ECLI:NL:RBROT:2013:CA0732

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
1418412
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische omstandigheden en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een museum en een werkneemster. De werkgeefster, een zelfstandige stichting binnen het cultuurbestel van de gemeente Rotterdam, heeft te maken met een verlaging van subsidies, wat heeft geleid tot een reorganisatie. De werkneemster, die sinds 1994 in dienst was, was arbeidsongeschikt ten tijde van het indienen van het ontbindingsverzoek. De kantonrechter heeft de mondelinge behandeling op 6 maart 2013 gehouden, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verlaging van de subsidie per 1 januari 2013 de werkgeefster heeft gedwongen om haar organisatie te herstructureren. De werkneemster's functie kwam te vervallen als gevolg van deze reorganisatie, en er waren geen alternatieve functies beschikbaar binnen de organisatie. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werkgeefster in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, ondanks de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster. De rechter heeft ook overwogen dat er geen termen zijn om een vergoeding toe te kennen aan de werkneemster, gezien de financiële situatie van de werkgeefster en het feit dat andere werknemers ook geen vergoeding ontvangen.

De beschikking houdt in dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2013 wordt ontbonden, en dat elke partij haar eigen proceskosten draagt. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat geen van de partijen de kosten van de andere partij hoeft te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van werkgevers bij reorganisaties en de noodzaak om de continuïteit van de organisatie te waarborgen, zelfs ten koste van arbeidsplaatsen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
beschikking ex artikel 7:685 Burgerlijk Wetboek van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam
in de zaak van
[verzoekster],
gevestigd te [plaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. K. van der Kooij te Rotterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
gemachtigde: mr. B.M. Voogt te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “[het Museum]” en “[verweerster]”.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
- het verzoekschrift, met producties, ontvangen op 7 februari 2013;
- het verweerschrift, met een productie, ontvangen op 1 maart 2013;
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotities aan de zijde van [het Museum].
1.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 maart 2013. Namens [het Museum][A]j aanwezig de heer [A], bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. [verweerster] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Daarnaast waren belangstellenden aanwezig. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden door de griffier.
1.3 De kantonrechter heeft de datum van de uitspraak van de beschikking vervolgens bepaald op heden.
2. De feiten
In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1 [Het Museum] is een zelfstandige stichting binnen het cultuurbestel van de gemeente Rotterdam en behoudt, beheert en presenteert aan het publiek een unieke collectie maritiem erfgoed. [Het Museum] stelt zich ten doel om de geschiedenis van de Rotterdamse haven van 1850 tot 1970 te laten zien. [Het Museum] is voor wat betreft haar inkomsten grotendeels afhankelijk van subsidies en donaties.
2.2 [verweerster], geboren op [geboortedatum], is sinds 1 augustus 1994 bij [het Museum] in dienst, laatstelijk in de functie van coördinator ontvangsten, vaartochten en rondleidingen. Het loon van [verweerster] bedraagt thans € 2.386,51 bruto per maand, exclusief 8,33% vakantietoeslag.
2.3 [verweerster] is sinds 29 november 2012 arbeidsongeschikt wegens ziekte.
2.4 Als gevolg van het door de gemeente Rotterdam per 1 januari 2013 verlagen van de subsidie aan [het Museum], vindt binnen [het Museum] een reorganisatie plaats. Voorafgaand hieraan heeft [A] de personeelsvertegenwoordiging (hierna: PVT) verzocht advies uit te brengen over het reorganisatieplan. Op 5 december 2012 heeft de PVT hierover een voorlopig negatief advies uitgebracht. Op 12 december 2012 heeft de PVT een negatief eindadvies uitgebracht.
2.5 Onderdeel van de reorganisatie is het verzoek aan het UWV Werkbedrijf (hierna: UWV) om toestemming om de arbeidsovereenkomsten van 13 werknemers op te zeggen wegens bedrijfseconomische omstandigheden. [verweerster] heeft in bedoelde UWV procedure verweer gevoerd. Het UWV heeft op 30 januari 2013 de door [het Museum] gevraagde ontslagvergunningen, waaronder die ten aanzien van [verweerster], verleend.
2.6 [Het Museum] heeft voor [verweerster] een budget van € 3.000,00 tot € 3.500,00 gereserveerd ten behoeve van een begeleidingstraject via een mobiliteitsbureau.
2.7 Een deel van de werknemers, vrijwilligers en vrienden van [het Museum] is van mening dat de wijze waarop [A] leiding geeft aan [het Museum] en [het Museum] reorganiseert negatieve gevolgen heeft voor het voortbestaan van [het Museum]. In dit kader is een actiecomité opgericht, welke een alternatief plan heeft opgesteld.
3. Het verzoek en de grondslag daarvan
3.1 Het verzoek strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, zonder toekenning van een vergoeding aan [verweerster].
3.2 [Het Museum] heeft aan haar verzoek - zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - het volgende ten grondslag gelegd. [Het Museum] zag zich als gevolg van de door de verminderde subsidie ontstane slechte bedrijfseconomische omstandigheden genoodzaakt om een reorganisatie door te voeren teneinde de continuïteit van [het Museum] te waarborgen. Onderdeel daarvan is de sanering van de personeelskosten. De arbeidsplaats van [verweerster] komt als gevolg van de reorganisatie te vervallen. [Het Museum] heeft intern geen mogelijkheden om [verweerster] een andere functie aan te bieden. Er is sprake van veranderingen in de omstandigheden op basis waarvan de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden. [Het Museum] meent dat er geen termen zijn om aan [verweerster] een vergoeding toe te kennen.
4. Het verweer
4.1 Het verweer strekt primair tot afwijzing van het ontbindingsverzoek en subsidiair, in het geval de arbeidsovereenkomst wel wordt ontbonden, onder toekenning aan [verweerster] ten laste van [het Museum] van een billijke vergoeding. Hiertoe is het volgende - zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - aangevoerd.
4.1.1 Het ontbindingsverzoek houdt geen verband met de arbeidsongeschiktheid van [verweerster]. Dit maakt echter niet dat het ontbindingsverzoek dient te worden toegewezen primair omdat sprake is van strijd met de reflexwerking van het opzegverbod in verband met deze arbeidsongeschiktheid. [verweerster] stelt zich tevens op het standpunt dat het reorganisatieplan van [het Museum] de grenzen van redelijkheid en billijkheid overschrijdt. Door deze reorganisatie, waardoor te weinig uitvoerend personeel overblijft en teveel management, en de incapabiliteit van [A] wordt [het Museum] kapot gemaakt. Het actiecomité heeft een alternatief plan opgesteld, waaruit blijkt dat [het Museum] kan blijven voortbestaan en waardoor minder arbeidsplaatsen van het uitvoerend personeel verdwijnen.
5. De beoordeling
5.1 Partijen hebben medegedeeld dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met enig opzegverbod, ook niet met de arbeidsongeschiktheid van [verweerster], en er is geen aanleiding aan de juistheid van die mededeling te twijfelen. Het beroep van [verweerster] op de reflexwerking van het opzegverbod tijdens ziekte wordt dan ook verworpen.
5.2 Vaststaat dat de subsidie per 1 januari 2013 is verlaagd. Partijen zijn het er voorts over eens dat de verlaging van de subsidie [het Museum] heeft genoodzaakt om haar organisatie op een andere wijze in te richten en een reorganisatie door te voeren.
5.2.1 Ten aanzien van de door [het Museum] in gang gezette reorganisatie is van belang dat een werkgever een grote mate van beleidsvrijheid heeft met betrekking tot de bedrijfsvoering en inrichting van haar organisatie, waarvoor zij (immers) de verantwoordelijkheid en het risico draagt. [Het Museum] heeft een zekere vrijheid om in redelijkheid te bepalen hoeveel werknemers voor ontslag in aanmerking komen. De kantonrechter kan dan ook niet op de stoel van de werkgever gaan zitten en dient enkel te beoordelen of [het Museum] in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen alsmede of een redelijk handelend werkgever tot dezelfde afweging zou zijn gekomen. Daarbij dient de kantonrechter uit te gaan van de feiten met de beperkte toetsing daarvan, aangezien nadere bewijsvoering in een procedure als de onderhavige niet goed mogelijk is.
5.2.2 Gelet op de stukken die [het Museum] heeft overgelegd, waaronder het reorganisatieplan - welke is voorzien van een gemotiveerde onderbouwing van de gemaakte keuzes - en hetgeen [het Museum] ter zitting heeft aangevoerd, waarbij nog komt dat de Raad van Toezicht kennelijk geen aanleiding heeft gezien om in te grijpen, kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden gezegd dat zij, geconfronteerd met de verminderde subsidie, niet in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om haar organisatie op de wijze in te richten zoals zij voor ogen staat en de arbeidsplaats van [verweerster] te laten vervallen. Het door het actiecomité opgestelde alternatieve plan acht de kantonrechter niet van dien aard dat deze aan het vorenstaande doet twijfelen.
5.3 Vaststaat bovendien dat [het Museum] intern geen mogelijkheden heeft om [verweerster] een andere functie aan te bieden. Een en ander maakt dat voldoende aannemelijk is dat sprake is van een verandering in de omstandigheden van dien aard dat deze een gewichtige reden vormt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zodat het verzoek daartoe zal worden toegewezen. De ingangsdatum van de ontbinding zal worden bepaald op 1 april 2013.
5.4 Gelet op het bepaalde in artikel 7:685 lid 8 BW dient voorts beoordeeld te worden of [verweerster] een vergoeding toekomt. Door [het Museum] is aangevoerd dat zij gelet op haar financiële situatie niet in staat is om aan [verweerster] een vergoeding aan te bieden. Voldoende is gebleken dat de resultaten van [het Museum] zeer mager zijn, hetgeen ook [verweerster] heeft erkend. Gelet hierop en op het bijzondere karakter van deze werkgever, waarbij [het Museum] voor haar inkomsten grotendeels afhankelijk is van subsidies en donaties, en voorts gelet op het beginsel van gelijke behandeling (ook de andere werknemers ontvangen geen vergoeding) acht de kantonrechter geen termen aanwezig om aan [verweerster] ten laste van [het Museum] een vergoeding toe te kennen, hoe vervelend de onderhavige situatie ook is.
5.5 Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in deze beschikking is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
5.6 Nu aan de ontbinding geen vergoeding wordt toegekend overeenkomstig het verzoek van [het Museum], komt de kantonrechter niet toe aan het in artikel 7:685 lid 9 BW bepaalde omtrent het bieden van de mogelijkheid aan [het Museum] het verzoek in te trekken.
5.7 Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te melden wijze.
6. De beslissing
De kantonrechter:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2013;
bepaalt dat elk der partijen de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.B. Böttcher en uitgesproken ter openbare terechtzitting.