Parketnummer: 10/740195-12
Datum uitspraak: 28 mei 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
{NAAM VERDACHTE},
geboren te {GEBOORTEPLAATS VERDACHTE} ({GEBOORTELAND VERDACHTE}) op {GEBOORTEDATUM VERDACHTE},
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres {ADRES VERDACHTE},
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2013.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. M.G. Vreugdenhil heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair en 2 impliciet primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar met aftrek van voorarrest;
- toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen {NAAM BENADEELDE PARTIJ 1} en {NAAM BENADEELDE PARTIJ 3} met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij {NAAM BENADEELDE PARTIJ 2} tot een bedrag van € 18.014,70, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
MOTIVERING VRIJSPRAAK/NADERE BEWIJSOVERWEGINGEN
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich op 22 juni 2012 heeft schuldig gemaakt aan moord op {NAAM SLACHTOFFER 1} en aan poging tot moord op {NAAM SLACHTOFFER 2} omdat uit de bewijsmiddelen kan blijken dat de verdachte in beide gevallen heeft gehandeld met voorbedachte raad.
De officier van justitie leidt de voorbedachte raad met betrekking tot {NAAM SLACHTOFFER 1} onder meer af uit de ruzie die er in het voorjaar van 2011 is geweest tussen de verdachte en {NAAM SLACHTOFFER 1}, uit de dreigementen die de verdachte in de richting van {NAAM SLACHTOFFER 1} heeft geuit, uit het op de bewuste dag bij zich hebben van een mes, uit het na de KFC volgen van {NAAM SLACHTOFFER 2} in de verwachting in contact te komen met {NAAM SLACHTOFFER 1} en uit het bij school direct de confrontatie met {NAAM SLACHTOFFER 1} zoeken.
De officier van justitie leidt de voorbedachte raad met betrekking tot {NAAM SLACHTOFFER 2} onder meer af uit de doodsbedreiging van de verdachte in de KFC aan het adres van {NAAM SLACHTOFFER 2} voorafgaand aan het steekincident en de keuze om, nadat hij {NAAM SLACHTOFFER 1} heeft gestoken in school, niet weg te gaan, maar zich weer tot {NAAM SLACHTOFFER 2} te richten en haar meermalen te steken.
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de feiten heeft gepleegd met voorbedachte raad. De verdachte heeft namelijk gehandeld in een opwelling, hetgeen ook blijkt uit de korte tijdsspanne waarbinnen het incident zich heeft afgespeeld. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde moord respectievelijk poging tot moord, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat de verdachte op 22 juni 2012 {NAAM SLACHTOFFER 1} en {NAAM SLACHTOFFER 2} heeft gestoken, als gevolg waarvan {NAAM SLACHTOFFER 1} is overleden en {NAAM SLACHTOFFER 2} gewond is geraakt.
Thans moet de vraag worden beantwoord of de verdachte dit met voorbedachten raad heeft gedaan, zoals de officier van justitie stelt, in welk geval sprake zou zijn van moord op {NAAM SLACHTOFFER 1} en poging tot moord op {NAAM SLACHTOFFER 2}. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 22 juni 2012 hebben de verdachte en {NAAM SLACHTOFFER 2} ruzie met elkaar bij de KFC. Nadat {NAAM SLACHTOFFER 2} is weggegaan bij de KFC is de verdachte haar kort daarop achterna gelopen naar school, waar {NAAM SLACHTOFFER 1} toen was. Na aankomst van de verdachte bij school is een woordenwisseling ontstaan. Verschillende getuigen, en ook de verdachte en {NAAM SLACHTOFFER 2} zelf, hebben verklaard dat de verdachte boos was en eerst {NAAM SLACHTOFFER 2} meerdere malen heeft geslagen. Pas daarna zijn {NAAM SLACHTOFFER 1} en {NAAM SLACHTOFFER 2} door de verdachte gestoken. Vervolgens is de verdachte weggevlucht. De opvolgende gebeurtenissen hebben zich in een kort tijdsbestek afgespeeld.
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat de verdachte daadwerkelijk het voorgenomen plan had om {NAAM SLACHTOFFER 1} danwel {NAAM SLACHTOFFER 2} van het leven te beroven.
De rechtbank is weliswaar van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de verdachte {NAAM SLACHTOFFER 2} na het verlaten van de KFC is achterna gegaan met het opzet om geweld jegens haar te gebruiken, nu de verdachte zich tot zijn aankomst op school gedurende enige tijd heeft kunnen beraden en de gelegenheid heeft gehad om na te denken, waarna hij {NAAM SLACHTOFFER 2} meerdere malen heeft geslagen. Niet kan daaruit echter worden afgeleid dat de verdachte - al enige tijd - het voornemen had om {NAAM SLACHTOFFER 2} te vermoorden. Het aanvankelijk door de verdachte jegens {NAAM SLACHTOFFER 2} gebruikte geweld, het slaan, is hiertoe immers ongeschikt. Van voorbedachte raad, en daarmee van poging tot moord op {NAAM SLACHTOFFER 2}, is dan ook geen sprake. Dat de verdachte zich mogelijk kort voor de steekpartij dreigend heeft uitgelaten tegenover {NAAM SLACHTOFFER 2} doet hieraan niet af.
Na het slaan door de verdachte van {NAAM SLACHTOFFER 2} is de situatie in korte tijd geëscaleerd en hebben de verschillende handelingen zich kort na elkaar voorgedaan.
De verdachte heeft {NAAM SLACHTOFFER 2} op vier verschillende plekken in het bovenlichaam gestoken. Dat kan niet anders worden uitgelegd dan een poging tot doodslag: door doelbewust meermalen te steken op vitale plekken in haar lichaam heeft de verdachte opzet op de dood van {NAAM SLACHTOFFER 2} gehad.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder feit 2 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord op {NAAM SLACHTOFFER 2} en dat kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op {NAAM SLACHTOFFER 2}.
Wat {NAAM SLACHTOFFER 1} betreft heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat de verdachte kennis had van de aanwezigheid van {NAAM SLACHTOFFER 1} op school, dat hij daarom {NAAM SLACHTOFFER 2} is gevolgd en voor dat doel een scherp voorwerp had meegenomen. De verdachte trof {NAAM SLACHTOFFER 1} bij toeval bij de school en niet is gebleken dat er een moment is geweest waarop hij heeft kunnen nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn handelen. Het reeds genoemde korte tijdsbestek waarbinnen de delicten zich hebben afgespeeld wijst veeleer op het tegendeel.
Ook ten aanzien van {NAAM SLACHTOFFER 1} is dan ook van voorbedachte raad, en daarmee van moord, geen sprake geweest. Dat de verdachte mogelijk ruzie had met {NAAM SLACHTOFFER 1} en zich eerder dreigend over haar had uitgelaten brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het is in de tijd ook te ver van elkaar verwijderd, en het neemt niet weg dat het aantreffen van {NAAM SLACHTOFFER 1} op de school voor verdachte een toevalstreffer is geweest.
De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde moord op {NAAM SLACHTOFFER 1}.
Ten aanzien van {NAAM SLACHTOFFER 1} kan wel worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. Daarbij heeft te gelden dat de verdachte {NAAM SLACHTOFFER 1} tenminste één keer in haar borstkas heeft gestoken met een scherp en puntig voorwerp tot een diepte van circa 18 centimeter, waaruit de rechtbank zonder meer opzet op de dood van {NAAM SLACHTOFFER 1} afleidt.
Het verweer dat {NAAM SLACHTOFFER 1} een stap naar voren heeft gezet en ‘per ongeluk in een door de verdachte vastgehouden scherp voorwerp is gelopen’ acht de rechtbank niet aannemelijk, gezien de bevindingen en conclusie in het rapport van het NFI van 29 juni 2012 en het antwoord van het NFI op aanvullende vragen in de brief van 18 november 2012.
Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of de verdachte met een mes danwel een briefopener heeft gestoken. Hoewel de rechtbank, gelet op voornoemde informatie van het NFI, meer aannemelijk acht dat met een mes is gestoken, zal evenwel bewezen worden geacht dat met een mes, althans een scherp en puntig voorwerp, is gestoken. De rechtbank overweegt hierbij nog dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte het mes/ scherp en puntig voorwerp bij zich heeft gedragen met het oog op een confrontatie nu niet kan worden vastgesteld dat hij van welke ontmoeting met de slachtoffers dan ook op de hoogte is geweest op het moment dat hij dit voorwerp bij zich heeft gestoken. Anders dan de Officier van Justitie meent levert dit naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzing voor de gestelde voorbedachte raad op.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 22 juni 2012 te Rotterdam opzettelijk, een persoon genaamd {NAAM SLACHTOFFER 1} van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk, die {NAAM SLACHTOFFER 1} met een mes, althans een scherp en puntig voorwerp in haar borstkas, gestoken, tengevolge waarvan voornoemde {NAAM SLACHTOFFER 1} is overleden;
2.
hij op 22 juni 2012 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, een persoon genaamd {NAAM SLACHTOFFER 2} van het leven te beroven, met dat opzet, die {NAAM SLACHTOFFER 2} meermalen met een mes, althans een scherp en puntig voorwerp in haar borstkas heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen zijn als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De bewezen feiten leveren op:
1. (impliciet subsidiair)
doodslag
2 (impliciet subsidiair)
poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, één van de zwaarste delicten die de Nederlandse strafwet kent. De verdachte heeft zonder enige reële aanleiding {NAAM SLACHTOFFER 1} met een mes, althans met een scherp en puntig voorwerp, tot een diepte van circa 18 centimeter in haar borstkas gestoken, ten gevolge waarvan zij is komen te overlijden.
Met het plegen van dit feit heeft de verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht dat er bestaat, het recht op leven, ontnomen. Zoals is gebleken uit de voorgelezen slachtofferverklaring zullen de nabestaanden, onder wie haar twee nog jonge kinderen, de diep ingrijpende gevolgen van dit onherroepelijke en volkomen onverwachte verlies voor altijd met zich mee dragen. Daarnaast betekent een dergelijk delict en de wijze waarop het is uitgevoerd een schok voor de rechtsorde en versterkt het de gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving.
Vervolgens heeft de verdachte geprobeerd zijn ex-vriendin {NAAM SLACHTOFFER 2} van het leven te beroven, door haar meerdere malen met een mes, althans met een scherp en puntig voorwerp, in haar borstkas te steken. Het is aan een gelukkig toeval te danken dat de verdachte haar niet dodelijk heeft getroffen en dat de ernst van het letsel van dit slachtoffer uiteindelijk beperkt van omvang is gebleken. Dit is een ernstig feit, omdat de verdachte op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van {NAAM SLACHTOFFER 2} heeft geschonden, waarbij het een geluk mag heten dat geen vitale delen zijn geraakt.
Dergelijk handelen toont een volstrekt gebrek aan respect voor het leven en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij de delicten pleegde in een basisschool, voor de ogen van leerlingen, ouders en onderwijzeressen, bij uitstek een plaats waar zij zich veilig zouden moeten kunnen voelen.
De rechtbank heeft gelet op het op verdachtes naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 april 2013.
De verdachte is, ter observatie, van 10 oktober 2012 tot 28 november 2012 opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum. De verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het opstellen van een rapportage door het PBC. De rechtbank heeft om die reden geen nader inzicht kunnen verkrijgen in de geestelijke gesteldheid van de verdachte ten tijde van het delict.
De verdachte is op 13 februari 2013 bezocht door een medewerker van Reclassering Nederland. De verdachte heeft evenmin willen meewerken aan het opstellen van een reclasseringsrapport.
Nu de verdachte consequent geweigerd heeft zijn medewerking te verlenen aan rapportages omtrent zijn persoon moet de rechtbank het er dan ook op houden dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar is.
De rechtbank acht het van het grootste belang dat de maatschappij beschermd wordt tegen deze verdachte, die er immers blijk van heeft gegeven zeer weinig respect voor het menselijk leven te hebben. Daarbij wordt betrokken dat de delicten worden gekenmerkt door onverklaarbaar, onbeheerst en excessief geweld. De rechtbank tekent daarbij ook nog aan dat de verdachte ter terechtzitting geen oprecht teken van berouw getoond heeft. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen dat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan enig onderzoek omtrent zijn persoon, en daarmede rechtbank en samenleving geen enkel inzicht heeft geboden in mogelijke drijfveren voor zijn handelen - verdachte zelf komt in dit opzicht niet verder dan het spreken van een incident - is de rechtbank van oordeel dat alleen een aanzienlijke onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: {NAAM EN ADRES BENADEELDE PARTIJ 1}, ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 13.317,64 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en de verdachte de vordering van de benadeelde partij niet heeft betwist, zal deze worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: {NAAM EN ADRES BENADEELDE PARTIJ 3}, ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 28.825,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: {NAAM EN ADRES BENADEELDE PARTIJ 2}, ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.343,70 aan materiële schade en een bedrag van € 17.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op het reeds genoemde artikel is gelet op de artikelen 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair en 2 impliciet primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij {NAAM EN ADRES BENADEELDE PARTIJ 1} toe tot een bedrag van € 13.317,64 en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwij¬ting aan de benadeelde partij te betalen;
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de bena¬deelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 13.317,64 (hoofdsom dertienduizendendriehonderdzeventien euro en vierenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 13.317,64 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 101 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verklaart de benadeelde partij {NAAM EN ADRES BENADEELDE PARTIJ 3} niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
verklaart de benadeelde partij {NAAM EN ADRES BENADEELDE PARTIJ 2} niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. E.A. Vroom en K.T. van Barneveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Wilsing, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 mei 2013.
Bijlage I bij vonnis van 28 mei 2013:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 juni 2012 te Rotterdam
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, een persoon
genaamd {NAAM SLACHTOFFER 1} van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans
opzettelijk, die {NAAM SLACHTOFFER 1} met een mes, althans een scherp en puntig voorwerp in haar borstkas, in elk geval in haar lichaam gestoken,
tengevolge waarvan voornoemde {NAAM SLACHTOFFER 1} is overleden;
(artikelen 289/287 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 22 juni 2012 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
met voorbedachten rade, althans opzettelijk, een persoon genaamd {NAAM SLACHTOFFER 2} van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk,
die {NAAM SLACHTOFFER 2} meermalen met een mes, althans een scherp en puntig
voorwerp in haar borstkas, in elk geval in haar lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikelen 289/287/302 jo 45 Wetboek van Strafrecht)