ECLI:NL:RBROT:2013:BZ9706

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
422697 / HA RK 13-266
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 mei 2013 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. S.W. Kuip, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team kanton. Het wrakingsverzoek volgde op een procedure waarin de verzoeker de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam had gedagvaard. De verzoeker stelde dat de rechter partijdig was en dat er fouten waren gemaakt in de procedure, met name met betrekking tot de verstekverlening en de behandeling van de conclusie van antwoord door de gedaagde partij. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de rechter om het verstek te zuiveren niet onbegrijpelijk was en dat de procedurele fouten die waren gemaakt in het administratieve proces geen aanwijzing gaven voor vooringenomenheid of gebrek aan onpartijdigheid. De rechtbank benadrukte dat een onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert, tenzij er sprake is van een onbegrijpelijke beslissing die alleen kan worden verklaard door vooringenomenheid. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden waren voor het vermoeden van partijdigheid en wees het verzoek tot wraking af. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 8 mei 2013
Zaaknummer: C/10/422697
Rekestnummer: HA RK 13-266
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van mr. S.W. Kuip, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team kanton 1- locatie Rotterdam (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
1. Verzoeker heeft mr. B.F. Desloover, Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam, gedagvaard voor de kantonrechter te Rotterdam tegen de zitting van 4 december 2012. Deze procedure heeft als kenmerk 1402506 CV EXPL 12-59978.
2. Op de rolzitting van 4 december 2012 heeft de toen behandelend kantonrechter vastgesteld dat geen reactie van gedaagde was ontvangen, waarna tegen de gedaagde verstek is verleend.
3. In het computersysteem van de sector kanton is geregistreerd dat op 6 december 2012 een brief aan verzoeker is gestuurd, waarin is vermeld dat gedaagde op de rolzitting van 4 december 2012 niet heeft gereageerd en dat vonnis zal worden gewezen op 18 januari 2012, ervan uitgaande dat verzoeker dan het verschuldigde griffierecht heeft voldaan.
4. Op 7 december 2012 is door een griffiemedewerker in het computersysteem geregistreerd dat een faxbrief is ontvangen van mr. P.J.M. Drion waarin hij zich op 29 november 2012 namens gedaagde stelt als gemachtigde en waarin hij vraagt om een aanhouding van vier weken voor het indienen van de conclusie van antwoord.
5. Op 12 december 2012 is in het computersysteem van de sector kanton geregistreerd dat verzoeker het griffierecht ad € 73,00 heeft betaald.
6. De kantonrechter die de verstekzaken behandelt, heeft kennis genomen van de inhoud van de faxbrief van de gemachtigde van de gedaagde partij en heeft geoordeeld dat gedaagde, indien deze zich al niet tijdig zou hebben gesteld in de procedure, daarmee in ieder geval het verstek heeft gezuiverd. Daarna is deze zaak toebedeeld aan de (sindsdien behandelend, verantwoordelijk) kantonrechter mr. S.W. Kuip.
7. Bij brief van 18 januari 2013 heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld dat op bovengenoemde zitting van vrijdag 18 januari 2013 geen vonnis is gewezen omdat gedaagde het verstek heeft gezuiverd. Tevens is medegedeeld dat gedaagde op de rolzitting van 7 februari 2013 mag reageren.
8. Ter rolzitting van 7 februari 2013 heeft gedaagde zijn conclusie van antwoord genomen.
9. Bij brief d.d. 12 februari 2013 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat gedaagde schriftelijk heeft gereageerd en dat verzoeker op de rolzitting van 7 maart 2013 mag reageren.
10. Bij brief van 19 februari 2013 heeft verzoeker verzocht, primair, om alsnog een verstekvonnis te wijzen, en, subsidiair, om over te gaan (i) tot akte van niet-dienen van conclusie van antwoord en (ii) tot het wijzen van vonnis. Tevens heeft verzoeker vermeld dat, bij uitblijven van een herziening of aankondiging daartoe en/of tot behandeling, als incident per 1 maart 2013 een wrakingsverzoek wordt ingeroepen tegen de behandelend verantwoordelijke kantonrechter.
11. Bij brief d.d. 25 februari 2013 heeft de rechtbank aan verzoeker medegedeeld dat de fax d.d. 29 november 2013 van de gemachtigde van gedaagde abusievelijk niet tijdig en juist is verwerkt, met als gevolg dat op de rol van 4 december 2012 verstek tegen gedaagde is verleend, maar dat deze fout op de rol van 18 januari 2013 is hersteld, aldus dat het verstek is gezuiverd. Voorts zijn aan de verzoeker verontschuldigingen aangeboden voor het niet adequaat reageren op zijn brief van 24 januari 2013.
12. Bij brief d.d. 28 februari 2013 heeft de verzoeker medegedeeld dat hij blijft bij zijn stellingen zoals vermeld in zijn brief van 19 februari 2013.
13. Op de rolzitting van 7 maart 2013 heeft een waarnemend rolrechter abusievelijk de brief d.d. 28 februari 2013 van verzoeker aangemerkt als zijn conclusie van repliek en zij heeft gedaagde de gelegenheid geboden om te dupliceren.
14. Bij brief d.d. 11 maart 2013 heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld dat verzoeker een schriftelijke reactie heeft ingestuurd en dat gedaagde op de rolzitting van 4 april 2013 mag reageren.
15. Bij brief van 13 maart 2013, bij de rechtbank binnengekomen op 18 maart 2013, heeft verzoeker de behandelende rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de processtukken;
- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek.
Verzoeker, de rechter, alsmede mr. P.J.M. Drion, de gemachtigde van de Deken van de Orde van Advocaten, zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 15 april 2013.
Ter zitting van 24 april 2013, waar het verzoek tot wraking is behandeld, zijn verschenen verzoeker en de rechter. De verzoeker heeft zijn standpunt nader toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Verzoeker heeft de rechter verzocht over te gaan tot het verlenen van akte van niet-dienen van de conclusie van antwoord en dat, ervan uitgaande dat gedaagde zich tijdig heeft gesteld, hij niet tijdig - ook niet binnen de door hemzelf genoemde termijn een conclusie van antwoord heeft ingediend. Voorts heeft de rechtbank niet aangetoond, door middel van een ontvangstbevestiging met dagstempeling van binnenkomst bij de administratie, dat gedaagde zich wel heeft gesteld. De kantonrechter dient tot een handeling of herziening van een eerdere handeling over te gaan op basis van niet-dienen van de conclusie van antwoord. De termijn voor het wijzen van vonnis 14 dagen bedraagt na de zittingsdatum van
4 december 2012, zulks op basis van het landelijk rolreglement.
De behandelende rechter laat de conclusie van antwoord in de procedure, zonder enige beredenering, na behandeling incident of herstelvonnis, wel toe. De conclusie van antwoord wordt naar stelling van verzoeker, tegen de landelijke regelgeving in, suggestief en subjectief doorgedrukt aan de zijde van de behandelend en daarmee verantwoordelijk kantonrechter en vormt grond voor wraking. Sprake is van partijdigheid of de schijn daartoe. Daar waar recentelijk in een andere procedure bij de sector kanton rechtbank Rotterdam wel een verstekvonnis werd gewezen ten behoeve van verzoeker als mede-eiser, is de verdenking suggestief en subjectief mede aanwezig gelet op de bevoordeling van gedaagde middels de behandelend kantonrechter. Dit is mede gericht op bevoordeling naar medewerkers in de juridische tak wel of niet in combinatie binnen arrondissement Rotterdam. Gedaagde is advocaat en Deken van de Orde van Advocaten Rotterdam.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
De rechter voert - kort weergegeven - het volgende aan:
Het Landelijk procesreglement voor de civiele rol van kantonsectoren (hierna: het rolreglement ) waarop verzoeker zich beroept, is met betrekking tot betaling van het griffierecht niet meer actueel. In alle gevallen waarin de gemachtigde van de eisende partij geen rekening-courantverhouding met de rechtbank heeft, wordt vanaf 2011 de zaak aangehouden tot ongeveer vijf weken na de eerste uitroeping van de zaak ter terechtzitting om te kunnen controleren of het griffierecht is voldaan. Dit volgt uit artikel 127a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), in combinatie met artikel 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken. Alle vonnissen in zaken waarbij de kantonrechter verstek tegen gedaagde heeft verleend worden ook op die termijn van ongeveer vijf weken gezet en worden niet eerder uitgesproken, ook al is er voordien betaald.
Dit heeft ertoe geleid dat in deze zaak bij brief van 6 december 2012 aan eiser is medegedeeld dat het vonnis op vrijdag 18 januari 2013 zal worden gewezen, indien hij voordien het griffierecht heeft voldaan.
Artikel 142 Rv bepaalt dat gedaagde tegen wie verstek is verleend, zolang het eindvonnis nog niet is gewezen, de bevoegdheid heeft om alsnog in het geding te verschijnen, waardoor de gevolgen van het tegen hem verleende verstek vervallen. Deze situatie heeft zich voorgedaan, nu na de verstekverlening op 4 december 2012 en vóór de datum waarop een eind(verstek)vonnis gewezen zou worden de eerdergenoemde faxbrief van mr. Drion is ontvangen. Dat deze faxbrief ter griffie is ontvangen vóór de datum waarop eindvonnis zou worden gewezen, is evident, nu de griffiemedewerker de faxbrief heeft aangetroffen en deze ter kennis heeft gebracht van de verstekkenrechter. De ingekomen faxbrieven worden ter griffie niet met een stempel voorzien van een ontvangstdatum.
Artikel 1.4 van het rolreglement laat overigens uitdrukkelijk afwijking van het rolreglement toe, indien naar het oordeel van de kantonrechter het onverkort vasthouden aan de bepalingen van het rolreglement strijdig zou zijn met wettelijke bepalingen.
Nu de faxbrief van mr. Drion ter griffie is ontvangen vóór het wijzen van het eindvonnis en hij in die faxbrief om een aanhouding heeft gevraagd voor het indienen van een conclusie van antwoord, is per brief van 18 januari 2013 aan hem die aanhouding verleend. Daarmee wordt de termijn van vier weken, die volgens het rolreglement aan de gedaagde op verzoek kan worden verleend na de zittingsdatum waarop de zaak is aangebracht, overschreden. Dit vloeit voort uit de wijziging van het griffierecht, in die zin, dat het griffierecht eerst voldaan moet zijn alvorens ofwel vonnis kan worden gewezen (en verstrekt) aan de eisende partij dan wel gedaagde in de gelegenheid wordt gesteld te antwoorden, en vervolgens verdere proceshandelingen (mogen) worden verricht. In dit geval is gedaagde bij brief van 18 januari 2013 een aanhouding verleend van nagenoeg drie weken om de conclusie van antwoord in te dienen. Gedaagde heeft dit vervolgens tijdig gedaan.
De rechter merkt voorts op dat hem uit de correspondentie van de verzoeker niet duidelijk is geworden wat hij gedaan zou hebben als behandelend, verantwoordelijk kantonrechter, waardoor hij vooringenomen, partijdig of niet onafhankelijk zou zijn, dan wel de schijn van partijdigheid zou hebben gewekt.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing.
Dat kan anders zijn indien een omstreden beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven, althans dat de door verzoeker daaromtrent gekoesterde vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. Daarvan is in deze zaak geen sprake.
Aannemelijk is geworden dat tegen de gedaagde partij per abuis verstek was verleend. Die achteraf onjuist gebleken verstekverlening, die in het nadeel van de gedaagde partij was, is door de verstekkenrechter hersteld - naar analogie van de wettelijke mogelijkheid tot zuivering van het verstek, zolang geen eindvonnis is gewezen - waarna de gedaagde alsnog een termijn is gegeven om voor antwoord te concluderen. Voor zover de rechter daarmee al bemoeienis heeft gehad, komen deze beslissingen, waarbij slechts een vergissing in het nadeel van de wederpartij van de verzoeker weer ongedaan is gemaakt, de wrakingskamer geenszins onbegrijpelijk voor.
Dat daarbij niet strikt de hand is gehouden aan de termijnen opgenomen in het rolreglement, zoals door verzoeker ook is aangevoerd, levert evenmin een aanwijzing voor gebrek aan onpartijdigheid op. Aannemelijk is immers dat onverkorte toepassing van het rolreglement, zoals verzoeker voorstaat, thans niet meer verenigbaar is met de wettelijke bepalingen die het griffierecht betreffen (artikel 127a Rv in combinatie met artikel 3 van de Wet griffierecht in burgerlijke zaken).
Het enkele feit dat de rechter verantwoordelijk is voor bewaking van de procedure, betekent niet dat fouten, die in het administratieve proces worden gemaakt, grond opleveren voor het vermoeden van vooringenomenheid of gebrek aan onpartijdigheid. Ook overigens zijn daarvoor geen gronden aangetroffen.
Het verzoek moet mitsdien, als ongegrond, worden afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van mr. S.W. Kuip.
Deze beslissing is gegeven op 8 mei 2013 door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. P.H. Veling en mr. H. van Lokven-van der Meer, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.