Parketnummer: 10/661096-12
Datum uitspraak: 29 mei 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen de verdachte:
Verdachte,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
raadsvrouw mr. M.L. Groeneveld, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 mei 2013.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. H.E. Rebel heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek van voorarrest.
BEOORDELING VAN HET GEVOERDE SALDUZ-VERWEER
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat gelet op de ernst van het verzuim en het grote nadeel voor de verdachte, de officier van justitie
niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu - kortgezegd - tijdens het eerste verhoor van de verdachte op 16 maart 2012 in strijd met de Salduz-jurisprudentie is gehandeld.
De verdachte is immers tijdens het verhoor in verzekering gesteld voor een ander - veel ernstiger - strafbaar feit dan het feit waarvoor hij was aangehouden.
Het verhoor is vervolgens gecontinueerd zonder dat de verdachte de gelegenheid is geboden van zijn consultatierecht gebruik te maken. En dit terwijl de raadsvrouw zich op dat moment op hetzelfde politiebureau bevond en ondanks verzoeken daartoe, geen toegang kreeg tot de verdachte. De aldus tijdens dat verhoor onrechtmatig verkregen bekentenis van de verdachte is bij herhaling tegen de verdachte gebruikt in latere verhoren, (door de psycholoog) bij de beoordeling of een PBC onderzoek nodig was en bij beslissingen omtrent de verlenging van de voorlopige hechtenis.
Subsidiair zou dit vormverzuim moeten leiden tot het gevolg dat de verklaring van verdachte van 16 maart 2012 en ‘alles wat daarmee verband houdt’ van het bewijs moet worden uitgesloten. In het bijzonder heeft de raadsvrouw hiertoe verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 22 januari 2013 (LJN-nummer BY7892) dat naar analogie zou moeten worden toegepast.
Beoordeling
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor op 16 maart 2012 bekend dat hij het slachtoffer [slachtoffer] heeft doodgeschoten. Deze bekentenis heeft hij later ingetrokken, stellend dat hij deze slechts had afgelegd om zijn broer te beschermen. Vastgesteld moet worden dat de bekentenis in ieder geval deels onjuist is omdat [slachtoffer] - zoals hierna zal blijken - niet is neergeschoten maar is neergestoken. Wat daar verder ook van zij, met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de bekentenis reeds daarom niet tot het bewijs kan bijdragen omdat deze onrechtmatig is verkregen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
De verdachte is in de vroege ochtend van 16 maart 2012 aangehouden op grond van de verdenking van verboden wapenbezit. Hij is op 16 maart 2012 vanaf 11:35 uur verhoord, nadat hij een advocaat heeft kunnen raadplegen. Op het meldingsformulier consultatiebijstand stond vermeld dat de verdachte wegens verdenking ‘ 26/55 WWM’ is aangehouden,(derhalve voor een categorie B-feit). Tijdens het verhoor is om 13:57 uur gepauzeerd. Tijdens deze schorsing is de verdachte om 14:14 uur in verzekering gesteld als verdachte van (gekwalificeerde) doodslag en/of diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbende (derhalve voor een categorie A-feit) en verboden wapenbezit. Aansluitend is het verhoor vervolgd om 14.21 uur. De verdachte heeft voor de hervatting van het verhoor niet opnieuw de gelegenheid gehad om zijn raadsvrouw te consulteren. De verdachte heeft ook niet ondubbelzinnig afstand van dat consultatierecht gedaan. Noch is in deze zaak gebleken van dwingende redenen om dat recht te beperken.
In het door de verdediging genoemde arrest van 22 januari 2013 heeft de Hoge Raad (opnieuw) overwogen ‘dat een uit anderen hoofde gedetineerde verdachte ten aanzien van wie de verdenking is gerezen van een nieuw strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, zich in een met een aanhouding vergelijkbare situatie bevindt’. In het verlengde van dit arrest moet geoordeeld worden dat aan een van zijn vrijheid beroofde verdachte (opnieuw) de mogelijkheid moet worden geboden zijn advocaat te raadplegen wanneer de verdenking zich uitbreidt tot een ander substantieel ernstiger strafbaar feit.
De Salduz-jurisprudentie is immers gestoeld op de gedachte dat de verdachte die van zijn vrijheid is beroofd alvorens te worden verhoord, steeds juist en volledig geïnformeerd moet zijn om de juiste afwegingen te kunnen maken met het oog op de in te nemen proceshouding. Als de verdachte, zoals in dit geval, zich ten tijde van het verhoor niet in vrijheid bevindt en hij onverwachts en in ieder geval zonder dat hij daarover eerst een advocaat heeft kunnen consulteren, wordt geconfronteerd met een nieuwe - zwaardere - verdenking, is er geen sprake van dat hij vrijelijk zijn procespositie heeft kunnen bepalen ten aanzien van die nieuwe verdenking.
Dat maakt dat er bij de voortzetting van het verhoor na de inverzekeringstelling sprake was van een situatie waarop de Salduz-jurisprudentie van toepassing is, nu de verdachte zich op dat moment in een met een aanhouding vergelijkbare situatie bevond. De omstandigheid dat - zoals door de officier van justitie naar voren gebracht - dit nieuwe feit verband hield met het feit waarvoor hij was aangehouden nu het politieonderzoek zich uiteraard op alles richtte wat zich die avond van 15 maart 2012 had afgespeeld, maakt dat oordeel niet anders.
Dat de politie wellicht naar de letter heeft gehandeld conform de richtlijn Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (2010A007) leidt evenmin tot een ander oordeel.
Er is daarmee sprake van een vormverzuim dat begaan is in het voorbereidend onderzoek en dat niet meer kan worden hersteld. Vaste jurisprudentie van de Hoge Raad brengt mee dat op een vormverzuim als dit zonder meer gereageerd moet worden met het uitsluiten van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen. Voor een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie, zoals primair door de raadsvrouw bepleit, is dan ook geen ruimte.
Voorzover het tot bewijsuitsluiting strekkende verweer ook betrekking heeft op bewijsmateriaal dat is verkregen als een rechtstreeks gevolg van deze (deels) voor het bewijs onbruikbare verklaring, zal dat verder onbesproken worden gelaten nu de raadsvrouw niet heeft geconcretiseerd op welk ander bewijsmateriaal haar betoog ziet.
De rechtbank zal daarom de verklaring van de verdachte van 16 maart 2012 voorzover afgelegd vanaf 14.21 uur (het moment van hervatting van het verhoor na in verzekeringstelling) van het bewijs uitsluiten.
Op basis van de inhoud van het dossier kan de onder 1 primair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag niet worden bewezen verklaard, zodat de verdachte van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Omdat zowel de officier van justitie als de raadsman voor dit feit tot vrijspraak hebben geconcludeerd, zal de rechtbank deze beslissing niet nader motiveren.
BEWIJS EN BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bij dit vonnis behorende bijlage II.
Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken.
1. Het overlijden van [slachtoffer]
Op 15 maart 2012 was [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) als bezorger van [bedrijf 1] bij het [adres pd] in Rotterdam. Hij parkeerde zijn auto om omstreeks 22:49 uur aan het einde van het [adres pd] en liep deze straat in met zijn bestelling. Hij is daar, naar later is gebleken, in de buik gestoken. Hij is weggerend, in de richting van en over de Grote Beer. Bij de kruising van de Grote Beer en de Evenaar is [slachtoffer] ineengestort. Omstanders en kort daarop de politie en ambulancepersoneel troffen hem daar aan. Hij was niet meer aanspreekbaar en hij is naar het ziekenhuis vervoerd. [slachtoffer] is daar korte tijd later overleden. Uit het sectierapport blijkt dat het intreden van de dood zondermeer wordt verklaard door verbloeding ten gevolge van steekletsel in de buik.
2. Feitelijke situatie ter plaatse
De situatie ter plaatse laat zich als volgt samenvatten. Het [adres pd] is een voor het verkeer afgesloten straat die haaks op de Grote Beer staat. Vanuit de Grote Beer bezien staat aan de rechterzijde van het [adres pd] een flatgebouw. De woningen en de bergingen in die flat zijn toegankelijk via vier portieken aan het [adres pd] en via achteringangen aan het Cartagenahof. Bezien vanuit de Grote Beer is de woning aan het [adres 1] bereikbaar via de eerste portiek en is de woning aan het [adres 2] bereikbaar via de derde portiek. Tussen het flatgebouw van het [adres pd] en een flatgebouw aan de Grote Beer ligt een steeg naar het Cartagenahof. Nog steeds bezien vanuit de Grote Beer ligt aan de linkerzijde van het [adres pd] een sloot die aan het andere einde van het [adres pd] een bocht naar rechts maakt en daar doorloopt langs het Cartagenahof. Bij die bocht, aan de overzijde van het [adres pd], staat een aantal bankjes. Vlak voor die bocht is een brug.
De politie heeft in de nacht van 15 op 16 maart 2012 (en tijdens het daarop volgende onder¬zoek) met een groot aantal getuigen gesproken. Ten tijde van het delict was een deel van die getuigen binnenshuis in woningen aan het [adres pd], de Grote Beer en de nabije om¬geving; een deel van de getuigen was buiten op straat, in het bijzonder een groep jongeren die op de hiervoor genoemde bankjes aan het chillen was.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] het slachtoffer is geworden van een poging tot beroving, waarbij hij met een mes is gestoken en waarbij met een vuurwapen is geschoten. Daartoe wordt het volgende overwogen.
[slachtoffer] was op het [adres pd] om een bestelling af te leveren. Deze bestelling was om 21:54 uur gedaan via thuisbezorgd.nl op naam van [getuige 1], [adres 1], te Rotterdam. Bij de bestelling was aangegeven dat deze om 22:45 uur bezorgd moest worden. De bestelling is gedaan via het IP-adres van de wifi-router in de woning van de (half)broer van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (hierna [medeverdachte]), [adres 2], met de Blackberry van de verdachte. Bij die bestelling is het mobiele nummer van de verdachte opgegeven.
Om 22.50 uur is er op nummer #, bij [getuige 1], aangebeld. [getuige 1] zag via zijn videofoon twee mannen voor de deur van het portiek staan. Hij hoorde een hard geschreeuw en zag dat de mannen wegliepen. Toen hij uit het raam keek, zag hij eten op de stoep liggen en een bestelauto met knipperlichten aan. Diverse omwonenden en de jongeren, die op de bankjes zaten te chillen, hebben op hetzelfde moment geschreeuw gehoord en hebben gezien dat een man op het [adres pd] schreeuwend en strompelend wegrende naar de Grote Beer. Diverse getuigen hebben een knal gehoord en enkele getuigen hebben een lichtflits gezien. Volgens de verklaringen van meerdere getuigen renden twee donker geklede mannen de steeg tussen de flats in. Getuige [getuige 3] heeft daarbij nog specifiek verklaard dat de ene dader een kop groter was en wat breder dan de andere. De politie heeft bij het portiek van nummer # het door [getuige 1] genoemde eten in witte plastic tasjes aangetroffen. Daarin bevond zich een bon waaruit blijkt dat dit het eten was dat [slachtoffer] moest bezorgen bij [getuige 1]. Gebleken is dat de portemonnee van het slachtoffer nog in zijn bodywarmer zat en ook had hij nog (los)geld in zijn broekzakken.
Uit het voorgaande kan slechts geconcludeerd worden dat [slachtoffer] op het [adres pd], ter hoogte van de portiek bij nummer # is overvallen door twee mannen. Dat wordt ook ondersteund door de camerabeelden van de Primark, een winkel die verderop aan de Grote Beer is gelegen. Nu uit de sectie is gebleken dat [slachtoffer] door een steek in de buik en niet door een schotwond is overleden, moet geconcludeerd worden dat hij bij die overval met een mes/scherp voorwerp is gestoken en dat hij daardoor is overleden. Weliswaar is er ook geschoten, maar dit schot heeft - zo blijkt uit de sectie - hem niet geraakt.
[slachtoffer] was niet een bewust doelwit, in de zin dat het om hem persoonlijk ging. Hij was de bezorger die deze bestelling toegewezen kreeg. Via het IP-adres van [medeverdachte] zijn eerder die dag en eerder die week vier andere bestellingen gedaan bij verschillende maaltijdbezorgers voor leveringen aan verschillende woningen op het [adres pd], met gebruikmaking van verschillende namen. In ieder geval drie van die eerdere bestellingen zijn gedaan met de Blackberry van de verdachte. Deze bestellingen zijn niet uitgevoerd, onder andere omdat de betreffende leverancier het niet vertrouwde. Daaruit kan slechts afgeleid worden dat [slachtoffer] een tamelijk willekeurig slachtoffer was en dat het de bedoeling was om hem te beroven.
Nu het te bezorgen eten en het geld van [slachtoffer] door de politie nog is aangetroffen, is de conclusie dat er sprake is van een poging tot diefstal of afpersing met geweld, welk geweld heeft geleid tot de dood van [slachtoffer].
4. Is de verdachte betrokken bij de overval?
4.1. Heeft de verdachte de fatale bestelling bij [bedrijf 1] geplaatst?
Vooropgesteld wordt dat de verdachte heeft verklaard dat hij nu eens bij zijn moeder in huis woonde en dan weer bij [medeverdachte] en dat hij op 15 maart 2012 de gehele dag in de woning aan het [adres 2] is geweest. Hij is in de vroege ochtend van 16 maart 2012 door de politie in die woning aangehouden. Vastgesteld kan daarom worden dat de verdachte in de directe nabijheid van de plaats delict was ten tijde van het steekincident.
Vastgesteld kan voorts worden dat de bestelling die [slachtoffer] kwam afleveren, is gedaan met de Blackberry van de verdachte - hij verklaart dat zelf ook - en dat de bestelling is gedaan via het IP-adres van [medeverdachte] (de wifi-router). Deze bestelling is gedaan om omstreeks 21:55 uur, toen de verdachte naar eigen zeggen in de woning aanwezig was.
Zoals hiervoor gezegd, is de ‘fatale’ bestelling niet de enige ‘valse’ bestelling - dat wil zeggen een bestelling op andere adressen en met opgave van andermans naam - die zijn gedaan via het IP-adres van [medeverdachte] en/of de Blackberry van de verdachte. Er zijn in de vijf dagen voorafgaand aan de beroving van [slachtoffer] nog vier andere valse bestellingen gedaan en wel op 10, 14 en 15 maart 2012. Bij de bestellingen van 10 en 14 maart 2012 is gebruik gemaakt van zowel het IP-adres van [medeverdachte] als de Blackberry van de verdachte. Bij de eerste bestelling van 15 maart 2012 (een bestelling bij New York Pizza, gedaan om 21:40 uur) is wel het IP-adres van [medeverdachte], maar niet het gebruik van de Blackberry van de verdachte vastgesteld. De eerdere valse bestellingen zijn niet uitgevoerd onder andere omdat de betreffende leverancier het niet vertrouwde.
In ieder geval bij vier van de vijf valse bestellingen is een e-mailadres opgegeven dat aan de verdachte kan worden gelinkt: [mailadres 2 en mailadres 1]. Het adres [mailadres 2] is volgens een opgave van Microsoft geregistreerd op naam van de verdachte; de verdachte zelf herkent dit e-mail adres ook als zodanig (al weet hij niet zeker of dit adres de extensie .nl of .com heeft). Het adres [mailadres 1] is aangemaakt op 14 februari 2012 met gebruikmaking van het IP-adres van het zakelijke Tele2 abonnement van de moeder van [verdachte], [naam moeder], wonend aan het [adres 3] te Rotterdam. De verdachte heeft zijn GBA adres bij zijn moeder op dit adres.
Uit onderzoek is verder gebleken dat het wifi-netwerk van [medeverdachte] niet op straat te gebruiken is: de bestellingen kunnen dus niet zijn gedaan door een passant die gebruik maakte van het onbeveiligde wifi-netwerk van [medeverdachte].
De rechtbank concludeert dat het de verdachte moet zijn geweest die op 15 maart 2012 omstreeks 21.54 uur de valse bestelling bij [bedrijf 1] met zijn Blackberry heeft gedaan. Het verweer dat terwijl hij onder de douche stond, zijn broer, of iemand anders, zijn Blackberry hiervoor zou hebben gebruikt en dat hij wel had gezien dat de bestelling was gedaan, maar deze niet zelf had geplaatst, zoals de verdachte zegt, wordt als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Uit onderzoek is gebleken dat zijn Blackberry inderdaad - zoals hij zelf ook heeft verklaard - zo ingesteld is dat deze na 30 minuten op slot gaat en dat deze slechts met een wachtwoord, dat alleen hem bekend is, weer kan worden gebruikt. In zijn lezing heeft zijn broer (of een ander) dus niet alleen op 15 maart 2012 gedurende een interval van 30 minuten de fatale bestelling via Thuisbezorgd.nl gedaan, maar heeft zijn broer (of die ander) dat ook gedaan met de drie eerdere via de Blackberry gedane bestellingen en dit alles zonder dat de verdachte de eerdere bestellingen heeft bemerkt. Dit nu komt de rechtbank volstrekt onaannemelijk voor.
4.2. Wie waren de twee daders op straat?
Bij vonnis van deze rechtbank van gelijke datum als dit vonnis is medeverdachte [medeverdachte] veroordeeld voor de beroving van [slachtoffer]. In dat vonnis is onder meer bewezen geacht dat [medeverdachte] degene was die bij de overval heeft geschoten.
Het dossier bevat geen bewijsmiddelen waaruit afgeleid kan worden dat de verdachte fysiek aanwezig was bij de overval. Geen van de getuigen hebben de verdachte op 15 of 16 maart 2012 gezien voordat hij werd aangehouden door de politie en het signalement dat de getuigen van de daders hebben gegeven is te algemeen.
Onderzoek van het NFI heeft verder uitgewezen dat er geen relatie bestond tussen de handen van [verdachte] en een schietproces. Evenmin zijn er relevante bloedsporen aangetroffen op de verdachte dan wel op zijn kleding.
Niet kan worden uitgesloten dat naast medeverdachte [medeverdachte] ook een tot nog toe onbekend gebleven derde man betrokken was bij de overval.
De verdachte heeft op 26 maart 2012 onder meer verklaard dat hij die avond van de 15de maart 2012 met zijn broer thuis was. Dat zijn broer op een gegeven moment de woning heeft verlaten. Dat hij vanuit de woning toen heeft gezien dat zijn broer (donker gekleed) toeliep naar een eveneens donker geklede man (die hij kent als ‘[betrokkene]’) die aan het begin van het [adres pd] stond, daar waar de auto van de bezorger stond. Hij heeft daarna een knal gehoord.
Getuige [getuige 2] was op 15 maart 2012 kort na 22.57 uur vanuit huis op weg naar de ‘chillbankjes’ aan de overzijde van het [adres pd]. Hij heeft verklaard dat hij toen op de kruising van de Viergeverstraat en de De Klerkstraat een donker getinte jongeman met donkere kleding en zwarte Prada-schoenen heel hard voorbij zag rennen, komend vanuit de richting van de Grote Beer. Deze man was zeker niet dezelfde als de man in het witte trainingsjack die later werd aangehouden (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte]).
De rennende man was langer dan getuige [getuige 2], terwijl de verdachte [medeverdachte] kleiner was dan de getuige. Hetgeen op zich zou passen bij de eerdergenoemde verklaring van [getuige 3] op dit punt (lengte verschil daders). Nader onderzoek van de politie naar de identiteit van de rennende man heeft niets opgeleverd.
Ondanks uitvoerig onderzoek in de woning en de omgeving van de plaats delict heeft de politie het mes waarmee [slachtoffer] gestoken is, niet gevonden. Er zijn wel messen gevonden, maar onderzoek heeft niet aangetoond dat het fatale mes daarbij zat. Mogelijk is dat mes door de nog onbekende derde op de vlucht meegenomen.
4.3 Waar was de opzet van de verdachte op gericht?
Niet uit te sluiten valt daarom dat [verdachte] slechts de bestelling heeft gedaan, maar dat [medeverdachte] en een ander de overval feitelijk hebben uitgevoerd.
Dit betekent echter niet dat de verdachte geheel vrijuit gaat.
De verdachte heeft een valse bestelling geplaatst op een specifieke tijd, op naam en adres van een buurman en zo de bezorger als het ware in de val gelokt.
Noch bij de fouillering van de verdachten, noch bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte] is geld aangetroffen, terwijl bij de bestelling van het eten doorgegeven was dat met een bedrag van € 60,- betaald zou worden. Hier leidt de rechtbank mede uit af dat het kennelijk de bedoeling was om zonder te betalen de bezorger het eten afhandig te maken en hem mogelijk ook te beroven van het geld dat hij bij zich had.
En dat verdachtes opzet daar ook op was gericht.
Het dossier bevat echter geen bewijs waaruit blijkt dat de verdachte wist dat er een wapen/wapens zouden worden meegenomen.
Uit het afgeluisterde gesprek in het passantenverblijf op 15 mei 2012 waarin de verdachte tegen [gespreksdeelnemer] zegt ‘van te voren heeft hij het pistool in de kelder aan mij laten zien, iemand die daar was’ kan - anders dan de officier van justitie heeft gesteld - niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte wist of moest weten dat dit wapen ook bij de overval zou worden gebruikt. Immers, nu de directe context van deze zinsnede ontbreekt in het proces-verbaal, is onvoldoende duidelijk op welk moment in de tijd deze opmerking ziet. Heeft het ‘laten zien’ betrekking op een moment direct vóór de poging tot overval of was het ná het incident maar bijvoorbeeld vóór het verstoppen van de jas in de kelderberging?
De verdachte had er wel vanuit kunnen gaan dat de bezorger niet zonder enige weerstand het eten of zijn geld zou afstaan, maar dat levert nog geen (voorwaardelijk) opzet op van de verdachte op het specifieke geweld of de bedreiging met geweld, zoals dat in deze zaak ten laste gelegd is. Hierdoor kan evenmin het fatale gevolg van het steken met een mes/scherp voorwerp in de buik van het slachtoffer aan hem worden toegerekend.
De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van de bedreiging met geweld en het geweld, de dood ten gevolge hebbend, zoals ten laste gelegd.
Als gevolg daarvan kan ook de poging tot afpersing niet worden bewezen, nu (bedreiging met) geweld een inherent onderdeel van dat delict uitmaakt.
De verdachte zal ook daarvan worden vrijgesproken.
Hetgeen dan voor de bewezenverklaring resteert, is een poging tot diefstal in vereniging.
De verdachte kan als medepleger worden aangemerkt nu er in elk geval sprake moet zijn geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de andere dader(s) met betrekking tot de voorbereiding en het mogelijk maken van dit delict.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
Namens de verdachte is vrijspraak voor dit feit bepleit.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte geen beschikkingsmacht over de revolver en de bijbehorende munitie had.
Dit verweer wordt verworpen.
De revolver is aangetroffen in de berging van de woning aan het [adres 2], waar de verdachte op 15 maart 2012 woonde en waar hij door de politie op 16 maart 2012 is aangehouden. De sleutel van de berging is aangetroffen in de woonkamer van die woning. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat zijn broer de revolver in huis had. Hij wist ook waar de revolver lag, meestal in de berging, maar de verdachte heeft de revolver ook gezien in de woonkamer. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij de revolver meerdere keren heeft vastgehouden, zonder dat zijn broer daarvan afwist. Zijn DNA is aangetroffen op de revolver en op één van de kogels die in de revolver zat.
Hij had dus beschikkingsmacht over het wapen en bewustheid op de aanwezigheid ervan.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. subsidiair
hij op 15 maart 2012 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijfom met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening geld en/of goederen, toebehorende aan [slachtoffer] en/of '[bedrijf 1]' weg te nemen, terwijl de uitvoering van die voorgenomen diefstal niet is voltooid;
2.
hij in de periode van 15 maart 2012 tot en met 16 maart 2012 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (merk: BBM, model: Olympic 38), en munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2, lid 2 van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 10 kogelpatronen (kaliber: .22Lr), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen.
De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De bewezen feiten leveren op:
1. subsidiair
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen;
2.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte en zijn medeverdachte(n) hebben onder de naam van een buurman en met opgave van diens adres een bestelling gedaan bij een bezorgrestaurant met als doel om de bezorger van zijn geld en zijn eten te beroven. Toen de nietsvermoedende bezorger voor de portiek van het door verdachten opgegeven adres van [getuige 1] arriveerde, werd hij opgewacht door twee mannen, waarvan in ieder geval een medeverdachte [medeverdachte] was.
Zij hebben met een vuurwapen geschoten en de bezorger is met een mes in zijn buik gestoken. De bezorger is hierdoor overleden.
Het is wrang dat een man die een aantal jaren geleden Syrië is ontvlucht en in Nederland asiel heeft verkregen dan op een dergelijke wijze hier om het leven komt.
De onverwachte en gewelddadige dood van het slachtoffer laat diepe sporen na in het leven van de nabestaanden Door de dood van het slachtoffer is onherstelbaar leed en verlies veroorzaakt aan zijn familieleden, zoals is gebleken uit de slachtofferverklaring die de zoon van [slachtoffer] op de terechtzitting heeft laten voordragen.
Het feit heeft zich afgespeeld midden in de openbare ruimte, de rechtsorde is hierdoor ernstig geschokt en in de maatschappij en bij de omstanders in het bijzonder heeft dit hevige gevoelens van verontwaardiging, onrust en onveiligheid veroorzaakt.
Zoals hierboven echter uiteengezet, komt de rechtbank bij deze verdachte niet tot bewezenverklaring van de geweldshandelingen zodat ook het fatale gevolg niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Nu voor wat betreft de bewezenverklaarde opzet deze niet verder reikt dan de poging tot diefstal in vereniging zal dat ook de basis dienen te zijn voor de op te leggen straf.
De rechtbank zal dan ook een veel lagere gevangenisstraf opleggen dan de officier van justitie geëist heeft.
Bij de beantwoording van de vraag wat een passende straf is, is rekening gehouden met het volgende.
Het doen van een dergelijke valse bestelling is een laffe daad.
De verdachte heeft daarbij blijkbaar alleen aan zijn eigen materiële gewin gedacht.
De verdachte heeft voorts een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad.
Het illegaal voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich.
Op dergelijke feiten kan in het belang van de speciale en generale preventie niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
Enerzijds is daarbij gelet op de toepasselijke wettelijke strafmaxima. Op gekwalificeerde diefstal als bedoeld in artikel 311 Sr staat een gevangenisstraf van ten hoogte 6 jaar. Nu het gaat om een poging, wordt het maximum met een derde verminderd. Op het voorhanden hebben van een vuurwapen staat 4 jaar gevangenisstraf.
Anderzijds is ook rekening gehouden met de Landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waar voor een straatroof (met licht geweld of verbale bedreiging) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden wordt genoemd als startpunt voor de gedachtevorming indien sprake is van recidive. Voor het voorhanden hebben van een revolver is een gevangenisstraf van 3 maanden het uitgangspunt.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is stevig in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 april 2013 reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Over de persoon van de verdachte zijn diverse rapportages opgemaakt.
De psychiater P.K.J. Ronhaar heeft in zijn rapport d.d. 30 november 2012 onder meer het volgende vermeld.
Bij de verdachte, een twintigjarige jongeman, is sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van antisociale en narcistische trekken in zijn persoonlijkheid, die zich kan gaan ontwikkelen tot een persoonlijkheidsstoornis met dezelfde trekken. Zijn relatief jonge leeftijd is reden tot terughoudendheid bij het vaststellen van een persoonlijkheidsstoornis.
Vanaf zijn dertiende vertoont de verdachte ernstige gedragsproblematiek, zoals agressief en grensoverschrijdend gedrag, een intimiderende houding en moeite met gezag, kritiek en tegenslagen, het ontstaan van schulden en het ontbreken van vervolgonderwijs of een arbeidscarrière. Een en ander heeft geleid tot periodes in jeugddetentie en ook een uithuisplaatsing van zo’n 15 maanden. In het jaar voorafgaand aan zijn aanhouding voor de onderhavige feiten, had de verdachte geen werk, eigen woning of uitkering.
Er zijn geen argumenten die aanleiding geven enige vermindering van de toerekeningsvatbaarheid te adviseren. Voorts zijn geen pathologische factoren aanwezig die leiden tot een daarmee samenhangend, evident verhoogde kans op recidive.
Het recidiverisico op ernstige gewelddelicten wordt als matig geschat. Er wordt geen aanleiding gezien om een behandeling in een gedwongen kader te adviseren. De verdachte wordt in staat geacht zelf hulp te zoeken mocht hij dat wensen.
De klinisch psycholoog R.K.F. Lemmens heeft in zijn rapport d.d. 5 november 2012 geconcludeerd dat nu de verdachte elke betrokkenheid bij het ten laste gelegde heeft ontkend, het psychologisch onderzoek slechts zeer beperkt is gebleven. Op de specifieke onderzoeksvragen kon dan ook geen antwoord worden gegeven. Gesignaleerd wordt een dreigende scheefgroei van zijn persoonlijkheid door de ontwikkeling in de richting van een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
De psycholoog constateert voorts dat de verdachte zich zeer sociaal-wenselijk opstelt en elk signaal van mogelijke psychopathologie ontkent, vermijdt of bagatelliseert. Zijn presentatie vertoont echter wel discrepanties met hetgeen in de dossierstukken vermeld wordt, niet alleen met betrekking tot (eerdere) gedragsproblemen maar ook ten aanzien van zijn vermeend drugsgebruik en zijn intenties en vermogen om zijn leven op andere wijze gestalte te geven.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies d.d. 21 november 2011, opgemaakt door de reclasseringswerker J. Hout-Sels. De reclassering concludeert, na het in kaart brengen van de criminogene factoren/leefgebieden, dat er beperkte mogelijkheden zijn voor verandering en dat extra ondersteuning, begeleiding en structuur belangrijk zijn. Er is geen inschatting mogelijk van het recidiverisico, aldus de reclassering maar de rapporteur vindt het zorgelijk dat de verdachte al op jonge leeftijd met Justitie in aanraking is gekomen en dat er geen levensinvulling en begeleiding is voor de verdachte.
Bij oplegging van een deels voorwaardelijke straf wordt geadviseerd reclasseringstoezicht op te leggen met daarbij een meldplicht, deelname aan bepaalde gedragsinterventies (arbeidsvaardighedentraining, budgetteringsmodule, aanmelding dagactiviteitencentrum) en ambulante psychiatrische behandeling.
De rechtbank ziet alleen ruimte voor de oplegging van een geheel onvoorwaardelijke straf. Immers, zoals in het reclasseringsrapport ook staat vermeld, de verdachte wenst niet mee te werken aan eventuele opgelegde sancties.
Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen werkbare startsituatie geschapen voor gedragsinterventies in het kader van reclasseringstoezicht;.
Dat de verdachte tijdens zijn detentie verschillende certificaten heeft behaald, is positief, maar maakt het oordeel niet anders.
De verdachte dient dan na ommekomst van de detentie zijn leven op eigen kracht - al dan niet in het kader van de VI-periode met enige vorm van begeleiding - een andere, recidiefvrije wending te geven.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 45, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T.B. Trotman, voorzitter,
en mrs. R. de Vreede en N. Doorduijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 mei 2013.
Bijlage I bij vonnis van 29 mei 2013:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 15 maart 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van
het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van)
zijn mededader(s) opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer] gestoken,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld en/of een afpersing, en
welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit
voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of
het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren,
terwijl de uitvoering van deze voorgenomen diefstal met geweld en/of afpersing niet is voltooid;
(Art. 288 jo 47 jo 45 Wetboek van strafrecht)
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 15 maart 2012 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het/de door verdachte
en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf/misdrijven om
met het oogmerk om zich of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld iemand, genaamd [slachtoffer] te dwingen tot de
afgifte van geld en/of goederen, geheel of ten den dele toebehorend aan
[slachtoffer] en/of '[bedrijf 1]', in elk geval aan (een) ander(en) dan verdachte
en/of zijn mededader(s),
om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of
goederen, geheel of te dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of '[bedrijf 1]', in
elk geval aan (een) ander(en) dan verdachte en/of zijn mededader(s),
en deze diefstal te doen voorafgaan en/of vergezellen en/of volgen van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer],
één en ander met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk
te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een)
andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of
bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- zich opdringen aan die [slachtoffer] en/of
- tonen en/of voorhouden van een vuurwapen aan die [slachtoffer] en/of
- (vervolgens) (daarbij) lossen van een schot met een vuurwapen en/of
- steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de buik,
althans het lichaam, van die [slachtoffer],
ten gevolge van welk geweld die [slachtoffer] om het leven is gekomen,
terwijl de uitvoering van dat/die voorgenomen diefstal met geweld en/of
afpersing niet is/zijn voltooid;
(Art. 312/317 jo 47 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij
in of omstreeks de periode van 15 maart 2012 tot en met 16 maart 2012 te
Rotterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van
categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
een revolver (merk: BBM, model: Olympic 38),
munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2, lid 2 van
categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
10 kogelpatronen (kaliber: .22Lr),
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
(Art. 26 jo 55 Wet wapens en munitie)
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie