ECLI:NL:RBROT:2013:BZ9230

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
10/660243-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Van der Bijl-de Jong
  • mr. Laukens
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan diefstal gevolgd van geweld, resulterend in de dood van het slachtoffer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan diefstal met geweld, waarbij het slachtoffer, een 81-jarige man, is overleden. De verdachte was ten tijde van de feiten net 18 jaar oud en had een beperkte rol in de uitvoering van het delict, maar speelde een cruciale rol in de voorbereiding ervan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met haar medeverdachte, een plan had opgezet om in te breken bij het slachtoffer, waarbij zij informatie had verzameld over de kwetsbare man en zijn woning. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk middelen en inlichtingen had verschaft die de diefstal vergemakkelijkten. De medeverdachte heeft het slachtoffer tijdens de inbraak geweld aangedaan, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar verklaarde de medeplichtigheid aan de diefstal met geweld bewezen. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie van 11 maanden op, met een voorwaardelijke PIJ-maatregel, en benadrukte de ernst van het feit en de noodzaak van behandeling voor de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet volledig verantwoordelijk kon worden gehouden voor de dood van het slachtoffer, maar dat haar rol in de voorbereiding van het delict niet te onderschatten was. De rechtbank hanteerde hierbij de artikelen 48, 77c, 77g, 77h, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Team straf 2
Parketnummer: 10/660243-12
Datum uitspraak: 26 maart 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in justitiële jeugdinrichting “De Heuvelrug”, locatie Eikenstein te Zeist,
raadslieden mrs. E. Benhaim en H.W.A.A. de Jong, advocaten te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2013.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de op 25 juni 2012 gedagtekende dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Bijl heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het meer subsidiair als eerste alternatief ten laste gelegde (medeplichtigheid aan gekwalificeerde doodslag);
- veroordeling van de verdachte, met toepassing van het strafrecht voor minderjarigen, tot één jaar jeugddetentie met aftrek van voorarrest, alsmede tot oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van Reclassering Nederland, waarbij de verdachte behandeling dient te ondergaan bij “De Viersprong” of een soortgelijke instelling.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie heeft de verdachte op 25 juni 2012 als meerderjarige gedagvaard en op 17 juli 2012 als minderjarige. De tenlastelegging van beide dagvaardingen is identiek.
De officier van justitie heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat de verdachte als minderjarige berecht dient te worden en het jeugdstraf(proces)recht van toepassing is. Hij heeft om die reden geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie met betrekking tot de op 25 juni 2012 gedagtekende dagvaarding. Bij pleidooi heeft de verdediging zich omtrent de ontvankelijkheidsvraag niet nader uitgelaten.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van de officier van justitie niet. Op de terechtzitting van 12 maart 2013 heeft zij zich, naar aanleiding van een gevoerd preliminair verweer, bevoegd verklaard kennis te nemen van de in de op 25 juni 2012 gedagtekende dagvaarding omschreven feiten, ook voor zover de verweten gedragingen zouden hebben plaatsgehad voordat de verdachte de 18-jarige leeftijd had bereikt.
Daar wordt op deze plaats aan toegevoegd dat hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd zich naar het oordeel van de rechtbank niet leent voor splitsing in gedragingen die zouden zijn gepleegd voor het bereiken van de leeftijd van achttien jaar en gedragingen die daarna zouden zijn gepleegd. Het betreft in de kern immers één strafrechtelijk verwijt en een doelmatige, met de belangen van de verdachte rekening houdende rechtspleging brengt met zich dat de rechtbank kennis neemt en oordeelt over het geheel van de verweten gedragingen.
Dit heeft meegebracht dat in de procedure naar aanleiding van die dagvaarding de regels van het reguliere strafprocesrecht zijn toegepast. Het enkele feit dat, zoals door de officier van justitie is gevorderd, op de verdachte het sanctierecht voor jeugdigen zou moeten worden toepast, kan er niet toe leiden dat hij in de vervolging van de (als eerste uitgebrachte) dagvaarding van 25 juni 2012 niet ontvankelijk is. Aan de vraag welk sanctierecht moet worden toegepast kan immers pas worden toegekomen als de ‘hobbel’ van de ontvankelijkheid is genomen.
De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
Opgemerkt wordt dat de rechtbank naar aanleiding van de op 17 juli 2012 uitgebrachte dagvaarding heden afzonderlijk vonnis wijst.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
primair en subsidiair tenlastegelegde
Het primair en subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de verdediging. De rechtbank zal dit oordeel daarom niet nader motiveren.
meer subsidiair ten laste gelegde eerste alternatief (medeplichtigheid aan gekwalificeerde doodslag)
De officier van justitie heeft gesteld dat de medeverdachte [medeverdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de gekwalificeerde doodslag op de
81-jarige [slachtoffer 1]. Hij heeft daartoe onder andere aangevoerd dat de directe aanleiding voor de dood van het slachtoffer de door [medeverdachte] gepleegde berovings- en geweldshandelingen zijn geweest. De verdachte, die fors geweld op een 81-jarige man heeft toegepast, had er in bijzondere mate rekening mee moeten houden dat deze man daardoor het leven zou laten. Minst genomen is er sprake van opzet op de dood in voorwaardelijke zin, aldus de officier.
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de vraag of bewezen kan worden dat [medeverdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan (gekwalificeerde) doodslag. Wel is gesteld dat de verdachte van de medeplichtigheid daaraan moet worden vrijgesproken.
Nu de medeverdachte [medeverdachte] bij vonnis van 26 maart 2013 is vrijgesproken van de primair aan hem ten laste gelegde gekwalificeerde poging doodslag, volgt daaruit dat ook de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde tweede alternatief heeft begaan op die wijze dat:
[medeverdachte] op 09 april 2012 te Capelle aan den IJssel met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een kluis met inhoud, en geld,
toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het die [slachtoffer 1] in het gezicht stompen in elk geval (heftig) uitwendig mechanisch botsend geweld op (het hoofd van) die [slachtoffer 1] toepassen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden, tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 01 december 2011 tot en met 09 april 2012 te Capelle aan den IJssel en elders in Nederland opzettelijk middelen en inlichtingen heeft verschaft door
-aan [getuige] (thuiszorgmedewerkster van zorginstelling De Zellingen
bij voornoemde [slachtoffer 1]) vragen te stellen over (onder andere):
* (de financiële situatie van) voornoemde [slachtoffer 1], en
* hoe zij, verdachte en voornoemde [medeverdachte] bij voornoemde [slachtoffer 1] binnen zouden kunnen komen en (vervolgens) weer weg zouden kunnen gaan, en
* hoe zij, verdachte en voornoemde [medeverdachte] bij zorginstelling De Zellingen binnen zouden kunnen komen, en
* hoe het alarmsysteem bij zorginstelling De Zellingen werkte, en
* waar de sleutels van de cliënten van zorginstelling De Zellingen (waaronder voornoemde [slachtoffer 1]) lagen en/of hingen,
en;
-het bewaren van de sleutels van zorginstelling De Zellingen, en;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Van het gedachtestreepje dat ziet op het openen van de kluis wordt de verdachte vrijgesproken, alleen al omdat niet vaststaat dat deze direct al op de dag van de inbraak en dus nog binnen de ten laste gelegde periode, is opengebroken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De inhoud van de wettige bewijsmiddelen is als bijlage II aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
NADERE BEWIJSMOTIVERING
Inleiding
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte en [medeverdachte] hebben begin 2012 het plan opgevat om te gaan inbreken bij het 81-jarige slachtoffer, omdat zij hadden gehoord dat deze veel geld in huis aanwezig had. De halfzus van [medeverdachte], [getuige], had gewerkt bij thuiszorginstelling “De Zellingen”. De verdachte en [medeverdachte] hebben meerdere malen met [getuige] gesproken over hun plan. De verdachte heeft aan [getuige] meegedeeld dat zij “iets van plan waren” bij [slachtoffer 1]. De verdachte en [medeverdachte] hebben vragen aan [getuige] gesteld over hoe ze bij het slachtoffer binnen zouden kunnen komen en ook weer weg. Later hebben zij met [getuige] besproken hoe zij bij De Zellingen naar binnen zouden kunnen gaan om de sleutels van het slachtoffer te bemachtigen. [getuige] heeft aan hen heeft verteld hoe het alarm werkte, wat de code was en waar de sleutel van het kastje lag, waarin de woningsleutels van de cliënten hingen. Op de avond dat zij deze informatie kregen heeft [medeverdachte] tevens de sleutel van De Zellingen meegenomen uit de woning van [getuige]. Op 19 maart 2012 is de verdachte ’s nachts het pand van De Zellingen binnengegaan, teneinde de sleutels van de woning van het slachtoffer te bemachtigen. Deze hingen die nacht echter niet in het kastje, waarna zij onverrichter zake is vertrokken.
Op 9 april 2012 heeft [medeverdachte] zich in de nacht de toegang tot De Zellingen verschaft. Daar heeft hij de sleutel van het huis van het slachtoffer gepakt, is vervolgens naar diens woning te Capelle aan den IJssel gegaan en is daar met behulp van de ontvreemde sleutel naar binnen gegaan. Hierop heeft hij de woning doorzocht en een kluis aangetroffen in een kast. Hij heeft die kluis opgepakt en in een vuilniszak gedaan.
Op enig moment heeft [medeverdachte] het slachtoffer in de woning getroffen. Tussen hen is een worsteling ontstaan, waarbij een mes in het spel is geweest en waarbij [medeverdachte] het slachtoffer een harde stomp op de neus heeft gegeven. Inmiddels stond thuiszorgmedewerkster [slachtoffer 2] bij het slachtoffer voor de deur. Ook tussen haar en [medeverdachte] volgde een confrontatie. Daarna is [medeverdachte] de woning weer ingegaan en is hij uiteindelijk weggerend met de vuilniszak met daarin de kluis. In de kluis zaten medicijnen van het slachtoffer en een geldbedrag van € 7,50.
Even na 9:18 uur troffen politieambtenaren het slachtoffer liggend op zijn bed aan.
De verbalisanten zijn gestart met reanimeren en dit is na enige tijd door medewerkers van de GGD overgenomen. Omstreeks 10:00 uur is door het personeel van de GGD besloten te stoppen met de reanimatie van het slachtoffer. Bij een schouw van het lichaam van het slachtoffer is door een lijkschouwer de dood geconstateerd.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat bewezen kan worden dat de verdachte medeplichtig is geweest aan het door [medeverdachte] gepleegde feit. De handelingen die door de verdachte zijn verricht duiden erop dat de verdachte een belangrijke en wezenlijke rol heeft gespeeld in de aanloop tot en in de nasleep van het delict.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft eveneens vrijspraak bepleit van het meer subsidiair als tweede alternatief ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat aan geen van de voorwaarden voor medeplichtigheid is voldaan. De verdachte had geen opzet op het door [medeverdachte] gepleegde gronddelict en had ook niet kunnen weten dat haar gedragingen er mogelijk toe zouden leiden dat [medeverdachte] dat delict zou plegen. Uit het dossier blijkt voorts niet dat de verdachte opzettelijk middelen en inlichtingen heeft verschaft aan [medeverdachte].
Tevens geldt dat niet kan worden gesteld dat ‘het misdrijf is gevolgd’ nu het causale verband tussen het vermeende handelen van [medeverdachte] en het overlijden van [slachtoffer] niet vaststaat.
Oordeel rechtbank
Gelet op de in de inleiding beschreven feiten en omstandigheden staat vast dat [medeverdachte] zich op 9 april 2012 schuldig heeft gemaakt aan een diefstal uit de woning van het slachtoffer. Tevens staat vast dat [medeverdachte] jegens het slachtoffer geweld heeft gebruikt.
Uit de rapportage van de patholoog blijkt dat het slachtoffer is komen te overlijden als gevolg van hetzij hartfalen, veroorzaakt door een ziekelijke afwijking van het hart van het slachtoffer in combinatie met de extra belasting die de door de diefstal met geweld teweeggebrachte geestelijke en/of lichamelijke stress (angst en pijn) heeft opgeleverd, hetzij door smoren en/of samendrukkend geweld op de borstkas, dan wel de samenloop van meerdere van deze factoren. Daarbij is opgemerkt dat de algemene lichamelijke conditie van het slachtoffer – gelet op zijn leeftijd – goed was en de geconstateerde afwijkingen aan zijn hart frequent voorkomen bij mensen op hoge leeftijd.
De (kale) stelling van de verdediging dat het causale verband tussen het handelen van [medeverdachte] en het overlijden van het slachtoffer ontbreekt, wordt om die reden al verworpen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de dood van het slachtoffer in redelijkheid aan de handelwijze van [medeverdachte] moet worden toegerekend.
Bij de beantwoording van de vraag of de verdachte opzet heeft gehad op het door [medeverdachte] gepleegde delict wordt voorop gesteld dat voldoende is dat haar opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, gericht is geweest op het door [medeverdachte] gepleegde gronddelict, in casu de diefstal uit de woning van het slachtoffer (vgl. HR 22 maart 2011, LJN: BO4471).
Ten aanzien van het opzet en de rol van de verdachte wordt het volgende overwogen.
De verdachte en [medeverdachte] hebben geruime tijd samen met het plan voor de woninginbraak rondgelopen. De verdachte heeft meer dan eens het initiatief genomen tot vergaring van informatie bij [getuige], die kon leiden tot verwezenlijking van dat plan en heeft daarbij zelf ook de nodige vragen gesteld. Toen het tweetal in het bezit was gekomen van de sleutel van thuiszorginstelling De Zellingen, waar zich de sleutel van de woning van het slachtoffer bevond, heeft zij, samen met de medeverdachte, de sleutel van die instelling bewaard in hun beider woning en heeft zij die sleutel daar, naar eigen zeggen, iedere dag zien liggen.
Tegen deze achtergrond is het voor de rechtbank, anders dan door de verdediging is gesteld, zonneklaar dat de verdachte het opzet heeft gehad op de door [medeverdachte] gepleegde diefstal uit de woning van het slachtoffer en haar eigen behulpzaamheid daarbij.
Voorts vermag de rechtbank niet in te zien waarom de handelingen van de verdachte de gepleegde diefstal niet hebben bevorderd of gemakkelijk gemaakt. Integendeel, zonder de bij [getuige] mede door de verdachte vergaarde informatie, zoals de werking en de code van het alarmsysteem van De Zellingen, en de verkrijging en het bezit van de sleutels van die instelling, zou het delict in het geheel niet tot stand zijn gekomen of in ieder geval niet op de wijze waarop het zich heeft gemanifesteerd. Waar de verdediging heeft gesteld dat niet de verdachte, maar [getuige] de benodigde inlichtingen heeft verschaft aan [medeverdachte], gaat zij uit van een te enge uitleg van het bestanddeel ‘inlichtingen verschaffen’. Daaronder kan ook de situatie worden begrepen waarin, zoals hier, de uiteindelijke dader van het gronddelict, van de nodige informatie is voorzien doordat de medeplichtige een derde daarover in aanwezigheid van die dader heeft bevraagd.
De omstandigheid dat de verdachte er tevoren niet van op de hoogte van was dat [medeverdachte] de inbraak in de nacht van 9 april 2012 zou gaan plegen, kan haar niet baten, omdat het vereiste opzet van de medeplichtige niet gericht behoeft te zijn op de precieze wijze en - zo voegt de rechtbank daaraan toe - het moment waarop het gronddelict wordt begaan (vgl. HR 4 maart 2008, LJN: BC0780). Verder wordt louter vereist dat het misdrijf waarop de geboden hulp zag, in dit geval de diefstal uit de woning, is gevolgd. Dat is hier het geval.
Zodoende is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte medeplichtig is geweest aan de diefstal uit de woning van het slachtoffer, welke diefstal gepaard ging met geweld en de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft gehad. Daarbij wordt erop gewezen dat bij de bewezenverklaring en kwalificatie in het geval van medeplichtigheid, moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het verweer dat de verdachte niet behoefde te weten dat er geweld gebruikt zou worden door de medeverdachte kan de verdachte ten aanzien van de bewijsvraag daarom niet baten. Bovendien heeft te gelden dat bij het plegen van een woninginbraak, een betrapping door een bewoner en het vervolgens komen tot een gewelddadig treffen tussen bewoner en inbreker, in het geheel niet ondenkbeeldig te achten is. De verdachte moet zich gerealiseerd hebben dat dit één van de mogelijke gevolgen van de inbraak zou kunnen zijn.
STRAFBAARHEID FEIT
Vrijwillige terugtred
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte op enig moment heeft afgezien van haar betrokkenheid bij de voorgenomen inbraak bij het slachtoffer en er is sprake van vrijwillige terugtred.
De officier van justitie heeft gesteld dat er op grond van uit het strafdossier blijkende feiten en omstandigheden geen reden is aan te nemen dat de verdachte zich van het voorgenomen strafbare feit heeft afgewend.
De rechtbank overweegt dat een vrijwillig terugtreden slechts invloed op de strafbaarheid van een verdachte kan hebben wanneer het delict nog niet is voltooid. In het onderhavige geval is voltooide medeplichtigheid aan een voltooide diefstal met geweld uit een woning met strafverzwarende gevolgen ten laste gelegd en bewezen verklaard.
Daarop stuit dit verweer reeds af.
Ten overvloede wordt overwogen dat de verklaring van de verdachte ter zitting op dit punt, erop neerkomende dat zij na haar mislukte poging van 19 maart 2012 om de sleutels van het huis van het slachtoffer weg te nemen bij De Zellingen tot inkeer is gekomen en niet langer wilde dat [medeverdachte] de inbraak nog langer zou plegen, zich slecht laat rijmen met de lezing van [medeverdachte]. Deze heeft verklaard dat hij een paar dagen voor de inbraak tegen de verdachte heeft gezegd dat hij er misschien toch wel naartoe zou gaan en dat de verdachte ‘er gewoon in meeging’ en niet heeft gezegd dat hij het niet moest doen. Daarenboven verdraagt zich genoemde verklaring van de verdachte ook niet met het gegeven dat zij na 19 maart 2012 de sleutels van De Zellingen is blijven bewaren in de gezamenlijke woning en deze niet heeft overhandigd aan de politie of teruggeven aan [getuige], en evenmin met het gegeven dat zij, nadat [medeverdachte] op 9 april 2012 met een buit (een kluis met inhoud) thuiskwam, heeft meegeholpen met het openen van die kluis.
Het bewezen feit levert op:
Meer subsidiair, tweede alternatief:
medeplichtigheid aan diefstal vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING EN MOTIVERING MAATREGEL
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst en gevolgen van het feit
De verdachte heeft samen met haar medeverdachte, om een grote schuldenlast het hoofd te bieden, het plan opgevat om te gaan inbreken in de woning van een 81-jarige man.
Zij hebben daartoe gedurende een langere periode de nodige voorbereidingen getroffen.
Met de mede door toedoen van de verdachte vergaarde informatie heeft de medeverdachte het plan tot uitvoering gebracht. Voorafgaand aan de woninginbraak heeft hij de sleutel van de woning van het slachtoffer ontvreemd bij een thuiszorginstelling. Eenmaal in de woning van het slachtoffer heeft hij die woning doorzocht en is hij op enig moment betrapt door het slachtoffer. Daarna is het tot een worsteling gekomen en heeft hij het slachtoffer fors letsel toegebracht. Het slachtoffer is uiteindelijk ten gevolge van het handelen van de
medeverdachte overleden.
Dit is een zeer ernstig feit. De rechtbank acht het daarbij uiterst kwalijk dat de verdachte en haar medeverdachte de inbraak op een weloverwogen manier hebben voorbereid en dat zij daarbij welbewust een zeer kwetsbaar slachtoffer hebben uitgekozen, te weten een oude, licht dementerende en alleenstaande man die afgelegen woonde. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van afschuw en onveiligheid in de samenleving, niet in de laatste plaats bij ouderen.
De verdachte kan niet direct verantwoordelijk worden gehouden voor de dood van het slachtoffer. Dit dient tot uitdrukking te komen in de straftoemeting en deze zal dan ook aanmerkelijk lager uitvallen dan bij de medeverdachte.
De rechtbank hecht eraan op te merken dat zij zich realiseert dat deze juridisch relevante omstandigheid in de beleving van de nabestaanden van het slachtoffer mogelijk slechts geringe betekenis heeft, omdat de verdachte een belangrijke schakel heeft gevormd in hetgeen uiteindelijk tot het verlies van hun dierbare heeft geleid.
Recidive
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat zij ten tijde van het bewezen verklaarde blijkens het op haar naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 februari 2013 in een proeftijd liep van een haar eerder deels voorwaardelijk opgelegde straf. Dit heeft kennelijk onvoldoende indruk op de verdachte gemaakt.
Gedragskundige rapportages
Kinder- en jeugdpsychiater prof.dr. T.A.H. Dorelerijers, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt d.d. 27 januari 2013. Dit rapport houdt het volgende in.
[inhoud rapport]
Kinder- en jeugdpsycholoog drs. M.H. Keppel heeft een rapport over de verdachte opgemaakt d.d. 21 februari 2013. Dit rapport houdt het volgende in.
[inhoud rapport]
Mate van toerekeningsvatbaarheid
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
In beginsel wordt ten aanzien van daders van 18 jaar en ouder het sanctierecht voor volwassenen toegepast. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht voorziet echter in de mogelijkheid om ten aanzien van volwassenen die, zoals de verdachte, nog niet de 21-jarige leeftijd hebben bereikt, het sanctierecht voor jeugdigen toe te passen, indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat op de verdachte het jeugdstrafrecht wordt toegepast. Door de verdediging is na de verwerping van het op 12 maart 2012 gevoerde preliminaire verweer bij pleidooi niet meer om toepassing van het minderjarigenstrafrecht verzocht.
De rechtbank honoreert niettemin de vordering van de officier van justitie, omdat uit de rapporten van de psycholoog en de psychiater helder naar voren komt dat de ontwikkeling van de persoonlijkheid van de verdachte is achtergebleven bij haar kalenderleeftijd. Daar komt bij dat de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde strafbare feit nog net niet of nog maar net de leeftijd van 18 jaar had bereikt.
Behandeling en keuze voor maatregel
Ter zitting heeft deskundige S. Hendriksen, werkzaam bij Reclassering Nederland, toegelicht dat landelijk centrum voor persoonlijkheidsproblematiek De Viersprong te kennen heeft gegeven dat zij voor de verdachte ambulante handeling in de vorm van FFT geïndiceerd achten. Als deze behandeling niet slaagt, is klinische opname geïndiceerd. Tevens hebben zij zich bereid verklaard de behandeling van de verdachte op zich te nemen.
De rechtbank is gelet op de problematiek van de verdachte, de ernst van het feit en de grote kans op recidive wanneer behandeling achterwege blijft, van oordeel dat begeleiding en behandeling van de verdachte dringend noodzakelijk is. Zij zal bepalen dat deze behandeling klinisch en uit te voeren bij De Viersprong (of een soortgelijke instelling) dient aan te vangen, zulks met een maximale duur van 6 maanden, tenzij bij de intake mocht blijken dat met ambulante behandeling kan volstaan.
De verdachte zal tot behandeling en het opvolgen van de aanwijzingen van de jeugdreclassering worden verplicht door middel van het stellen van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Door oplegging van deze maatregel wordt voorkomen dat de verdachte zonder de (dringend) noodzakelijke behandeling en zonder onderdak in de samenleving terugkeert, in geval de behandeling van de verdachte bij De Viersprong (of een soortgelijke instelling) en verdere begeleiding (door toedoen van de verdachte) mocht stokken of terugkeer bij haar moeder problematisch zou zijn.
Aan de in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht gestelde criteria voor oplegging van de PIJ-maatregel is voldaan, nu het bewezen verklaarde een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist en de maatregel in het belang is van een zo gunstige mogelijke ontwikkeling van de verdachte.
Besluit
Alles afwegend worden na te noemen straf en maatregel passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 48, 77c, 77g, 77h, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de primair, subsidiair en meer subsidiair als eerste alternatief (medeplichtigheid aan gekwalificeerde doodslag) ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het meer subsidiair als tweede alternatief ten laste gelegde feit (medeplichtigheid aan diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbende), zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de tijd van 11 (elf) maanden;
legt de verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren;
stelt als algemene voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan het toezicht van de jeugdreclassering, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, stadsregio Rotterdam, afdeling jeugdreclassering, zolang deze instelling noodzakelijk vindt;
- de veroordeelde zal zich melden bij die jeugdreclasseringinstelling, zolang en frequent als die instelling noodzakelijk vindt;
- tenzij de behandelaar van landelijk centrum voor persoonlijkheidsproblematiek “De Viersprong”, althans een soortgelijke instelling, bij een intake meent dat met ambulante behandeling kan worden volstaan, zal de veroordeelde zich voor de duur van zes maanden, of zoveel korter als haar hoofdbehandelaar bij dat centrum/die instelling in overleg met de jeugdreclassering verantwoord acht, klinisch laten opnemen bij dat centrum/die instelling;
- de veroordeelde zal zich (al dan niet aansluitend op klinische behandeling) onder ambulante behandeling stellen van landelijk centrum voor persoonlijkheidsproblematiek “De Viersprong”, of een soortgelijke instelling, zolang als dit door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht;
verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan de duur van de opgelegde jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van der Bijl-de Jong, voorzitter,
en mrs. Laukens en De Jong, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 maart 2013.
Bijlage I bij vonnis van 26 maart 2013
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt tenlastegelegd dat
zij op of omstreeks 09 april 2012 te Capelle aan den IJssel
tezamen en vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk
die [slachtoffer 1] meermalen op/tegen het hoofd en/of in het gezicht
gestompt/geslagen en/of geschopt/getrapt en/of door middel van een kussen, in
elk geval enig voorwerp de ademhaling van die [slachtoffer 1] gesmoord, in elk
geval (heftig) uitwendig mechanisch botsend en/of smorend geweld op (het hoofd
van) die [slachtoffer 1] toegepast,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan
van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld, en welke doodslag werd
gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
(artikelen 288/287 van het Wetboek van Strafrecht);
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 09 april 2012 te Capelle aan den IJssel
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een kluis met inhoud, in elk geval enig goed en/of geld,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om
bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
die [slachtoffer 1] meermalen op/tegen het hoofd en/of in het gezicht
stompen/slaan en/of schoppen/trappen en/of door middel van een kussen, in elk
geval enig voorwerp de ademhaling van die [slachtoffer 1] smoren, in elk geval
(heftig) uitwendig mechanisch botsend en/of smorend geweld op (het hoofd van)
die [slachtoffer 1] toepassen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
(artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 09 april 2012 te Capelle aan den IJssel
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd,
immmers heeft die [medeverdachte] opzettellijk
die [slachtoffer 1] meermalen op/tegen het hoofd en/of in het gezicht
gestompt/geslagen en/of geschopt/getrapt en/of door middel van een kussen, in
elk geval enig voorwerp de ademhaling van die [slachtoffer 1] gesmoord, in elk
geval (heftig) uitwendig mechanisch botsend en/of smorend geweld op (het hoofd
van) die [slachtoffer 1] toegepast,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of
voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld (van een
kluis met inhoud en/of geld), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk
om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het
bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 01 december 2011 tot en met 09 april 2012 te Capelle
aan den IJssel en/of elders in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest
en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
-aan [getuige] (thuiszorgmedewerkster van zorginstelling De Zellingen
bij voornoemde [slachtoffer 1]) vragen te stellen over (onder andere):
* (de financiële situatie van) voornoemde [slachtoffer 1], en/of
* hoe zij, verdachte en/of voornoemde [medeverdachte] bij voornoemde [slachtoffer 1]
binnen zouden kunnen komen en/of (vervolgens) weer weg zouden kunnen gaan,
en/of
* hoe zij, verdachte en/of voornoemde [medeverdachte] bij zorginstelling De Zellingen
binnen zouden kunnen komen, en/of
* hoe het alarmsysteem bij zorginstelling De Zellingen werkte, en/of
* waar de sleutels van de cliënten van zorginstelling De Zellingen
(waaronder voornoemde [medeverdachte) lagen en/of hingen, en/of
(vervolgens) (telkens) die inlichtingen heeft verschaft aan of gedeeld met die
[medeverdachte];
-ter verkrijging van de sleutels van de woning van voornoemde [slachtoffer 1],
binnengaan/betreden van het pand van zorginstelling De Zellingen, en/of
-het in ontvangst nemen en/of bewaren van de sleutels van zorginstelling
De Zellingen, en/of
-het (met een zaag en/of koevoet) openen van een kluis en/of (vervolgens)
wegmaken van die kluis;
(artikelen 288/287 jo 48 van het Wetboek van Strafrecht)
en/of
[medeverdachte] op of omstreeks 09 april 2012 te Capelle aan den IJssel
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een kluis met inhoud, in elk geval enig goed en/of geld,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1], gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
die [slachtoffer 1] meermalen op/tegen het hoofd en/of in het gezicht
stompen/slaan en/of schoppen/trappen en/of door middel van een kussen, in elk
geval enig voorwerp de ademhaling van die [slachtoffer 1] smoren, in elk geval
(heftig) uitwendig mechanisch botsend en/of smorend geweld op (het hoofd van)
die [slachtoffer 1] toepassen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte
op of omstreeks 09 april 2012 te Capelle aan den IJssel
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of
opzettelijk behulpzaam is geweest door
-aan [getuige] (thuiszorgmedewerkster van zorginstelling De Zellingen
bij voornoemde [slachtoffer 1]) vragen te stellen over (onder andere):
* (de financiële situatie van) voornoemde [slachtoffer 1], en/of
* hoe zij, verdachte en/of voornoemde [medeverdachte] bij voornoemde [slachtoffer 1]
binnen zouden kunnen komen en/of (vervolgens) weer weg zouden kunnen gaan, en/of
* hoe zij, verdachte en/of voornoemde [medeverdachte] bij zorginstelling De Zellingen
binnen zouden kunnen komen, en/of
* hoe het alarmsysteem bij zorginstelling De Zellingen werkte, en/of
* waar de sleutels van de cliënten van zorginstelling De Zellingen
(waaronder voornoemde [slachtoffer 1]) lagen en/of hingen, en/of
(vervolgens) (telkens) die inlichtingen heeft verschaft aan of gedeeld met die
[medeverdachte];
-ter verkrijging van de sleutels van de woning van voornoemde [slachtoffer 1],
binnengaan/betreden van het pand van zorginstelling De Zellingen, en/of
-het in ontvangst nemen en/of bewaren van de sleutels van zorginstelling
De Zellingen, en/of
-het (met een zaag en/of koevoet) openen van een kluis en/of (vervolgens)
wegmaken van die kluis;
(artikel 312 jo 48 van het Wetboek van Strafrecht);
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
meest subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 09 april 2012 tot en met 13 april 2012 te
Capelle aan den IJssel (een) goed(eren), te weten sleutels en/of een kluis met
inhoud en/of geld, heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl zij ten tijde van de verwerving of het voorhanden
krijgen van dat goed/die goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten
vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal, althans door
enig (ander) misdrijf, verkregen goed(eren) betrof;
(artikel 416/417bis van het Wetboek van Strafrecht);
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht