door de douane precies heeft voorgedaan. FEE heeft dat niet gedaan. Bovendien blijkt uit de track & trace gegevens van FEE dat de doos met het Horloge op 11 januari 2010 het bedrijf van FEE in Amersfoort verliet en op dezelfde dag om 11:40 uur binnenkwam in de sorting facility van FEE in Parijs, maar schreef FEE aan de expert van eiseressen daarover dat de doos pas op 13 januari 2010 in die sorting facility binnenkwam, terwijl FEE heeft nagelaten om die vertraging van twee dagen op te helderen. Daarom moet worden aangenomen dat FEE of een of meer van haar medewerkers het Horloge (in die onverklaarde periode) hebben ontvreemd. Derhalve is FEE onbeperkt aansprakelijk tot vergoeding van de schade wegens het verlies van het Horloge. In ieder geval dient de rechter uit de hiervoor samengevatte feiten en omstandigheden het bewijsvermoeden af te leiden dat de verdwijning aan opzet of bewust roekeloos gedrag van FEE valt te wijten.
(f) Ingevolge het bepaalde in artikel 843a Rv hebben eiseressen, wegens de hiervoor samengevatte feiten en omstandigheden, recht en belang dat FEE afschriften verstrekt van al haar interne onderzoeksgegevens met betrekking tot het Horloge. Bovendien dient de rechter op de voet van artikel 22 Rv FEE te bevelen die stukken over te leggen.
2.3. De conclusie van FEE strekt tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van eiseressen in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met rente, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis.
2.4. Daartoe voert FEE – samengevat weergegeven – het volgende aan.
(a) FEE erkent met CW op 11 januari 2010 een vervoerovereenkomst te hebben gesloten, maar betwist dat die overeenkomst strekte tot aflevering aan PP. Ingevolge de overeenkomst diende FEE af te leveren aan VG (“CO Veron Grauer SA Patek Philippe Aerogare Fret”). De aard van de vervoerovereenkomst is een overeenkomst van luchtvervoer. Dat blijkt uit de door CW opgestelde luchtvrachtbrief (airwaybill). Het Verdrag van Montreal is ook van toepassing op het (accessoir) wegvervoer onder die luchtvrachtbrief. Er is geen sprake van gecombineerd vervoer. De CMR is niet van toepassing.
Op de luchtvrachtbrief, die CW heeft geplakt op de doos, waarin volgens opgave van CW twee horloges zaten, staan uitdrukkelijke beperkingen van aansprakelijkheid van FEE, namelijk tot hooguit de door de afzender CW verklaarde waarde (“carriage value”) van € 2.000,-. Ingevolge artikel 22 lid 3 Verdrag van Montreal is FEE ten aanzien van de gehele zending tot niet meer aansprakelijk dan dat bedrag van € 2.000,- of 17 SDR per kilogram vervoerd gewicht. Ingevolge het Verdrag van Montreal valt die aansprakelijkheidslimiet niet te doorbreken.
(b) FEE betwist bij gebrek aan wetenschap dat het Horloge zich in de doos bevond die zij op 11 januari 2010 bij CW ten vervoer heeft opgehaald. FEE heeft maar één doos ten vervoer in ontvangst genomen, die tevoren door CW was afgesloten en dichtgeplakt. FEE heeft de inhoud van die doos niet kunnen bepalen.
(c) FEE heeft die doos op 15 januari 2010 om 11:30 uur afgeleverd aan VG en de heer Husson van VG heeft zonder opmerkingen voor ontvangst getekend. Daarmee was de verantwoordelijkheid van FEE beëindigd. Vervolgens heeft PP op 18 januari 2010 de zending van VG in ontvangst genomen en daarbij de volgende zin ondertekend en afgestempeld “Nous, soussignés, déclarons avoir reçu la totalité de la marchandise en parfait état”. Pas op 19 januari 2010, dus vier dagen na aflevering, heeft PP aan FEE medegedeeld dat een horloge ontbrak.
(d) Voor zover een ander regiem dan het Verdrag van Montreal zou gelden, betwist FEE dat haar bewuste roekeloosheid valt te verwijten. Eiseressen hebben feiten noch omstandigheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, waaruit valt af te leiden dat van dergelijke mate van schuld aan de zijde van FEE sprake is, die heeft geleid tot de schade. FEE betwist dat zij de zending heeft laten openen door de douane en dat zij de doos met tape met de tekst “Opened For Customs Purposes” heeft dichtgeplakt. De overige omstandigheden die eiseressen aandragen hebben niet te maken met het ontstaan van de gestelde schade.
(e) FEE betwist de gestelde schadeomvang. Daartoe voert zij aan dat het Horloge gebruikt was en kennelijk gerepareerd moest worden, dus gebrekkig was. Bovendien was de inkoopwaarde geringer dan de gestelde handelswaarde. FEE betwist aansprakelijkheid voor de ongespecificeerde expertisekosten en buitengerechtelijke kosten. Omdat de CMR niet van toepassing is, is evenmin de in de CMR genoemde rente toepasselijk.
(f) Eiseressen voeren geen feiten of omstandigheden aan op grond waarvan FEE verdere informatie zou moeten verschaffen. De enkele omstandigheid dat eiseressen zich in bewijsnood bevinden rechtvaardigt niet de toewijzing van een vordering op grond van artikel 843a Rv, dan wel een bevel op grond van artikel 22 Rv. Daarom dienen die vorderingen te worden afgewezen.
3. De beoordeling
3.1. Eiseressen spreken FEE aan wegens niet behoorlijke nakoming van een vervoerovereenkomst tussen CW en FEE van 11 januari 2010, strekkende tot vervoer van een zending van Apeldoorn naar Genève.
3.2. Omdat partijen in verschillende staten gevestigd zijn, dient de rechtbank eerst het toepasselijke recht te bepalen.
Partijen twisten over de aard van de vervoerovereenkomst tussen CW en FEE, maar zijn het er kennelijk over eens dat die overeenkomst door Nederlands recht wordt beheerst, voor zover die overeenkomst niet door enig verdrag wordt beheerst.
Eiseressen stellen dat sprake is van een overeenkomst van gecombineerd vervoer, FEE betoogt dat sprake is van luchtvervoer.
Voor de vraag welke de aard is van de tussen partijen gesloten overeenkomst is van belang wat de contracterende partijen, CW en FEE, over en weer uit elkanders verklaringen en gedragingen redelijkerwijs hebben mogen afleiden.
Tussen partijen is niet in geschil dat CW de overeenkomst met FEE heeft gesloten via de website van FEE en dat op die website geen andere mogelijkheid wordt geboden dan het sluiten van een overeenkomst van luchtvervoer. Partijen zijn het er ook over eens dat het met behulp van die website door CW vervaardigde vervoerdocument de titel airwaybill heeft (zie productie 2 van eiseressen). Die omstandigheden duiden erop dat FEE – via haar website – heeft aangeboden om een overeenkomst van luchtvervoer te sluiten en dat CW dat aanbod heeft aanvaard.
Omstandigheden die erop wijzen dat een overeenkomst van gecombineerd vervoer is gesloten liggen niet voor, behalve de omstandigheid dat FEE de zending per auto bij CW ten vervoer in ontvangst heeft genomen. Die omstandigheid weegt, echter, niet op tegen de door partijen gevolgde wijze van contractsluiting, te meer omdat FEE eerst na die contractsluiting de zending bij CW is komen ophalen en CW niet op een vliegveld is gevestigd.
Om vorenstaande redenen concludeert de rechtbank dat CW en FEE een overeenkomst van luchtvervoer hebben gesloten.
Op die overeenkomst van luchtvervoer is, nu de plaatsen van vertrek en bestemming gelegen zijn in verschillende staten die partij zijn bij het Verdrag van Montreal en nu een luchtvrachtbrief (airwaybill) is afgegeven, het Verdrag van Montreal van toepassing.
Een overeenkomst van luchtvervoer kan het nodige voor- en na-transport over de weg naar en van het vliegveld assumeren. Doet zich zodanig voor- of na-transport over de weg voor, dan is het Verdrag van Montreal ook daarop van toepassing. De enkele omstandigheid dat een luchtvervoerder een langer traject over de weg dan het onvermijdelijke voor- en na-transport naar het meest nabij gelegen vliegveld uitvoert, brengt nog niet mee dat daardoor op het wegvervoertraject de CMR van toepassing wordt.
Als geadresseerde op de luchtvrachtbrief, die (via VG) om aflevering van de zending verzocht, is PP tot zodanige overeenkomst van luchtvervoer toegetreden.
3.3. Onder die overeenkomst van luchtvervoer was FEE verplicht om de ten vervoer ontvangen zending aan de geadresseerde af te leveren.
Voor zover partijen nog twisten over de vraag of de verantwoordelijkheid van FEE voortduurde tot aflevering bij PP, dan wel slechts tot aflevering aan VG, valt het antwoord daarop te vinden in het stuk “shipment receipt” (productie 1 van eiseressen) en de airwaybill. In beide, door CW via de website van FEE opgestelde, documenten neemt FEE op zich om de zending af te leveren aan: “CO Veron Grauer SA Patek Philippe Aerogare Fret Genève 5 Aeroport”. Daarmee is duidelijk dat FEE voor aflevering kon volstaan met afgifte van de zending aan VG, die deze ten behoeve van PP in ontvangst zou nemen.
Eiseressen hebben geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit – indien bewezen – kan worden afgeleid dat de verantwoordelijkheid van FEE onder de overeenkomst voortduurde totdat de zending aan PP zou zijn afgeleverd.
3.4. De meest verstrekkende verweren van FEE houden de betwisting in (i) dat CW het Horloge heeft meegegeven ten vervoer en – indien FEE het Horloge al heeft meegekregen – (ii) dat FEE het Horloge niet heeft afgeleverd.
Eiseressen voeren aan dat de betwisting van de inontvangstneming van het Horloge onvoldoende is gemotiveerd, mede gelet op de omstandigheden dat CW vaker horloges aan FEE ten vervoer meegaf, dat op de shipment receipt bij de pakketgegevens staat vermeld “aantal pakketten: 2” en dat op de airwaybill twee horloges beschreven staan. Echter, nu eiseressen stellen dat CW elk van de horloges in een doosje en die beide “pakketten” in één grotere doos had verpakt en nu tussen partijen niet in geschil is dat CW die grotere doos dichtgeplakt aan FEE heeft meegegeven ten vervoer, heeft FEE slechts één pakket ten vervoer in ontvangst genomen en heeft zij geen behoorlijke gelegenheid gehad tot controle van de inhoud van dat pakket, zodat van FEE niet kan worden verlangd verdere feiten ter onderbouwing van haar betwisting aan te voeren.
De conclusie is dat eiseressen zullen moeten aantonen dat CW inderdaad op 11 januari 2010 het Horloge aan FEE heeft meegegeven ten vervoer.
Tussen partijen is niet in geschil dat een medewerker van VG bij aflevering door FEE (via dier expediteur World Freight SA) zonder enige opmerking heeft getekend voor ontvangst van de zending per 15 januari 2010. Voorts staat tussen partijen vast dat een medewerker van PP op 18 januari 2010 heeft getekend voor ontvangst van de zending van VG, onder de voorgedrukte tekst “Nous, soussignés, déclarons avoir reçu la totalité de la marchandise en parfait état”. Die feiten en omstandigheden weerspreken de door eiseressen gestelde niet behoorlijke aflevering door FEE onder de vervoerovereenkomst, bij welke stellingen eiseressen aanvoeren dat de zending niet in uiterlijk behoorlijke staat bij VG, respectievelijk PP is afgeleverd omdat deze tijdens het vervoer zou zijn geopend en vervolgens met tape van FEE met daarop de tekst “Opened For Customs Purposes” zou zijn dichtgeplakt. Indien de zending op de door eiseressen gestelde wijze aan VG, respectievelijk aan PP is afgeleverd, lag het op de weg van die ontvangers om dadelijk bij ontvangst hetzij de inhoud te controleren, hetzij een voorbehoud te maken; kennelijk is geen van beide gebeurd.
Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv ligt de bewijslast van de stelling dat FEE het Horloge niet aan VG heeft afgeleverd bij eiseressen.
De rechtbank zal eiseressen opdragen die inontvangstneming en niet-aflevering te bewijzen.
3.5. Voor zover eiseressen betogen dat de omstandigheid dat FEE onjuist of onduidelijk heeft gecommuniceerd over de data van de reis van de zending aanleiding vormt voor het bewijsvermoeden dat FEE het Horloge niet aan VG heeft afgeleverd, volgt de rechtbank eiseressen niet in dat betoog omdat niet is gesteld of gebleken dat FEE over de aflevering onjuist of onduidelijk heeft gecommuniceerd en de gestelde (wijze van) communicatie niet noodzakelijkerwijs verband houdt met de gestelde niet-aflevering van het Horloge.
Om dezelfde redenen ziet de rechtbank geen aanleiding om FEE op grond van artikel 843a Rv of artikel 22 Rv te bevelen nadere informatie te verschaffen over de aflevering van de zending of over de naspeuringen daarnaar door FEE.
3.6. Indien eiseressen het in rov. 3.4 bedoelde bewijs leveren, is FEE in beginsel tot vergoeding van de daardoor ontstane schade aansprakelijk.
FEE voert geen haar van aansprakelijkheid ontheffende omstandigheden aan.
3.7. FEE doet beroep op beperking van haar aansprakelijkheid tot het beloop van de op de airwaybil vermelde carriage value van € 2.000,- ten aanzien van de gehele zending.
Gesteld noch gebleken is dat zodanige beperking van aansprakelijkheid strijdig is met het Verdrag van Montreal. Het gaat hier kennelijk om de bijzondere verklaring omtrent belang bij de aflevering als bedoeld in artikel 22 lid 3 Verdrag van Montreal.
De omstandigheid dat op de airwaybill als “Customs value” € 92.000,- is vermeld vormt geen grond om aan te nemen dat genoemd bedrag moet worden aangemerkt als een waardeverklaring als bedoeld in artikel 22 lid 3 Verdrag van Montreal. Dat geldt eens te meer nu op de airwaybill de Customs value is vermeld onder de carriage value van € 2.000,-.
3.8. Het Verdrag van Montreal bevat geen bepaling op grond waarvan de aansprakelijkheidslimiet van artikel 22 lid 3 kan worden doorbroken. In beginsel kan op die verdragsregeling geen uitzondering worden gemaakt langs de weg van artikel 6:2 lid 2 BW of artikel 6:248 lid 2 BW. Indien er al plaats is voor doorbreking van die aansprakelijkheidslimiet, dienen eiseressen, op wie stelplicht en – ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv – bewijslast rusten, uitzonderlijke feiten en omstandigheden aan te tonen die grond opleveren voor doorbreking.
Voor zover in het betoog van eiseressen ligt besloten dat FEE zonder meer verplicht is opheldering te verschaffen van alle voorvallen tijdens de reis van de zending, zien zij eraan voorbij dat zodanige verplichting (i) in beginsel niet bestaat wegens het uitzonderingskarakter van doorbreking van de beperkte aansprakelijkheid en (ii) niet eerder ontstaat dan dat aannemelijk is dat FEE het Horloge niet heeft afgeleverd.
Voor zover eiseressen betogen dat de omstandigheid dat FEE onjuist of onduidelijk heeft gecommuniceerd over de data van de reis van de zending aanleiding vormt voor een bewijsvermoeden over zodanige grond tot doorbreking, volgt de rechtbank eiseressen niet in dat betoog omdat die (wijze van) communicatie niet noodzakelijkerwijs verband houdt met de gestelde verdwijning van het Horloge.
Om de vorenstaande redenen ziet de rechtbank in dit stadium van de procedure geen aanleiding om FEE op grond van artikel 843a Rv of artikel 22 Rv te bevelen nadere informatie te verschaffen over de voorvallen tijdens de reis van de zending of over de naspeuringen daarnaar door FEE.
3.9. Hangende de bewijslevering bedoeld in rov. 3.4 zal de rechtbank de behandeling van alle verdere onderwerpen aanhouden.
4. De beslissing
De rechtbank,
4.1. draagt eiseressen op te bewijzen:
(i) dat CW op 11 januari 2010 het Horloge aan FEE heeft meegegeven ten vervoer; en
(ii) dat FEE het Horloge niet aan VG heeft afgeleverd;
4.2. bepaalt dat indien eiseressen bewijs willen leveren door getuigen:
(i) deze zullen worden verhoord in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100-125, voor de rechter mr. W.P. Sprenger;
(ii) eiseressen binnen vier weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank – afdeling planningsadministratie, kamer E12.43, postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 010 2972518 – alle door haar voor te brengen getuigen dienen op te geven tezamen met de verhinderdagen van die getuigen en die van beide partijen en hun advocaten in de maanden juni tot en met augustus 2013, opdat aan de hand daarvan de dagen en aanvangstijdstippen van de getuigenverhoren zullen worden bepaald;
4.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013. 1928