uitspraak van de meervoudige kamer van 6 juni 2013 in de zaak tussen
[Eisers}, te Dordrecht, eisers,
gemachtigde: mr.drs. A. de Raad,
het Drechtstedenbestuur, verweerder,
gemachtigde: T.J.A. Franssen.
Bij brief van 26 september 2012 heeft verweerder eisers onder meer meegedeeld dat de dienstverlening door de afdeling Budgetadvies en Schuldbemiddeling met onmiddellijke ingang wordt beëindigd.
Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter te Dordrecht verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 11 december 2012 met nummer AWB 12/1363, heeft de voorzieningenrechter de brief van 26 september 2012 als besluit aangemerkt, dit besluit geschorst tot en met zes weken na verzending van de beslissing op het bezwaar en het verzoek toegewezen door te bepalen dat verweerder de schuldhulpverlening aan eisers hervat.
Bij brief van 17 januari 2013 heeft verweerder eisers onder meer meegedeeld dat het minnelijk traject via de afdeling Budgetadvies en Schuldbemiddeling geen doorgang vindt.
Bij besluit van 1 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2013. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. E.F.M. Rutten en L. van Dongen.
1. In verband met schulden ontvingen eisers hulp van de afdeling Budgetadvies en Schuldbemiddeling van de Sociale Dienst Drechtsteden (SDD). Bij brief van 25 mei 2012 heeft de SDD eiseres [eiseres] bericht dat het stabilisatietraject goed is doorlopen en dat het dossier wordt overgedragen naar de groep schuldregelen voor verdere bemiddeling.
Bij brief van 14 augustus 2012 heeft de SDD eisers bericht dat het betalingsvoorstel is verzonden naar de schuldeisers en dat eisers zullen worden geïnformeerd zodra alle schuldeisers hebben gereageerd.
2. Bij brief van 26 september 2012 heeft verweerder eisers onder meer meegedeeld dat de dienstverlening door de afdeling Budgetadvies en Schuldbemiddeling met onmiddellijke ingang is beëindigd. Daartoe is overwogen dat eisers op 14 september 2012 twee e-mails hebben gezonden met dreigende uitspraken richting medewerkers van de SDD, die onacceptabel worden geacht. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
3. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 11 december 2012 onder meer geoordeeld dat de brief van 26 september 2012 waarmee de gemeentelijke schuldhulpverlening wordt beëindigd, is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat daartegen bezwaar en beroep open staat, en de voorlopige voorziening getroffen dat verweerder de schuldhulpverlening aan eisers dient te hervatten.
4. Naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter heeft de SSD de behandeling van het dossier van eisers heropend en de schuldhulpverlening hervat. Bij brief van 17 januari 2013 heeft de SDD eisers bericht dat, nu van de dertig schuldeisers negen schuldeisers hebben laten weten niet mee te willen werken aan het saneringsvoorstel en niet is voldaan aan de voorwaarde dat de lopende vaste lasten op tijd worden betaald en geen nieuwe schulden mogen ontstaan, het minnelijke traject geen doorgang kan vinden. Door de SDD is er op gewezen dat eisers mogelijk een beroep kunnen doen op de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) en dat, als zij daarvan gebruik willen maken, de SDD daarvoor een verklaring kan opstellen.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat zijns inziens geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Daartoe is, onder verwijzing naar de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) overwogen, kort weergegeven, dat mogelijk de toelating tot de schuldhulpverlening, of de weigering daarvan, kan worden aangemerkt als een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit, maar niet enige volgende beslissing, zoals tot uitvoering van de schuldhulpverlening of de beëindiging ervan, daar zo’n beslissing van privaatrechtelijke aard is. In het op artikel 2 van de Wgs gebaseerde ‘Regionaal beleidsplan schuldhulpverlening Drechtsteden 1 juli 2012 – 1 juli 2016’ noch in de beleidsregels ‘Toelating tot de schuldhulpverlening in de Drechtsteden’ kan voorts een publiekrechtelijke grondslag worden gevonden voor een beslissing tot beëindiging van de schuldhulpverlening, aldus verweerder.
6. Eisers stellen, kort weergegeven, dat intrekking van de beslissing tot toelating tot de schuldhulpverlening een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb en verwijzen daartoe eveneens naar de geschiedenis van de totstandkoming van de Wgs. Eisers menen dat het rechtsgevolg van de beëindiging van de schuldhulpverlening gelegen is in het feit dat de aanspraak op schuldhulpverlening vervalt, er consequenties worden verbonden aan het WSNP-traject en wedertoelating tot de schuldhulpverlening wordt uitgesloten. Eisers stellen voorts dat verweerder de beslissing tot beëindiging van de schuldhulpverlening onvoldoende heeft gemotiveerd.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7. In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
De rechtbank zal eerst de vraag moeten beantwoorden of verweerders brief van 26 september 2012 als een dergelijk besluit is aan te merken. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
8. De Wgs is, behoudens de artikelen 5 en 11, op 1 juli 2012 in werking getreden. Tussen partijen is niet in geschil dat op de schuldhulpverlening, zoals verweerder die met ingang van 1 juli 2012 aan eisers bood, de Wgs van toepassing is. De rechtbank komt tot eenzelfde oordeel.
De Wgs bevat bepalingen over een door de gemeenteraad vast te stellen richtinggevend plan voor integrale schuldhulpverlening aan de inwoners van de gemeente (artikel 2), de wacht- en doorlooptijd (artikel 4), de inlichtingen- en medewerkingsplicht (artikelen 6 en 7), de gegevensuitwisseling tussen bestuursorganen (artikel 8) en de informatievoorziening door het college van burgemeester en wethouders aan de minister (artikel 9). De Wgs bevat geen bepalingen over de wijze waarop schuldhulpverlening door het college moet worden geboden, behoudens dat in artikel 2, vierde lid, aanhef en onder d, is bepaald dat in het plan in ieder geval wordt aangegeven hoe schuldhulpverlening aan gezinnen met inwonende minderjarige kinderen wordt vormgegeven. Evenmin bevat de Wgs bepalingen over de toelating tot de schuldhulpverlening en de beëindiging ervan, behoudens dat in artikel 3, tweede en derde lid, is bepaald dat het college schuldhulpverlening in ieder geval kan weigeren in geval een persoon al eerder gebruik heeft gemaakt van schuldhulpverlening, onderscheidenlijk in geval een persoon, voorzover van belang, fraude heeft gepleegd.
9. Artikel 2, derde lid, van de Wgs bepaalt dat het plan de hoofdzaken bevat van het door de gemeente te voeren beleid betreffende integrale schuldhulpverlening.
Ter uitvoering hiervan is het Regionaal beleidsplan schuldhulpverlening Drechtsteden
1 juli 2012 - 1 juli 2016 (het beleidsplan) vastgesteld. Het beleidsplan bevat onder meer criteria voor toelating tot de schuldhulpverlening en normen voor de vormen van hulpverlening (zoals budgetbeheer, stabilisatie, saneren en bemiddelen). In paragraaf 5.3 is voorts gesteld:
“Met de invoering van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening wordt de schuldhulpverlening een publieke taak en krijgt het een bestuursrechtelijk kader. Een besluit tot het doen van een aanbod of het afwijzen van een verzoek om schuldhulpverlening worden als gevolg van de nieuwe wet besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Burgers kunnen in bezwaar en beroep gaan als ze het niet eens zijn met een besluit. De termijnen van de Algemene wet bestuursrecht gaan dus ook gelden voor schuldhulpverlening. Als deze termijnen overschreden worden, kunnen burgers een beroep doen op de Wet Dwangsom.
De inhoud van de dienstverlening wordt privaatrechtelijk geregeld. De afspraken met de klant worden contractueel in een overeenkomst vastgelegd.”
10. Ter uitwerking van het beleidsplan heeft verweerder de beleidsregels “Toelating tot de schuldhulpverlening in de Drechtsteden” (de beleidsregels) vastgesteld. In deze beleidsregels zijn onder meer weigeringsgronden voor schuldhulpverlening opgenomen. Een van de weigeringsgronden betreft de verzoeker die zich misdraagt ten opzichte van de medewerkers, belast met werkzaamheden die voortkomen uit het schuldhulpverleningstraject.
11. In de memorie van toelichting bij de Wgs (Kamerstukken II 2009/2010, 32291, nr. 3, blz. 10) is overwogen: “Er ontstaat niet van rechtswege een recht op schuldhulpverlening op grond van dit wetsvoorstel (nadat het tot wet is verheven). Een eventueel recht op schuldhulpverlening ontstaat pas nadat het college van B en W de beslissing heeft genomen tot aanbod van schuldhulpverlening. Een beslissing van het college van B en W tot het doen van een aanbod of tot het weigeren van schuldhulpverlening is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen een dergelijke beslissing is dan ook bezwaar en beroep mogelijk.”
12. Uit hetgeen in 8 tot en met 11 is overwogen leidt de rechtbank af dat de wetgever met de Wgs aan het college van burgemeester en wethouders de publieke taak heeft toegekend om te voorzien in integrale schuldhulpverlening aan de inwoners van de gemeente. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraken van 10 april 1995 (LJN: AK3508) en van
9 januari 2013 (LJN: BY7987), kan een bevoegdheid als publiekrechtelijk worden beschouwd indien die bevoegdheid wordt gehanteerd in het kader van een aan het bestuursorgaan opgedragen publieke taak en is een rechtshandeling publiekrechtelijk indien het bestuursorgaan de bevoegdheid daartoe ontleent aan een speciaal voor het openbaar bestuur bij of krachtens de wet geschapen grondslag.
Hieruit volgt dat niet alleen een aanbod tot of het weigeren van schuldhulpverlening door verweerder een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, maar dat ook een beslissing tot beëindiging van de schuldhulpverlening een zodanig besluit is.
13. Nu het bestreden besluit rust op de grond dat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, is het beroep gegrond en komt dit besluit voor vernietiging in aanmerking.
14. Met de brief van 17 januari 2013 heeft verweerder de schuldhulpverlening aan eisers (wederom) beëindigd. Ook deze brief dient als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb te worden aangemerkt. Dit besluit is een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, waarop het bezwaar van rechtswege mede betrekking had. In het bestreden besluit is evenwel in zoverre niet op dit bezwaar beslist, zodat het bestreden besluit ook in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt.
15. Uit het oogpunt van finale geschilbeslechting ziet de rechtbank aanleiding om op de voet van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
16. Wat betreft het besluit van 26 september 2012 stellen eisers, kort weergegeven, dat e-mailberichten van 14 september 2012 geen reden konden zijn voor beëindiging van de schuldhulpverlening. Desgevraagd heeft verweerder verklaard dat de e-mailberichten van eisers, die aanleiding waren voor de beëindiging van de schuldhulpverlening, niet meer beschikbaar zijn. De exacte inhoud van de e-mailberichten kan dus niet worden vastgesteld. Het besluit is daarmee totstandgekomen in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb. Het bezwaar is in zoverre gegrond. Het besluit van 26 september 2012 dient te worden herroepen.
17. Bij besluit van 17 januari 2013 heeft verweerder de schuldhulpverlening (opnieuw) beëindigd. Eisers stellen, kort weergegeven, dat verweerder deze beëindiging onvoldoende heeft gemotiveerd.
De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder bij zijn bevoegdheid tot beëindiging van de schuldhulpverlening beoordelingsvrijheid toekomt. Gelet op de in het dossier aanwezige brieven van schuldeisers waarin wordt bericht dat niet akkoord wordt gegaan met het betalingsvoorstel en waaruit blijkt dat lopende lasten niet op tijd worden betaald waardoor nieuwe schulden ontstaan, heeft verweerder tot het oordeel kunnen komen dat verdere schuldhulpverlening niet langer zinvol was en daarom diende te worden beëindigd. Ter zitting heeft verweerder voorts afdoende gemotiveerd waarom het door eisers geopperde zogenoemde dwangakkoord in dit geval niet tot de mogelijkheden behoort.
Verweerder is daarom op goede gronden tot het besluit van 17 januari 2013 gekomen, zodat het bezwaar daartegen ongegrond moet worden verklaard.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.416,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,00 en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit,
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat het bezwaar tegen het besluit van 26 september 2012 gegrond wordt verklaard en dit besluit wordt herroepen en dat het bezwaar tegen het besluit van 17 januari 2013 ongegrond wordt verklaard,
- bepaalt dat verweerder aan eisers het betaalde griffierecht van € 44,00 vergoedt,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00, te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. A.I. van Strien en
mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.