parketnummer: 11/870242-12
verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 mei 2013
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [1985],
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Rijnmond, HvB De Schie, Professor Jonkersweg 7 te Rotterdam,
hierna: verdachte.
De zaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 14 mei 2013.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3 Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend, met uitzondering van het tenlastegelegde "medeplegen",- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 november 2011 tot en met 4 juni 2012
te Dordrechtopzettelijk heeft verkocht en afgeleverd
en vervoerd (gebruikers)hoeveelheiden cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
op 5 juni 2012 te Dordrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 21,53 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De verdediging heeft het (bewijs)verweer gevoerd dat verdachte slechts in de zes maanden voorafgaand aan zijn aanhouding op 5 juni 2012 cocaïne voorhanden heeft gehad en verkocht, en heeft daarbij aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] terzijde moeten worden geschoven, gelet op hun verklaringen afgelegd bij de rechter-commissaris. De rechtbank is van oordeel dat, op basis van het verhandelde ter zitting en het dossier, voldoende aannemelijk is dat verdachte gedurende een periode van zeven maanden in cocaïne heeft gedeald.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
1.
OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2 ONDER B VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, meermalen gepleegd;
2.
OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2 ONDER C VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD.
6 De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7 De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van zeven maanden schuldig gemaakt aan het dealen in cocaïne. Daarnaast is bij verdachte ruim 21 gram cocaïne aangetroffen.
Verdachte is daarmee medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Daarbij is van belang dat cocaïne een stof is die schadelijk is voor de gezondheid en sterk verslavend is. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Enerzijds overlast in de buurten waar de handelsactiviteiten plaatsvinden, anderzijds overlast doordat - hetgeen als een feit van algemene bekendheid mag worden beschouwd - verslaafden aan harddrugs, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag en om in zijn eigen verslaving te kunnen voorzien.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden hanteert de rechtbank als uitgangspunt voor het met enige regelmaat verkopen, afleveren en vervoeren van gebruikershoeveelheden harddrugs gedurende een periode van zes tot twaalf maanden. Dit uitgangspunt gaat uit van een persoon die niet eerder is veroordeeld voor vergelijkbare strafbare feiten. Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 april 2013 is verdachte eerder met politie en justitie in aanraking geweest voor overtreding van de Opiumwet.
Alles afwegende en in afwijking van de eis van de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden passend en geboden is. In de omstandigheid dat de rechtbank een aanzienlijk kortere periode bewezen heeft verklaard dan de officier van justitie tot uitgangspunt van haar strafeis heeft genomen, ligt met name het verschil tussen de strafoplegging en hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank ziet geen aanleiding om een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen, nu verdachte toen hem die kans door de reclassering werd geboden, heeft geweigerd mee te werken aan het opstellen van een reclasseringsrapportage zodat de rechtbank geen aanwijzingen heeft dat een dergelijke begeleiding geïndiceerd is.
7.2 De inbeslaggenomen voorwerpen
7.2.1 De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten de personenauto en het geld, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat de personenauto aan verdachte toebehoort en dat de feiten hiermee zijn begaan. Voorts is gebleken dat het bij verdachte aangetroffen geld afkomstig is van of gebruikt is bij het plegen van de strafbare feiten.
De rechtbank zal de in beslag genomen goederen verbeurd verklaren.
8 De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf berust op de artikelen 33, 33a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaard.
- verklaart het ten laste gelegde bewezen op de wijze als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 (tien) maanden;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis, nu aan verdachte geen vrijheidsstraf van langere duur dan de reeds door hem in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, noch een maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt of kan medebrengen, onvoorwaardelijk wordt opgelegd;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
- 1. Geld Euro 101.71;
- 2. 1.00 STK Personenauto, Volkswagen Polo 1998, Kl: blauw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Mourik, voorzitter, mr. M. van Nooijen en mr. M. van Kuilenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge griffier en is bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2013.
Mr. M. van Mourik is door afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 4 juni 2012
te Dordrecht, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
één of meerdere (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij op of omstreeks 5 juni 2012 te Dordrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 21,53 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
Parketnummer: 11/870242-12
Vonnis d.d. 14 mei 2013