Parketnummer: 10/661097-12
Parketnummer vordering TUL VV: 10/630054-08
Datum uitspraak: 29 mei 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen de verdachte:
Verdachte,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
raadsman mr. S. Urcun, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 mei 2013.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. H.E. Rebel heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek van voorarrest.
VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de tenuitvoerlegging zal worden gelast van het gedeelte van de straf groot één jaar dat aan de verdachte voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis d.d. 11 september 2008 van de meervoudige kamer van deze rechtbank.
De vordering is op 13 mei 2013 ingekomen op de strafgriffie.
Op basis van de inhoud van het dossier kan de onder 1 primair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag niet worden bewezen verklaard, zodat de verdachte van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Omdat zowel de officier van justitie als de raadsman voor dit feit tot vrijspraak hebben geconcludeerd, zal de rechtbank deze beslissing niet nader motiveren.
BEWIJS EN BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bij dit vonnis behorende bijlage II.
Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken.
1. Het overlijden van [slachtoffer]
Op 15 maart 2012 was [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) als bezorger van [bedrijf 1] bij het [adres pd] in Rotterdam. Hij parkeerde zijn auto om omstreeks 22:49 uur aan het einde van het [adres pd] en liep deze straat in met zijn bestelling. Hij is daar, naar later is gebleken, eenmaal in de buik gestoken. Hij is weggerend, in de richting van en over de Grote Beer. Bij de kruising van de Grote Beer en de Evenaar is [slachtoffer] ineengestort. Omstanders en kort daarop de politie en ambulancepersoneel troffen hem daar aan. Hij was niet meer aanspreekbaar en hij is naar het ziekenhuis vervoerd. [slachtoffer] is daar korte tijd later overleden. Uit het sectierapport blijkt dat het intreden van de dood zondermeer wordt verklaard door verbloeding ten gevolge van steekletsel in de buik.
2. Feitelijke situatie ter plaatse
De situatie ter plaatse laat zich als volgt samenvatten. Het [adres pd] is een voor het verkeer afgesloten straat die haaks op de Grote Beer staat. Vanuit de Grote Beer bezien staat aan de rechterzijde van het [adres pd] een flatgebouw. De woningen en de bergingen in die flat zijn toegankelijk via vier portieken aan het [adres pd] en via achteringangen aan het Cartagenahof. Bezien vanuit de Grote Beer is de woning aan het [adres 1] bereikbaar via de eerste portiek en is de woning aan het [adres 2] bereikbaar via de derde portiek. Tussen het flatgebouw van het [adres pd] en een flatgebouw aan de Grote Beer ligt een steeg naar het Cartagenahof. Nog steeds bezien vanuit de Grote Beer ligt aan de linkerzijde van het [adres pd] een sloot die aan het andere einde van het [adres pd] een bocht naar rechts maakt en daar doorloopt langs het Cartagenahof. Bij die bocht, aan de overzijde van het [adres pd], staat een aantal bankjes. Vlak voor die bocht is een brug.
De politie heeft in de nacht van 15 op 16 maart 2012 (en tijdens het daarop volgende onderzoek) met een groot aantal getuigen gesproken. Ten tijde van het delict was een deel van die getuigen binnenshuis in woningen aan het [adres pd], de Grote Beer en de nabije omgeving; een deel van de getuigen was buiten op straat, in het bijzonder een groep jongeren die op de hiervoor genoemde bankjes aan het chillen was.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] het slachtoffer is geworden van een poging tot beroving, waarbij hij met een mes is gestoken en waarbij met een vuurwapen is geschoten. Daartoe wordt het volgende overwogen.
[slachtoffer] was op het [adres pd] om een bestelling af te leveren. Deze bestelling was om 21:54 uur gedaan via de site Thuisbezorgd.nl op naam van [getuige 1], [adres 1], te Rotterdam. Bij de bestelling was aangegeven dat deze om 22:45 uur bezorgd moest worden. De bestelling is gedaan via het IP-adres van de wifi-router in de woning van de verdachte, [adres 2], met de Blackberry van zijn (half)broer en medeverdachte, [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]). Bij die bestelling is het mobiele nummer van [medeverdachte] opgegeven.
Het tevens opgegeven e-mail adres: [mailadres 1] is naar alle waarschijnlijkheid aangemaakt op het GBA woonadres van [medeverdachte].
Om 22.50 uur is er op nummer #, bij [getuige 1], aangebeld. [getuige 1] zag via zijn videofoon twee mannen voor de deur van de portiek staan. Hij hoorde een hard geschreeuw en zag dat de mannen wegliepen. Toen hij daarna uit het raam keek, zag hij eten op de stoep liggen en een bestelauto met knipperlichten aan. Diverse omwonenden en de jongeren, die op de bankjes zaten te chillen, hebben op hetzelfde moment geschreeuw gehoord en hebben gezien dat een man op het [adres pd] schreeuwend en strompelend wegrende naar de Grote Beer. Diverse getuigen hebben een knal gehoord en enkele getuigen hebben een lichtflits gezien. Volgens de verklaringen van meerdere getuigen renden twee donker geklede mannen de steeg tussen de flats in. Getuige [getuige 2] heeft daarbij nog specifiek verklaard dat de ene dader een kop groter was en wat breder dan de andere. De politie heeft bij de portiek van nummer # het door [getuige 1] genoemde eten in witte plastic tasjes aangetroffen. Daarin bevond zich een bon waaruit blijkt dat dit het eten was dat [slachtoffer] moest bezorgen bij [getuige 1]. Gebleken is dat de portemonnee van het slachtoffer nog in zijn bodywarmer zat en ook had hij nog (los)geld in zijn broekzakken.
Uit het voorgaande kan slechts geconcludeerd worden dat [slachtoffer] op het [adres pd], ter hoogte van de portiek bij nummer # is overvallen door twee mannen. Dat wordt ook ondersteund door de camerabeelden van de Primark, een winkel die verderop aan de Grote Beer is gelegen. Nu uit de sectie is gebleken dat [slachtoffer] door een messteek in de buik en niet door een schotwond is overleden, moet geconcludeerd worden dat hij bij die overval met een mes/ scherp voorwerp is gestoken en dat hij daardoor is overleden. Weliswaar is er ook geschoten, maar dit schot heeft - zo blijkt uit de sectie - hem niet geraakt.
[slachtoffer] was niet een bewust doelwit, in de zin dat het om hem persoonlijk ging. Hij was de bezorger die deze bestelling toegewezen kreeg. Via het IP-adres van de verdachte zijn eerder die dag en eerder die week vier andere bestellingen gedaan bij verschillende maaltijdbezorgers voor leveringen aan verschillende woningen op het [adres pd], met gebruikmaking van verschillende namen. In ieder geval drie van die eerdere bestellingen zijn gedaan met de Blackberry van zijn medeverdachte [medeverdachte]. Deze bestellingen zijn niet uitgevoerd, onder andere omdat de betreffende leverancier het niet vertrouwde. Daaruit kan slechts afgeleid worden dat [slachtoffer] een tamelijk willekeurig slachtoffer was en dat het de bedoeling was om hem te beroven. Nu het te bezorgen eten en het geld van [slachtoffer] door de politie nog is aangetroffen, is de conclusie dat er sprake is van een poging tot afpersing of poging tot diefstal met geweld, welk geweld heeft geleid tot de dood van [slachtoffer].
4. Is de verdachte één van de daders?
De vervolgvraag is of de verdachte één van de daders is. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.1. Plaatsing van de verdachte bij de plaats delict
De verdachte is in de uren voorafgaand aan het delict door diverse jongeren, die bij de hiervoor genoemde bankjes zaten te chillen, gezien. Hij liep toen rond in de buurt. Ook heeft hij bij de bankjes met deze jongeren gesproken. Verder is hij, zeer kort nadat de politie ter plaatse was gekomen, gezien door getuige [getuige 3] toen hij uit de - vanuit de Grote Beer gezien - derde portiek kwam op het [adres pd]. Nog afgezien van de hierna te bespreken verklaring van [medeverdachte] moet geconcludeerd worden dat de verdachte in de directe nabijheid van de plaats delict was ten tijde van het steekincident.
4.2. De verdachte heeft eerder die avond een vuurwapen afgeschoten en gedroeg zich merkwaardig
Uit diverse verklaringen van de hiervoor bedoelde jongeren blijkt dat de verdachte in de uren voor het steekincident en onmiddellijk daarna opvallend gedrag vertoonde.
Hij heeft eerder die avond in de nabijheid van het [adres pd] met een vuurwapen geschoten. Diverse getuigen hebben dit schot gehoord en de verdachte heeft tegen diverse jongeren bij de hiervoor bedoelde bankjes gezegd dat hij had geschoten. De verdachte had het wapen toen in een zwart (heup)tasje en hij heeft dit wapen laten zien aan jongeren die op de bankjes zaten. Hij haalde de kogels toen uit het wapen en heeft er één in het water gegooid. De verdachte heeft zich in de loop van die avond meerdere keren omgekleed en gedroeg zich hyper alert en praatte in zichzelf.
Twee van de meisjes in de groep zijn door het handelen van de verdachte angstig geworden en (een deel van) de groep is enige tijd weggeweest.
Uit de getuigenverklaringen blijkt dat de jongeren bij de bankjes in eerste instantie zich niet gerealiseerd hebben dat iemand werd overvallen. Nadat de politie was aangekomen, zijn zij vanaf de ‘chillplek’ bij de bankjes naar de plaats delict gegaan, via de brug aan het einde van het [adres pd]. Diverse getuigen hebben de verdachte waargenomen nabij of op de plaats waar het slachtoffer lag. [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] hebben verklaard dat zij de verdachte allerlei vragen hoorden stellen aan de politie over het incident, onder andere over het aantreffen van hulzen. De verdachte trachtte zich te voegen bij de groep jongeren en heeft tegen hen ongevraagd wisselende verklaringen afgelegd over zijn activiteiten voorafgaand aan en tijdens het incident.
Getuige [getuige 6] verklaarde dat de verdachte bij de ambulance tegen hem had gezegd dat hij had geschoten en dat hij daar rondliep om te kijken wie wat had gezien; de verdachte zei later dat hij een grapje maakte.
4.3. In de berging van de woning van de verdachte is een zwarte jas, een revolver (in een zwart tasje) aangetroffen en deze jas en revolver zijn delict gerelateerd
De verdachte is voor zijn woning op het [adres pd] aangehouden om 23.45 uur, dus kort na de overval, naar aanleiding van een 112 melding van een van de ‘chillers’. Zijn woning is toen doorzocht. In de berging van zijn woning is een zwarte gewatteerde jas aangetroffen. Onder deze jas lag een zwart tasje met daarin een revolver. De verbalisanten hebben geconstateerd dat de mouwen van de jas nog in elkaar zaten, passend bij het al dan niet gehaast uittrekken van de jas waarbij de mouw niet bij het manchet wordt vastgehouden. In de woning werd munitie voor het wapen gevonden.
Medeverdachte [medeverdachte] bevond zich in de woning ten tijde van de doorzoeking en hij is toen aangehouden.
De aangetroffen jas was beschadigd. In de mouw zat een scheur, waaruit een plukje witte vulling stak. Op het trottoir voor de portiek [adres 1] is, naast de tasjes met eten, een pluk vulling aangetroffen. Uit onderzoek door het NFI is gebleken dat de witte pluk overeenkomt met de vulling van de kapotte jas aangetroffen in de berging. Naast de overeenkomst met de vulling zijn vezels aangetroffen die overeenkwamen met vezels uit de buitenstof en een vlieslaag van de jas. Het NFI heeft geconcludeerd dat “het veel waarschijnlijker is dat de jas uit de berging de bron is van de vezels in de pluk vulling dan een willekeurige andere textielbron”.
Uit aanvullend NFI-onderzoek is gebleken dat het DNA-profiel van de verdachte matcht met het bij de scheur aangetroffen mengprofiel.
Op de pluk vulling die voor het portiek van nummer # was aangetroffen, is het DNA van het slachtoffer [slachtoffer] aangetroffen.
In de aangetroffen revolver zaten zes (ongebruikte) kogels, één huls (zonder kogel, dus alsof het was afgeschoten) en was er één lege kamer. De afgevuurde huls bevond zich in de positie voor de loop. Het wapen is door het NFI getest. Het wapen functioneerde naar behoren. Bij het afvuren van het wapen bij schemerverlichting op de schietbaan, was een duidelijk mondingsvuur zichtbaar.
Op zowel de jas als op het tasje waarin het revolver zat, is DNA aangetroffen dat matcht met de DNA-profielen van de verdachte en van zijn medeverdachte [medeverdachte].
Zowel de handen van de verdachte en [medeverdachte] als de bij de doorzoeking aangetroffen jas zijn onderzocht op schotresten. Het NFI heeft een vrijwel zekere relatie aangetroffen tussen (de monsters genomen van) de handen van de verdachte en een schietproces. Hetzelfde is geconcludeerd voor de jas. Het NFI heeft geen relatie vastgesteld tussen de handen van medeverdachte [medeverdachte] en een schietproces.
4.5 Geen mes of bloedsporen gevonden
Ondanks uitvoerig onderzoek in de woning en de omgeving van de plaats delict heeft de politie het mes waarmee [slachtoffer] gestoken is, niet gevonden. Er zijn wel messen gevonden, maar onderzoek heeft niet aangetoond dat het fatale mes daarbij zat.
Evenmin zijn er relevante bloedsporen aangetroffen op de verdachte en zijn medeverdachte dan wel op hun kleding.
4.6 De valse bestellingen, het IP adres van de verdachte en de Blackberry van [medeverdachte]
Zoals hiervoor al is vermeld, is de bestelling bij [bedrijf 1] gedaan via het IP-adres van de verdachte met de Blackberry van [medeverdachte] en gold dit ook voor verschillende eerdere ‘valse’ bestellingen (dat wil zeggen bestellingen op andere adressen en met opgave van verschillende namen). Dit betrof bestellingen op 10, 14 en 15 maart 2012, waarbij opgemerkt wordt dat voor de eerder gedane bestelling op 15 maart 2012 (bij New York Pizza) wel het gebruik van het IP-adres van de verdachte, maar niet het gebruik van de Blackberry van [medeverdachte] is vastgesteld. Uit onderzoek is gebleken dat het wifi-netwerk van de verdachte niet op straat te gebruiken is: de bestellingen kunnen dus niet zijn gedaan door een passant die gebruik maakte van het onbeveiligde wifi-netwerk van de verdachte.
4.7. De waarneming van [getuige 1]
Zoals hiervoor al vermeld heeft [getuige 1] verklaard dat er om 22.50 uur werd gebeld, dat hij op de videofoon gekeken heeft, dat hij geschreeuw heeft gehoord en dat hij twee mannen (‘twee hoofden’) zag. In eerste instantie – bij de 112-melding en tegenover de politie ter plaatste direct na het delict - heeft [getuige 1] verklaard dat hij die mannen niet kon beschrijven. Een dag later heeft hij verklaard dat hij één van de mannen had herkend. Hij had met die persoon ’s middags op straat gesproken toen deze persoon bij een portiek op naambordjes stond te kijken. Dat vond hij vreemd. Hij herkent deze persoon als de persoon die later in de boeien is geslagen (zijnde de verdachte) aan de hand van een foto van een verslaggever van de Telegraaf die hem was getoond.
Door de raadsman is aangevoerd dat de herkenning van de verdachte door [getuige 1] niet kan worden gebruikt voor het bewijs omdat deze onbetrouwbaar is nu deze getuige pas een dag later (en in derde instantie) verklaart één van de mannen op de videofoon te herkennen als de verdachte.
De rechtbank deelt de twijfels van de raadsman over de betrouwbaarheid van deze herkenning. Het is immers goed mogelijk dat de getuige achteraf onbewust een aantal opmerkelijke elementen in zijn herinnering aan elkaar heeft geplakt en er zo voor zichzelf een ‘kloppend’ verhaal van heeft gemaakt. De verklaring van [getuige 1] zal voor zover deze betrekking heeft op die herkenning daarom niet worden gebruikt voor het bewijs.
4.8. De verklaringen van getuige [getuige 7]
Getuige [getuige 7] was op 15 maart 2012 kort na 22.57 uur vanuit huis op weg naar de ‘chillbankjes’ aan de overzijde van het [adres pd]. Hij heeft verklaard dat hij toen op de kruising van de Viergeverstraat en de De Klerkstraat een donker getinte jongeman met donkere kleding en zwarte Prada-schoenen heel hard voorbij zag rennen, komend vanuit de richting van de Grote Beer. Dit was zeker niet de man in het witte trainingsjack die later werd aangehouden (de rechtbank begrijpt: de verdachte). De rennende man was langer dan deze getuige, terwijl de verdachte kleiner was dan de getuige.
Nader onderzoek van de politie naar de identiteit van de rennende man heeft niets opgeleverd.
4.9. De verklaring van [medeverdachte]
[medeverdachte] heeft tijdens zijn eerste verhoor op 16 maart 2012 bekend dat hij [slachtoffer] had neergeschoten. Deze verklaring is overigens in de strafzaak tegen [medeverdachte] van het bewijs uitgesloten nu bij de totstandkoming daarvan - kortgezegd - in strijd met de Salduz-jurisprudentie was gehandeld. [medeverdachte] heeft deze bekennende verklaring later - in zijn verhoor van 26 maart 2012 - ingetrokken, zeggend dat hij die verklaring toen had afgelegd om zijn broer – de verdachte - te beschermen.
Hij heeft op 26 maart 2012 onder meer verklaard dat hij die avond van de 15de maart 2012 met zijn broer thuis was. Dat zijn broer op een gegeven moment de woning heeft verlaten. Dat hij vanuit de woning toen heeft gezien dat zijn broer (donker gekleed) toeliep naar een eveneens donker geklede man (die hij kent als ‘[betrokkene]’) die aan het begin van het [adres pd] stond, daar waar de auto van de bezorger stond. Hij heeft een knal gehoord en ging er van uit dat er was geschoten ook omdat er snel politie kwam.
Zijn broer is na de knal binnengekomen, deze vertelde hem heel snel en kort wat er was gebeurd: dat er was geschoten en dat er iemand was weggerend die op het zebrapad was ingestort. Voorts verklaarde [medeverdachte] dat zijn broer hooguit een paar minuten binnen is geweest, toen andere kleren heeft aangetrokken en vervolgens de woning weer heeft verlaten.
Bovendien heeft hij verklaard dat hijzelf de jas die in de berging is gevonden sinds 31 december 2011 niet meer heeft gedragen. Maar dat zijn broer wel eens de zwarte jas draagt die in de berging is gevonden, dit ondanks het feit dat deze hem eigenlijk te groot is.
De rechtbank komt tot de volgende vaststellingen en conclusies.
a. De jas en de revolver die zijn gevonden bij de doorzoeking van de woning van de verdachte zijn bij de gewapende overval op [slachtoffer] gebruikt. Het DNA van [slachtoffer] op de pluk vulling die op de plaats delict is aangetroffen, de scheur in de jas, de grote mate van overeenstemming tussen de gevonden pluk vulling en de vezels van de jas, de schotresten op de jas, het feit dat jas en revolver gezamenlijk zijn gevonden, laten geen andere conclusie toe. De aanwezigheid in het wapen van zes kogels, één lege huls en één lege kamer is consistent met de getuigenverklaringen waaruit blijkt dat er die avond twee keer is geschoten. De rechtbank acht het aannemelijk dat de verdachte de huls van de als eerste verschoten kogel in het water heeft gegooid en niet een kogel die nog afgevuurd zou kunnen worden.
b. De verdachte heeft het wapen eerder die dag gebruikt en het is in zijn berging aangetroffen, zeer kort na het delict. Hij gedroeg zich die avond, zowel voor als na de overval merkwaardig, waarbij hij onder meer heeft gevraagd of er hulzen waren gevonden. Tegenover getuigen verklaart hij verschillend over wat hij deed ten tijde van de overval. Hij is zeer kort na de overval gezien in de portiek van zijn woning.
c. Via het IP adres van de verdachte en met de Blackberry van zijn medeverdachte [medeverdachte] is een bestelling gedaan op een vals adres en vervolgens is de bezorger rond het afgesproken tijdstip van bezorging voor de portiek van dit adres door twee personen overvallen die donker waren gekleed. Deze gang van zaken sluit een overval door willekeurige derden uit, nu het wifi-netwerk van de verdachte niet vanaf de straat gebruikt kan worden.
d. De verdachte had schietresten op zijn handen, medeverdachte [medeverdachte] niet.
e. Medeverdachte [medeverdachte] heeft de verdachte ten tijde van het incident op de plaats delict geplaatst. De verklaring van [medeverdachte] dat de verdachte na het incident kortdurend terug in de woning is geweest en daar andere kleren heeft aangetrokken en dat hij vervolgens de woning weer heeft verlaten, wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 3] die de verdachte kort na het incident het portiek behorende bij de woning aan het [adres 2] uit heeft zien komen.
f. Niet kan worden uitgesloten dat naast de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] een tot nog toe onbekend gebleven derde man ook betrokken was bij de overval. Dit gelet op de verklaringen van [medeverdachte], [getuige 7] (in combinatie met de verklaring van [getuige 2]) en de omstandigheid dat het gebruikte mes/steekwapen niet is gevonden en dat er geen relevante bloedsporen zijn gevonden bij verdachte en zijn medeverdachte.
Gelet op deze omstandigheden moet geoordeeld worden dat de verdachte één van de daders van de overval was en wel dat hij degene is die daarbij heeft geschoten met de revolver.
De conclusie is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing/diefstal met geweld in vereniging.
5. Toerekenen van het dodelijk geweld?
De volgende vraag is of de verdachte ook strafrechtelijk verantwoordelijk is voor het geweld dat heeft geleid tot de dood van [slachtoffer]. Het door de verdachte geloste schot heeft immers [slachtoffer] niet gedood, dat heeft de messteek gedaan.
Er zijn geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de verdachte niet alleen geschoten, maar ook gestoken heeft. Dat ligt op zich ook niet voor de hand. Nu vaststaat dat twee mannen [slachtoffer] op straat hebben overvallen en dat de verdachte de dader was die geschoten heeft, gaat de rechtbank ervan uit dat de mededader [slachtoffer] heeft neergestoken.
Dit staat echter aan een bewezenverklaring als mededader van het ten laste gelegde feitencomplex voor de verdachte niet in de weg. Dat niet precies duidelijk is geworden wat er op het [adres pd] is gebeurd - zo is bijvoorbeeld niet duidelijk is of er eerst is gestoken of eerst is geschoten - doet aan het voorgaande niet af. Immers indien er mededaders zijn, is ieder voor zich aansprakelijk voor het misdrijf in zijn geheel, dus ook voor de daden die niet hijzelf maar zijn mededader heeft verricht.
Nu de verdachte gebruik heeft gemaakt van zijn zwijgrecht en geen inzicht heeft gegeven in zijn gedachtevorming, moet de rechtbank bij de beoordeling afgaan op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen.
De verdachte heeft een geladen vuurwapen meegenomen toen hij met een ander een bezorger ging beroven. Kennelijk ging hij er van uit dat de bezorger niet zonder slag of stoot de bestelling en/of het geld zou overhandigen en dat de buit zonodig met (dreiging van) geweld moest worden veiliggesteld. Klaarblijkelijk ging zijn mededader van dezelfde veronderstelling uit toen hij een mes/steekwapen bij zich stak.
Bovendien heeft de verdachte bij de beroving ook daadwerkelijk een schot gelost.
Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat de verdachte door aldus bewapend een overval in te gaan en zich zo te gedragen, hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op de omstandigheid dat ook zijn mededader gewapend zou zijn en het wapen zou gebruiken.
De verdachte heeft aldus op zijn minst genomen voorwaardelijke opzet gehad niet alleen op het schieten maar ook op het steken zoals omschreven in de tenlastelegging.
Dat die dodelijke afloop uiteindelijk het gevolg was van een messteek en niet van een schot met een vuurwapen, doet daaraan niet af en is voor de afloop van de overval voor het slachtoffer betrekkelijk irrelevant.
Gelet op het causale verband tussen het uitgeoefende geweld en de dood van het slachtoffer, kan de dood - als geobjectiveerd gevolg - daarom ook aan de verdachte worden toegerekend.
Namens de verdachte is aangevoerd dat hij de jas niet gedragen heeft en dat zijn DNA door een enkele aanraking op de jas kan zijn gekomen. Voorts is aangevoerd dat de verdachte de jas ook niet gedragen kàn hebben, omdat deze veel te groot voor hem is. De rechtbank verwerpt dit verweer. Op de jas is op verschillende plekken zijn DNA aangetroffen. Er wordt daarom geen geloof gehecht aan de ontkenning van de verdachte dat hij de jas heeft gedragen en voorts is hierdoor ook niet aannemelijk dat zijn DNA door een enkele aanraking op de jas terecht is gekomen. De rechtbank heeft verder uit eigen waarneming geconstateerd dat de jas wat ruim is voor de verdachte, maar dat de jas niet zoveel te groot is dat daar noodzakelijkerwijs uit voortvloeit dat het aannemelijk of waarschijnlijk is dat de verdachte de jas niet gedragen kan hebben.
6.2 De belastende verklaring van [medeverdachte]
De verdediging heeft voorts betoogd dat de verklaring van [medeverdachte] niet tot het bewijs kan bijdragen op grond van de uitspraak van het EHRM d.d. 10 juli 2012 (LJN BX3071, Vidgen). [medeverdachte] heeft immers een voor de verdachte belastende verklaring afgelegd, maar de verdediging heeft niet de gelegenheid gehad om hem daadwerkelijk als getuige te horen doordat [medeverdachte] zich tijdens het verhoor op de terechtzitting op zijn verschoningsrecht heeft beroepen.
Dit verweer wordt verworpen. Er is geen sprake van een Vidgen-achtige situatie waarbij de verklaring van [medeverdachte] wordt gebruikt als ‘sole and decisive’ bewijs. Immers, zoals uit de conclusies onder paragraaf 4.10 blijkt, berust de bewezenverklaring weliswaar mede maar niet hoofdzakelijk of uitsluitend op de verklaring van [medeverdachte].
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. subsidiair
hij op 15 maart 2012 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld iemand, genaamd [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, toebehorend aan [slachtoffer] en/of '[bedrijf 1]', of om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen, toebehorende aan [slachtoffer] en/of '[bedrijf 1]', en deze diefstal te doen voorafgaan of vergezellen van geweld of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], één en ander met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken welk geweld en bedreiging met geweld bestonden uit het
- zich opdringen aan die [slachtoffer] en
- (daarbij) lossen van een schot met een vuurwapen en
- steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de buik van die [slachtoffer],
ten gevolge van welk geweld die [slachtoffer] om het leven is gekomen, terwijl de uitvoering van die voorgenomen diefstal met geweld of afpersing niet is voltooid;
2.
hij in de periode van 15 maart 2012 tot en met 16 maart 2012 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (merk: BBM, model: Olympic 38), en munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2, lid 2 van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 10 kogelpatronen (kaliber: .22Lr), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De bewezen feiten leveren op:
1. subsidiair
poging tot afpersing door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan of vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;
2.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten,
de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte, een toen 24-jarige jongeman, en zijn medeverdachte(n) hebben onder de naam van een buurman een bestelling gedaan bij een bezorgrestaurant met als doel om de bezorger van zijn geld en zijn eten te beroven. Toen de nietsvermoedende bezorger voor de portiek van het door verdachten opgegeven adres van [getuige 1] arriveerde, werd hij opgewacht door de verdachte en een mededader. De verdachte heeft daarbij met een revolver geschoten en de bezorger is met een mes in zijn buik gestoken. De bezorger is hierdoor overleden.
Dit is een laffe en laaghartige daad met fatale gevolgen.
De verdachte is mede verantwoordelijk voor de zinloze dood van een nietsvermoedend en onschuldig slachtoffer. Het is wrang dat een man die een aantal jaren geleden Syrië is ontvlucht en in Nederland asiel heeft verkregen dan op een dergelijke wijze hier om het leven komt. De onverwachte en gewelddadige dood van het slachtoffer laat diepe sporen na in het leven van de nabestaanden. Door de dood van het slachtoffer is onherstelbaar leed en verlies veroorzaakt aan zijn familieleden, zoals is gebleken uit de slachtofferverklaring die de zoon van [slachtoffer] op de terechtzitting heeft laten voordragen.
Het feit heeft zich afgespeeld midden in de openbare ruimte, de rechtsorde is hierdoor ernstig geschokt en in de maatschappij en bij de omstanders in het bijzonder heeft dit hevige gevoelens van verontwaardiging, onrust en onveiligheid veroorzaakt.
De verdachte heeft voorts, samen met een ander, een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad.
Het illegaal voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich.
Op dergelijke feiten kan in het belang van de speciale en generale preventie en gelet op de andere strafdoeleinden van genoegdoening en vergelding niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Daarbij is met name gelet op de ernst van het eerste feit in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor vergelijkbare ernstige geweldszaken als bewezen worden opgelegd. Uit het door de rechtbank uitgevoerde straftoemetingsonderzoek waarbij naast het doen van een zoekslag op rechtspraak.nl, tevens gebruik is gemaakt van de databank consistente straftoemeting, komt naar voren dat de eis van de officier van de justitie boven de bandbreedte van opgelegde straffen uitkomt. Die eis komt dan ook te hoog voor, de rechtbank zal daarom een wat lagere straf opleggen.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 april 2013 reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en dat hij op het moment van het plegen van de feiten zelfs nog in een proeftijd liep van een eerdere veroordeling voor nagenoeg dezelfde feiten. Kennelijk hebben de eerdere veroordelingen de verdachte er niet van kunnen weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de verdachte door te zwijgen over zijn aandeel in met name het onder feit 1 bewezen verklaarde feit, de nabestaanden in onzekerheid heeft gelaten niet alleen over wat hun dierbare precies is overkomen maar met name ook over zijn beweegredenen voor het gebeurde.
Uit die proceshouding vloeit voort dat hij ook geen spijt heeft betuigd aan de nabestaanden en geen enkel inzicht heeft getoond in het verwerpelijke van zijn handelen.
De verdachte heeft voorts niet willen meewerken aan welk persoonlijkheidsonderzoek dan ook en ter terechtzitting niets willen verklaren over zijn persoonlijke omstandigheden.
Naar aanleiding van een -door de rechter-commissaris bepaalde- opname in het Pieter Baan Centrum (PBC), heeft het NIFP een rapportage over de verdachte d.d. 8 februari 2013 uitgebracht. Omdat de verdachte ook in het PBC zeer beperkt heeft meegewerkt aan het persoonlijkheidsonderzoek, hebben de psychiater en psycholoog die de verdachte onderzocht hebben geen oordeel kunnen geven over het al dan niet bestaan van een persoonlijkheidsstoornis bij de verdachte dan wel over diens on-/toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het plegen van de delicten.
Er zijn dus ook geen feiten naar voren gekomen op grond waarvan de rechtbank aanleiding zou kunnen zien om de op te leggen straf te matigen.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING TENUITVOERLEGGING
Bij op tegenspraak gewezen vonnis d.d. 11 september 2008 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van twee maal diefstal met geweld en bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd, en het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie veroordeeld - voor zover van belang - tot een gevangenisstraf van 4 jaar, waarvan een gedeelte groot 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De verdachte heeft voor die feiten gedetineerd gezeten tot en met 25 februari 2011, dus de proeftijd is gaan lopen vanaf 26 februari 2011.
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd.
De vordering is tijdig ingediend nu deze niet later dan 3 maanden na het verstrijken van de proeftijd is ingediend.
Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 14g, 45, 47, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte, groot 1 (één) jaar, van de bij vonnis d.d. 11 september 2008 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T.B. Trotman, voorzitter,
en mrs. R. de Vreede en N. Doorduijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 mei 2013.
Bijlage I bij vonnis van 29 mei 2013:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 15 maart 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van
het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van)
zijn mededader(s) opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer] gestoken,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld en/of een afpersing, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit
voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of
het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren,
terwijl de uitvoering van deze voorgenomen diefstal met geweld en/of afpersing niet is voltooid;
(Art. 288 jo 47 jo 45 Wetboek van strafrecht)
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 15 maart 2012 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het/de door verdachte
en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf/misdrijven om
met het oogmerk om zich of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld iemand, genaamd [slachtoffer] te dwingen tot de
afgifte van geld en/of goederen, geheel of ten den dele toebehorend aan
[slachtoffer] en/of '[bedrijf 1]', in elk geval aan (een) ander(en) dan verdachte
en/of zijn mededader(s),
om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of
goederen, geheel of te dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of '[bedrijf 1]', in
elk geval aan (een) ander(en) dan verdachte en/of zijn mededader(s),
en deze diefstal te doen voorafgaan en/of vergezellen en/of volgen van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer],
één en ander met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk
te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een)
andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of
bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- zich opdringen aan die [slachtoffer] en/of
- tonen en/of voorhouden van een vuurwapen aan die [slachtoffer] en/of
- (vervolgens) (daarbij) lossen van een schot met een vuurwapen en/of
- steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de buik,
althans het lichaam, van die [slachtoffer],
ten gevolge van welk geweld die [slachtoffer] om het leven is gekomen,
terwijl de uitvoering van dat/die voorgenomen diefstal met geweld en/of
afpersing niet is/zijn voltooid;
(Art. 312/317 jo 47 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij
in of omstreeks de periode van 15 maart 2012 tot en met 16 maart 2012 te
Rotterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van
categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
een revolver (merk: BBM, model: Olympic 38),
munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2, lid 2 van
categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
10 kogelpatronen (kaliber: .22Lr),
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
(Art. 26 jo 55 Wet wapens en munitie)
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie