ECLI:NL:RBROT:2013:CA0199

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C-11-101354 - HA ZA 12-2329
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en advieskosten in huurovereenkomst tussen Brandstoffenhandel [X B.V.] en A.I.M. Aardolie en Investeringsmaatschappij B.V.

In deze zaak vorderden eisers, Brandstoffenhandel [X B.V.] en [eiser 2], betaling van een bedrag van € 64.281,76 van gedaagde A.I.M. Aardolie en Investeringsmaatschappij B.V. De vordering was gebaseerd op een eerdere uitspraak van de kantonrechter te Eindhoven, waarin A.I.M. was veroordeeld tot betaling van een goodwillvergoeding van € 250.000,= aan [X B.V.]. Eisers stelden dat A.I.M. wanprestatie had gepleegd door de goodwill niet tijdig te betalen en de huur onbetaald te laten. Daarnaast vorderden zij advieskosten en immateriële schadevergoeding, omdat [eiser 2] door de procedure ernstige stress had ondervonden.

De rechtbank Rotterdam heeft in haar uitspraak van 8 mei 2013 geoordeeld dat de vordering van eisers voor een groot deel niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank wees de vordering tot immateriële schadevergoeding af, omdat deze niet was onderbouwd met medische verklaringen. Ook de vordering tot betaling van wettelijke rente werd afgewezen, omdat hierover al eerder een bindende beslissing was genomen in de procedure bij de kantonrechter. De rechtbank oordeelde dat de advieskosten niet voldoende waren onderbouwd en dat eisers als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moesten worden veroordeeld.

De rechtbank heeft de zaak naar de rolzitting van 5 juni 2013 verwezen voor conclusie na tussenvonnis, waarbij de beslissing over de vordering werd aangehouden. Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel
zaaknummer: C/11/101354 / HA ZA 12-2329
vonnis van 8 mei 2013 (bij vervroeging)
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Brandstoffenhandel [X B.V.],
2. [eiser 2],
gevestigd c.q. wonende te Eindhoven,
eisers,
advocaat mr. P.J.A. van der Laar,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
A.I.M. Aardolie en Investeringsmaatschappij B.V.,
gevestigd te Ridderkerk,
gedaagde,
advocaat: mr. D.J.C. Nuijten.
Partijen worden hieronder aangeduid als [eisers] (of afzonderlijk [X B.V.] en [eiser 2]) en AIM.
1. Het procesverloop
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
tussenvonnis van 16 januari 2013,
proces-verbaal van comparitie van 12 april 2013.
2. De vaststaande feiten
2.1 In juni 2005 hebben partijen, [eisers] als verhuurders en AIM als huurder, een schriftelijke huurovereenkomst gesloten op grond waarvan AIM vier tankstations van [eisers] huurt (productie 1 bij dagvaarding).
2.2 In augustus 2008 heeft AIM zich op dwaling beroepen, de overeenkomst vernietigd en ten laste van [eisers] conservatoire beslagen doen leggen.
2.3 De kantonrechter te Eindhoven heeft in het op 10 december 2009 tussen partijen gewezen vonnis de conventionele vordering van AIM afgewezen en in reconventie de vordering van [eisers] gedeeltelijk toegewezen, met veroordeling van AIM in de proceskosten in conventie en in reconventie (productie 5 bij dagvaarding).
Voor zover thans van belang houdt de beslissing in het vonnis in reconventie het volgende in:
(…) F. veroordeelt A.I.M. BV om terzake voormeld tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Brandstoffenhandel [eiser 2] BV te voldoen de resterende goodwillvergoeding van € 250.000,= (zegge tweehonderdvijftigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 juni 2007 tot aan de dag der voldoening; (…)
Geen van partijen is van dit vonnis in hoger beroep gekomen.
2.4 AIM heeft € 250.000,-- met daarover de wettelijke rente ex art 6:119 BW aan [X B.V.] betaald.
3. De vordering
3.1 [eisers] vorderen dat AIM wordt veroordeeld bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om aan [eisers] te betalen € 64.281,76 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 17 december 2009, met veroordeling van AIM in de proceskosten.
3.2 Het gevorderde bedrag is gespecificeerd als volgt:
a. € 22.995,97 renteschade;
b. € 38.285,79 advieskosten;
c. € 3.000,-- immateriële schade.
3.3 Aan hun vorderingen leggen [eisers] het volgende ten grondslag:
Ad a. en b. Door de goodwill niet tijdig te betalen, ten onrechte de huur onbetaald te laten en de overeenkomst zonder grond te vernietigen, pleegde AIM wanprestatie danwel handelde zij onrechtmatig. [eisers] hebben bij vergissing in de procedure bij de kantonrechter te Eindhoven de wettelijke rente gevorderd, terwijl zij recht hadden op de wettelijke handelsrente. Daarnaast hebben [eisers] advieskosten moeten maken om zich in de door AIM aangespannen procedure te verweren.
Ad c. De reputatie van [eisers] is aangetast en de bank was niet bereid een financiering te verstrekken. [eiser 2] heeft twee jaar ernstige stress ondervonden door de procedure en hij is daar ziek van geworden.
3.4 De conclusie van AIM strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eisers] in de kosten van het geding, met daarover de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis. Zij betwist het door [eisers] gestelde en voert als verweer het volgende aan.
Ad a. en b.
- Het beginsel ‘ne bis in idem’ is van toepassing.
- [eisers] hebben te laat geklaagd in de zin van art 6:89 BW.
Ad c.
- Indien deze post voor toewijzing in aanmerking zou komen, beroept AIM zich op matiging van de schade, omdat het bedrag niet billijk is.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Met het beroep op ‘ne bis in idem’ doelt AIM op art 236 lid 1 Rv dat bepaalt: Beslissingen die een rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen binden kracht.
4.2 Over de wettelijke rente over de goodwill van € 250.000,= heeft de kantonrechter al tussen deze partijen beslist. In deze procedure kan daar niet op worden teruggekomen. [eisers] stellen dat over het meerdere boven de wettelijke rente van art 6:119 BW nog geen oordeel is gegeven, zodat het bepaalde in art 236 lid 1 Rv niet aan toewijzing van de vordering in de weg staat. Dit standpunt wordt niet gevolgd. Over de wettelijke rente, ongeacht de modaliteit, is reeds een bindende beslissing gegeven. Dit onderdeel van de vordering moet dus worden afgewezen. Aan bespreking van het verweer dat te laat is geklaagd wordt niet toegekomen.
4.3 [eisers] hebben de gevorderde schade uiterst summier toegelicht in de dagvaarding, waarbij slechts facturen zijn overgelegd. Vast staat dat deze facturen door [X B.V.] zijn betaald. [eiser 2] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij (persoonlijk) schade lijdt, zodat reeds daarom ten aanzien van hem de vordering zal worden afgewezen.
4.4 Vast staat dat AIM de huur en de goodwill te laat heeft betaald. Dit is als een tekortkoming jegens [X B.V.] aan te merken. Indien [X B.V.] daardoor schade lijden, dient AIM deze schade te vergoeden. [X B.V.] stelt dat zij ‘advieskosten’ heeft gemaakt, noemt een totaalbedrag en verwijst naar 15 overgelegde facturen zonder deze te bespreken. AIM betwist deze kosten en het causaal verband met de gestelde wanprestatie.
4.5 Schade kan ook bestaan uit redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid of kosten ter voldoening buiten rechte (art 6:96 BW). Advieskosten kunnen dus schade zijn. Zij zal nog in de gelegenheid worden gesteld deze kosten inzichtelijk te maken.
Daarbij dient zij de volgende uitgangspunten in acht te nemen:
- indien over deze kosten al is geoordeeld in het vonnis van de kantonrechter (b.v. proceskosten, buitengerechtelijke kosten) kan daarover geen oordeel meer gevraagd worden in deze procedure;
- door [X B.V.] betaalde BTW is voor haar geen schade, omdat zij BTW kan verrekenen;
- de noodzaak van meerdere adviseurs moet blijken (het moet gaan om redelijke kosten);
- de gemaakte kosten moeten in causaal verband staan tot de tekortkoming van AIM;
4.6 De in art 6:106 BW gegeven regeling betreffende ander nadeel dan vermogensschade is alleen bedoeld voor natuurlijke persoon. Voor zover [X B.V.] deze vordering instelt, moet deze worden afgewezen.
4.7 Immateriële schade is slechts toewijsbaar in gevallen die de wet (art 6:106 BW) noemt. [eiser 2] is directeur van [X B.V.]. Een ondernemer moet met stress en (economisch) zwaar weer kunnen omgaan. Niet snel kan in situaties als deze met succes aanspraak gemaakt worden op immateriële schadevergoeding.
[eiser 2] stelt dat hij (geestelijk en lichamelijk) letsel heeft opgelopen door de onterechte vernietiging van de overeenkomst en de daarop volgende procedure voor de kantonrechter. Deze door AIM betwiste stelling onderbouwt hij in het geheel niet. Letsel kan (bij betwisting daarvan) niet zonder medische verklaring van een arts worden vastgesteld door de rechtbank. Reeds vanwege de onvoldoende onderbouwing moet dit onderdeel van de vordering worden afgewezen.
4.8 Hooguit zal een gedeelte van de advieskosten toegewezen kunnen worden. [eisers] zullen dan ook als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Door de gebrekkige onderbouwing van de advieskosten zal de nadere conclusiewisseling eveneens voor rekening van [eisers] dienen te komen. De kosten aan de zijde AIM worden tot op heden begroot op:
griffierecht € 1.789,--
advocaat € 1.788,-- (2 punten tarief IV à € 894,--)
5. De beslissing
De rechtbank:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 5 juni 2013 voor conclusie na tussenvonnis, eerst aan de zijde van [X B.V.] (zie 4.5);
houdt elke nadere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 8 mei 2013.
350