ECLI:NL:RBROT:2013:CA1205

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
DOR 12/696
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding uit het schadefonds geweldsmisdrijven na betaling door dader

In deze zaak heeft eiseres een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven aangevraagd na een geweldsmisdrijf waarbij zij snijwonden in haar gezicht heeft opgelopen. De verweerster, de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, heeft aan eiseres een bedrag van € 1.775,- voor immateriële schade toegekend. Echter, de uitkering van dit bedrag is niet mogelijk omdat de dader reeds een bedrag van € 2.500,- aan eiseres heeft betaald voor immateriële schade. De rechtbank heeft de uitoefening van de bevoegdheid van verweerster terughoudend getoetst, aangezien de beslissing over de hoogte van de uitkering op een discretionaire bevoegdheid berust. De rechtbank oordeelt dat verweerster het indicatieve beleid in de letsellijst niet kennelijk onredelijk heeft toegepast. Verweerster heeft vastgesteld dat eiseres in aanmerking komt voor een uitkering in letselcategorie 2, gebaseerd op het advies van haar medisch adviseur. De rechtbank heeft geen grond gevonden om te twijfelen aan de juistheid van dit advies. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat haar letsel onder een hogere categorie zou moeten vallen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerster in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen extra uitkering toe te kennen, gezien de reeds ontvangen schadevergoeding van de dader. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Team bestuursrecht 1
zaaknummer: DOR 12/696
uitspraak van de meervoudige kamer van 28 februari 2013 in de zaak tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. R.J. Michielsen,
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerster,
gemachtigde: mr. J.C.M. van de Weerd, werkzaam bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Procesverloop
Verweerster heeft bij besluit van 13 februari 2012 (primaire besluit) aan eiseres een bedrag van € 548,- toegekend voor materiële schade en een bedrag van € 1.775,- voor immateriële schade. Uitkering van het laatste bedrag is niet mogelijk, omdat de dader inmiddels een bedrag van € 2.500,- aan eiseres heeft betaald wegens immateriële schade.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 20 maart 2012 bezwaar gemaakt bij verweerster.
Bij besluit van 4 mei 2012 (bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 14 juni 2012 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 12 december 2012 ter zitting van een meervoudige kamer van de rechtbank Dordrecht behandeld.
Eiseres is ter zitting verschenen bij gemachtigde.
Verweerster is verschenen bij gemachtigde.
Met ingang van 1 januari 2013 is het arrondissement Dordrecht opgegaan in het nieuwe arrondissement Rotterdam en is de rechtbank Dordrecht opgegaan in de nieuwe rechtbank Rotterdam. Gelet hierop wordt uitspraak gedaan door de rechtbank Rotterdam.
Overwegingen
1. Artikel IV van de Wijzigingswet Wet schadefonds geweldsmisdrijven (uitbreiding van de categorieën van personen die recht hebben op een uitkering uit het fonds en verruiming van de gevallen waarin men aanspraak kan maken op een dergelijke uitkering, aanpassing aan de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en enkele andere aanpassingen), dat per 1 januari 2012 in werking is getreden, bepaalt dat aan de artikelen 3, eerste lid, onderdeel d en tweede lid, onderdelen c, d, en e, en 4, eerste lid, van de Wsg, zoals deze komen te luiden na 1 januari 2012, slechts toepassing wordt gegeven voor zover het geweldsmisdrijf, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, is gepleegd na 1 januari 2012.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: Wsg) kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wsg, zoals dit luidde in de hier van toepassing zijnde versie vóór 1 januari 2012 en voor zover thans van belang, wordt de uitkering naar redelijkheid en billijkheid bepaald. Zij beloopt ten hoogste het bedrag van de door het letsel of overlijden veroorzaakte schade.
Het tweede lid van dit artikel, zoals dit luidt sinds 1 januari 2012, bepaalt dat bij ministeriële regeling wordt bepaald welke bedragen ten hoogste kunnen worden uitgekeerd. Deze bedragen kunnen verschillen naar gelang van de aard van de schade.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wsg, zoals dit luidt sinds 1 januari 2012, houdt het fonds bij het doen van een uitkering rekening met schadevergoeding die het slachtoffer langs burgerrechtelijke weg kan verhalen of heeft verhaald en met overige vergoedingen van schade die als gevolg van het misdrijf aan het slachtoffer zijn of kunnen worden vergoed.
Het derde lid van dit artikel bepaalt, voor zover van belang, dat het fonds bij de toekenning de op grond van het eerste lid door het slachtoffer ontvangen vergoedingen in mindering kan brengen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Regeling maximumbedragen uitkeringen schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Regeling) wordt, indien de uitkering betrekking heeft op andere dan vermogensschade, het bedrag dat ten hoogste uit het fonds kan worden uitgekeerd aan de personen, bedoeld in artikel 3 van de Wsg, vastgesteld op € 10.000,-.
Volgens de letsellijst van verweerster vallen in categorie 1 (€ 600,-) onder meer hoofdhuidverwondingen bij vrouwen met kaalheid en/of andere cosmetische afwijkingen en ontsierende littekens ten gevolge van glas en/of messen. In categorie 2 (€ 1.500,-) vallen onder meer littekens over een groter oppervlak. In categorie 4 (€ 3.000,-) valt onder meer een aangezichtshuidverwonding met als gevolg een cosmetisch storende uitval van de zenuw die de aangezichtsspieren bedient (= facialparalese/paralyse).
2. Verweerster heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit, voor zover zij daarin bepaalt dat aan eiseres geen bedrag voor immateriële schade wordt uitgekeerd, gehandhaafd. Verweerster heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat met de uitkering uit het schadefonds, in tegenstelling tot in het civiele recht, geen volledige vergoeding van de schade wordt beoogd. Verweerster stelt de hoogte van de uitkering voor immateriële schade vast aan de hand van richtlijnen die zijn opgesteld in nauwe samenwerking met haar medisch adviseurs. In voorkomende gevallen schakelt verweerster haar medisch adviseur in om te adviseren over de aard en ernst van het letsel. Dit is ook in het geval van eiseres gebeurd. Op basis van de beschikbare foto’s van het litteken van eiseres is de hoogte van de uitkering voor immateriële schade vastgesteld. Daarbij is rekening gehouden met de mate waarin het litteken het gezicht van eiseres ontsiert. Dit was aanleiding om een hogere letselschaal toe te kennen dan de gebruikelijke schaal voor een litteken in het gezicht. Het litteken van eiseres is na de plastisch chirurgische ingreep heel goed hersteld, waarbij verweerster zich realiseert dat eiseres dit anders ervaart.
3. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd.
Uit de motivering van het bestreden besluit blijkt niet hoe verweerster – met inachtneming van de acht categorieën van uitkeringen voor immateriële schade – tot haar oordeel is gekomen. Het besluit ontbeert dan ook een deugdelijke, verifieerbare grondslag. Eiseres is van mening dat de aard en omvang van haar letsel gerangschikt kan worden onder ‘hoofdletsel, aangezichtshuidverwonding met als gevolg een cosmetisch storende uitval van de zenuw die de aangezichtsspieren bedient categorie 4’. Overigens valt, zo stelt eiseres, de aard en omvang van haar letsel niet onder een van de omschrijvingen in de betreffende categorieën.
4. Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 30 november 2008 is eiseres tijdens het uitgaan met glas in haar gezicht geslagen, als gevolg waarvan zij snijwonden in haar gezicht heeft opgelopen. Eiseres heeft zich als benadeelde partij gevoegd in de strafzaak tegen de dader. Daarbij is de vordering van eiseres gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.500,-. Het bedrag van € 2.500,- is aan eiseres voldaan.
Op 29 november 2011 heeft eiseres een aanvraag uitkering voor slachtoffers bij verweerster gedaan. Zij heeft daarin vermeld dat zij een “diepe hoekse snijwond verticaal op voorhoofd +/- 5 cm”, een “matige diepe snijwond voorhoofd 2 cm” en een “oppervlakkig snijwondje kin” heeft. Daarnaast heeft zij aangegeven dat zij psychische klachten heeft (gehad).
Op 31 januari 2012 heeft de medisch adviseur van verweerster geadviseerd met betrekking tot de aard en ernst van het aan eiseres toegebrachte letsel. Hij is van mening dat het letsel op basis van de mate van ontsiering in schaal (letselcategorie) 2 valt.
5. Het geschil ziet alleen op het bedrag voor immateriële schade.
6. De rechtbank dient de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wsg terughoudend te toetsen, aangezien de beslissing over (de hoogte van) een uitkering uit het schadefonds op een discretionaire bevoegdheid van verweerster berust.
7. Verweerster heeft verwezen naar de letsellijst. Volgens verweerster is de letsellijst een beleidslijn op grond waarvan slachtoffers een idee kunnen krijgen welke bedragen worden toegekend. Verweerster voelt zich vrij om van de bedragen, genoemd in de letsellijst, naar boven af te wijken. De rechtbank acht het in de letsellijst neergelegde indicatieve beleid niet kennelijk onredelijk, mede bezien in het licht van het in de Regeling genoemde maximumbedrag van € 10.000,-.
8. Verweerster heeft naar voren gebracht dat bij één of meer ontsierende littekens in het gelaat als gevolg van glasverwondingen, zoals bij eiseres, een uitkering in letselcategorie 1 van de letsellijst wordt toegekend. Gelet op de mate van ontsiering heeft verweerster, mede op basis van het advies van haar medisch adviseur, besloten eiseres in aanmerking te laten komen voor een uitkering voor immateriële schade conform een hogere letselcategorie, te weten categorie 2. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerster niet op het advies van haar medisch adviseur heeft mogen afgaan. Het is niet gebleken dat dit advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen dan wel inhoudelijk niet concludent is. Ook anderszins hoefde verweerster dit advies niet in twijfel te trekken. Uit de brief van de plastisch chirurg van eiseres aan de gemachtigde van eiseres van 5 oktober 2011 volgt niet dat een deel van de aangezichtsspieren van het voorhoofd van eiseres daadwerkelijk blijvend beschadigd zal zijn en dat sprake is van een cosmetisch storende uitval van de zenuw die de aangezichtsspieren bedient. Eiseres heeft voorts geen nadere (medische) informatie overgelegd waaruit blijkt dat hiervan sprake is. Voor verweerster bestond dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de letselschade van eiseres in letselcategorie 4 zou vallen.
9. Gelet op het bovenstaande heeft verweerster in redelijkheid kunnen vaststellen dat eiseres in aanmerking komt voor een uitkering wegens immateriële schade van € 1.775,-, een bedrag dat hoger is dan het bedrag dat hoort bij letselcategorie 2 van de letsellijst. Anders dan eiseres stelt, is de rechtbank van oordeel dat verweerster, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, voldoende heeft gemotiveerd hoe zij tot dit bedrag is gekomen. Nu eiseres reeds een schadevergoeding van € 2.500,- heeft ontvangen, heeft verweerster in redelijkheid kunnen beslissen geen bedrag aan eiseres uit te keren voor immateriële schade.
10. Het beroep is ongegrond.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, Awb.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter en mrs. W.M.P.M. Weerdesteijn en C.F.J. de Jongh, leden, in aanwezigheid van mr. E. Lunenberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2013.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.