Parketnummer: 10/730263-12
Datum uitspraak: 25 april 2013
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[ ],
geboren op [ ] te [ ],
wonende op het [adres],
ten tijde van de terechtzitting preventief gedetineerd in de justitiële jeugdinrichting
Den Hey Acker te Breda,
raadsman mr. R.F. Nelisse, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 april 2013.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De [officier van justitie] heeft gerekwireerd tot:
- vrij¬spraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 11 maanden met aftrek
van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als
bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de voorschriften en
aanwijzingen hem te geven door of namens Bureau Jeugdzorg, stadsregio Rotterdam,
afdeling jeugdreclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, welke
aanwijzingen mede kunnen inhouden het meewerken aan FFT.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
Verweer met betrekking tot het vooronderzoek
Door de raadsman is het standpunt ingenomen dat sprake is van verschillende gebreken en onrechtmatigheden in het vooronderzoek die een opeenstapeling van onherstelbare (vorm)verzuimen en ernstige inbreuken op de behoorlijke procesorde opleveren, waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte tekort is gedaan aan een eerlijke behandeling van zijn zaak. Dit zou dienen te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Het gaat volgens de raadsman dan om de navolgende aspecten:
1. Het proces-verbaal van het verhoor van verdachte gedateerd 18 september 2012 bevat tal van onjuistheden, hetgeen blijkt uit onder andere de volgende voorbeelden. Ten onrechte is vermeld dat een andere raadsman bij het verhoor aanwezig is. Op pagina 1149 van het proces-verbaal staat als opmerking van verbalisanten: “Ja en nu geeft hij jou de schuld”, terwijl in werkelijkheid wordt gezegd: “Hij zegt dat het jouw mes is”. De verdachte zegt op een gegeven moment “Ja, maar X is wel gek meneer”, terwijl het in het proces-verbaal op pagina 1161 derde alinea is verwoord als: “Ik wist dat allang van te voren, dat X gek was.” Vervolgens zegt verdachte “dat hij het met zeven meisjes heeft gedaan.” In het proces-verbaal is op pagina 1161 opgenomen: “dat hij twee meisjes heeft gedaan.” Het proces-verbaal van 18 september 2012 bevat aanzienlijke discrepanties tussen hetgeen er op de opnames was te horen en de transcripties van die verhoren;
2. Er is sprake van eenzijdig onderzoek, deskundigen zijn buiten de deur gehouden en de onderzoekswensen van de verdediging zijn steeds gepasseerd;
3. De dag vóór de voorgeleiding had het er nog alle schijn van dat de politie verdachte als getuige zag en voornemens was hem als zodanig te gaan behandelen; de rechter-commissaris heeft tijdens de voorgeleiding op verzoek van de officier van justitie telefonisch een getuige gehoord, wiens verklaring kennelijk ertoe heeft geleid dat verdachte niet als getuige maar als verdachte aangemerkt bleef. De wet biedt niet de mogelijkheid tot telefonisch horen van getuigen;
4. Het onthouden van stukken. Pas bij de vierde aanvulling van het dossier heeft de verdediging de volledige bekentenis van X d.d. 15 augustus 2012 ten overstaan van de rechter-commissaris (pagina 1202) ontvangen;
5. Tijdens het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris is de raadsman vele malen belet tot het stellen van vragen.
De rechtbank stelt voorop dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg, slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Voorts komt niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als rechtsgevolg in aanmerking indien een ernstige inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waarbij het wettelijk systeem in de kern is geraakt. Bij de beslissing of niet-ontvankelijkheid moet volgen, dient de rechter rekening te houden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank geven de bovengenoemde door de raadsman ter onderbouwing van zijn verweer aangevoerde punten, zowel afzonderlijk als ook in onderling verband en samenhang bezien, geen aanleiding het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Ad 1
Weliswaar zijn de bewoordingen die in werkelijkheid zijn gezegd en de verslaglegging daarvan in de processen-verbaal niet letterlijk hetzelfde, maar de strekking komt naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate overeen. De naamsvermelding van de andere raadsman moet worden aangemerkt als een kennelijke vergissing, het betrof de raadsman die de verdachte na zijn aanhouding heeft bijgestaan totdat de huidige raadsman de verdediging had overgenomen. Niet aannemelijk is geworden dat in dit proces-verbaal of in andere processen-verbaal zodanige onjuistheden zijn opgenomen dat geoordeeld zou moeten worden dat sprake is van doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.
Ad 2
De raadsman heeft niet concreet aangegeven aan welke onderzoekswensen zijnerzijds niet is tegemoetgekomen. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier blijkt dat aan alle onderzoekswensen van de raadsman is tegemoetgekomen, de getuigen [naam getuige], [naam getuige], [naam getuige], de onderzoeksleider [naam onderzoeksleider] en de schrijftolk [naam schrijftolk] zijn allen bij de rechter-commissaris gehoord en de medeverdachten Y en X zijn eveneens ter terechtzitting nog als getuigen gehoord, terwijl ter terechtzitting ook nog de beelden en geluiden van een gedeelte van het verhoor van 18 september 2012 zijn getoond en beluisterd.
Ad 3
De stelling van de raadsman dat de rechter-commissaris een fout zou hebben gemaakt bij de voorgeleiding kan niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leiden. De rechtbank is van oordeel dat dit verweer geen steun vindt in het recht.
Ad 4
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van het onthouden van stukken, nu het proces-verbaal van verhoor van X bij de rechter-commissaris d.d. 15 augustus 2012 in het dossier is gevoegd direct nadat het door de politie aan X was voorgehouden (bij diens verhoor op 20 september 2012).
Ad 5
Dat de rechter-commissaris de raadsman heeft belet bepaalde vragen te stellen aan de getuigen kan niet aan de officier van justitie worden tegengeworpen en kan dus evenmin tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leiden.
Ook anderszins is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden die dienen te leiden tot de door de raadsman gevraagde strafvorderlijke consequentie van niet-ontvankelijkheid. Voor zover sprake zou zijn van onrechtmatigheden, heeft verdachte daarvan naar het oordeel van de rechtbank geen concreet nadeel ondervonden en in ieder geval geen concreet nadeel dat in verband staat met de norm die juist tegen dat nadeel bescherming biedt.
Feit 1 primair:
Het onder 1primair ten laste gelegde (medeplegen van moord) is niet wettig en overtuigend bewe¬zen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsman. De rechtbank zal de vrijspraak dan ook niet nader motiveren.
Feit 1 subsidiair:
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde (medeplegen van een gekwalificeerde doodslag) is, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan eveneens zal worden vrijgesproken. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Allereerst stelt de rechtbank vast wat er volgens de bewijsmiddelen is gebeurd op 9 augustus 2012. Voor de leesbaarheid zal verdachte hierna Y worden genoemd en de medeverdachten X en Y.
Op 9 augustus 2012 werd om 19.05 uur een meisje van 17 jaar oud, genaamd [slachtoffer] aangetroffen in een bossage langs de [straat] te Rotterdam. Ze was overleden. Uit het sectierapport blijkt dat verspreid over het lichaam sprake was van 24 scherprandige letsels en perforaties met het aspect van steek-en snijwonden in onder andere haar hals, borst en rug. Voorts waren er onderhuidse bloeduitstortingen aan het gezicht en in de hals en er waren stipvormige bloeduitstortingen gelokaliseerd in het gezicht en in bindvliezen van ogen. Haar halsslagaders waren geraakt, de rechterhalsslagader was compleet doorgesneden. Er waren links en rechts in de borst elf steekverwondingen, waarvan meerder tot in de borstkas. In het borstbeen werden tenminste vier separate perforaties aangetroffen. Het rechter sleutelbeen was bij de aanhechting met het borstbeen gekliefd. Beide longen waren meermalen geraakt en het hart was in de oorsprong van de longslagader geperforeerd. Er waren perforaties van de borstkas, het middenrif, de milt en de maag. Ook waren er perforaties in de rechterborstholte en de lever.
De conclusie uit het sectierapport is dat het slachtoffer is overleden als gevolg van meermalen bij leven opgelopen uitwendig inwerkend scherprandig perforerend geweld op het lichaam. De bloeduitstortingen in de hals gecombineerd met de waargenomen stipvormige bloeduitstortingen gelokaliseerd in het gezicht en in de bindvliezen van de oogleden zijn suggestief voor het bij leven opgelopen omsnoerend en samendrukken geweld op de hals. Het is niet uitgesloten dat verstikkingsverschijnselen door bijvoorbeeld wurghandelingen aan het overlijden hebben bijgedragen.
Vlakbij het lichaam van het slachtoffer werd een opengeklapt en bebloed mes aangetroffen (hierna: het mes). Op het mes werd alleen DNA van X aangetroffen: geen DNA sporen van Y en Z.
Volgens X was het de bedoeling dat het slachtoffer zou worden beroofd, neergestoken en door Y met haar zou worden geneukt. Tussen Y en Z is afgesproken dat Z mee zou komen om de seks te filmen met zijn Iphone.
X heeft op 9 augustus 2012 met het slachtoffer nabij het Sparta stadion afgesproken. X heeft op die dag Y en Z gebeld dat zij naar die plek moesten komen. X is met het slachtoffer ergens gaan zitten op een muurtje. Y en Z zijn later ook gekomen, waarbij zij alle drie deden alsof zij elkaar daar toevallig ontmoetten. Y en Z deden net alsof zij aan het joggen waren en gingen al joggend verder. Nadat X - zoals afgesproken - de telefoon van Y een keer had laten overgaan, zijn Y en Z naar X en het slachtoffer gegaan.
Y heeft zich aan het slachtoffer voorgesteld als [persoon 1] en Z heeft eveneens een andere naam opgegeven. Y deed net alsof hij de broer van Z was, die bevriend zou zijn met de broer van X. Y deed net of hij de telefoon (die van Z was) van de broer van X aan X gaf. Hij zei daarbij: “Je broer heeft zijn telefoon bij mij laten liggen”. Terwijl hij dat deed, gaf hij onder die telefoon het door Y bij Z op 7 augustus 2012 opgehaalde mes aan X. Hij deed dat op die manier, zodat het slachtoffer niet zou merken dat er een mes werd gegeven. Dit was een week eerder zo afgesproken. Toen Y en het slachtoffer aan het praten waren, heeft X plotseling het slachtoffer een volle vuist in haar gezicht gegeven en daarna nog twee stoten, waardoor het slachtoffer van het muurtje viel. X begon het slachtoffer vervolgens te wurgen. X heeft het slachtoffer meermalen met het mes gestoken in de buurt van het muurtje (hierna plaats delict 1). X heeft toen tegen Y gezegd: “broer ik doe dit voor jou”.
Z heeft de telefoons van het slachtoffer en rugtas van X aangepakt en is weggaan van de plek. Z is naar huis gegaan. Onderweg kwam Z zijn buurjongen [ ] tegen. Aan hem heeft hij de telefoons van het slachtoffer laten zien.
Het slachtoffer is gevlucht naar de bosjes (plaats delict 2). X en Y zijn het slachtoffer achterna gerend, waarbij X in de bosjes (plaats delict 2) het slachtoffer heeft vastgepakt, waardoor zij ten val is gekomen. X is toen over het slachtoffer heen gaan zitten en heeft het slachtoffer meermalen gestoken. Zij is in totaal 24 maal gestoken. Y stond op dat moment vlak bij X en het slachtoffer. Toen het slachtoffer niet meer bewoog heeft Y de broek van het slachtoffer naar beneden getrokken. X stond daar ook bij. Volgens X was het de bedoeling van Y om seks met haar te hebben. Er is toen gezegd dat de onderbroek van het slachtoffer vies was omdat ze ongesteld was. X en Y zijn daarna weggaan. Zij zijn vervolgens weer teruggaan naar plaats delict 2 om het mes waarmee gestoken was te zoeken. Zij hebben het mes niet gevonden. X heeft nog in de laptoptas van het slachtoffer gekeken, waar hij huissleutels aantrof. Y heeft de huissleutels van het slachtoffer weggegooid. X heeft zijn bebloede Adidasjasje uitgetrokken. X en Y hebben de fiets van het slachtoffer meegenomen en zijn daar op weggefietst. X reed en Y zat achterop met in zijn handen het bebloede Adidasjasje van X. X heeft naar de zus van het slachtoffer ge-smst dat zij niet meer hoefde te komen naar de [straat], omdat X zogenaamd naar Arnhem zou gaan. X en Y hebben hun bebloede handen bij een meertje gewassen en hebben de fiets van het slachtoffer onder de Mathenesserbrug in het water gegooid.
X en Y hebben daarna Z getroffen op een bankje, waarbij Z de rugtas van X en de telefoons van het slachtoffer aan X heeft gegeven. X heeft de simkaarten van de telefoons verwisseld en de Samsung telefoon van het slachtoffer aan Y gegeven. X heeft de Blackberry van het slachtoffer zelf gehouden. Zij spraken met elkaar af dat degene die als eerste wordt opgepakt alle schuld op zich zou nemen. X en Y zijn naar de kelder van het huis van X gegaan. Het bebloede jasje heeft X daar gelaten. X heeft één van de telefoons (de BB) van het slachtoffer gehouden. Bij een doorzoeking is het bebloede Adidasjasje in de kelder van de woning van X aangetroffen en de telefoon van het slachtoffer is aangetroffen achter de koelkast in de woning van X. Het Adidasjasje was doordrenkt met het bloed van het slachtoffer. X heeft de andere telefoon (Samsung) van het slachtoffer gehouden. Deze telefoon is bij een doorzoeking in de woning van X aangetroffen.
Medeplegen gekwalificeerde doodslag
Als uitgangspunt geldt dat voor medeplegen noodzakelijk is dat er sprake is van een (bewuste) nauwe en volledige samenwerking gericht op het voltooien van het delict en een gezamenlijke uitvoering, dus dat de medeplegers willens en wetens - dus met opzet - samenwerken tot het verrichten van het strafbare gedrag. Niet nodig is dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten, maar de samenwerking moet intensief zijn. De intensieve samenwerking kan blijken uit - uitdrukkelijke of stilzwijgende - afspraken, taakverdelingen, de aanwezigheid ten tijde van het delict en het zich niet distantiëren daarvan. Handelingen verricht na afloop van het delict kunnen eveneens een indicatie voor medeplegen opleveren.
Om tot een bewezenverklaring te komen van het medeplegen van de ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag moet komen vast te staan dat het opzet van de verdachte gericht is geweest op de dood van het slachtoffer alsmede op het oorsprongsfeit, de beroving.
Z heeft erkend dat hij wist dat het de bedoeling was om [slachtoffer] te beroven en dat Y ook nog seks met haar wilde hebben. Z moest zijn Iphone meebrengen om de seks te filmen. Z heeft een keer gehoord dat Y en X het hadden over het doden van het slachtoffer. Het mes lag bij hem in huis en dat heeft hij vooraf, op diens verzoek, aan Y gegeven. Hij en Y zijn naar de afgesproken chillplek aan de [straat] bij het Spartastadion gegaan. Zij hebben daar X en het latere slachtoffer, [naam slachtoffer] ontmoet. Zoals vooraf afgesproken, deden Z, X en Y alsof het een toevallige ontmoeting betrof. Z en Y gaven - zoals afgesproken - een valse naam op. Vervolgens heeft Y het mes heimelijk overhandigd aan X, waarna laatstgenoemde het slachtoffer is gaan slaan, wurgen en steken. Z heeft X maar een paar keer zien steken. Z heeft op het moment dat X het slachtoffer ging steken, de telefoons aangepakt en is daarmee weggerend. Nadien heeft X het slachtoffer nog vele malen in vitale delen van haar lichaam gestoken. Z kwam onderweg naar huis zijn buurjongen [ ] tegen aan wie hij de telefoons heeft laten zien. Even later hebben Z, X en Y elkaar weer getroffen. Z heeft toen de telefoons aan X gegeven. Ook hebben zij erover gesproken wat hen te doen zou staan als één van hen door de politie zou worden gepakt.
Uit dit samenstel van feiten volgt buiten redelijke twijfel dat Z de wegnemingshandeling (mede) heeft verricht met betrekking tot de telefoons en het opzet heeft gehad op de beroving van het slachtoffer. Voorts volgt daaruit dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met X en Y. Dat Z zelf geen geweldshandelingen heeft gepleegd doet daaraan niet af.
De rechtbank ziet in dit geval echter geen grond voor het oordeel dat Z het opzet heeft gehad om het slachtoffer te doden, ook niet in voorwaardelijke zin. Hiervoor is immers nodig dat Z zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij een samenwerking aanging die gericht was op het van het leven beroven van het slachtoffer en dat hij die kans heeft aanvaard.
Vast staat dat er van te voren is gesproken over het doden van het slachtoffer en dat Y het mes bij Z heeft opgehaald. Z heeft steeds verklaard dat hij deze eenmalige uitlating van zijn medeverdachten over het doden van het slachtoffer niet serieus heeft genomen omdat hij zijn medeverdachten niet in staat achtte dit soort erge dingen te doen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, door mee te gaan zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij een samenwerking aanging die gericht was op het van het leven beroven van het slachtoffer.
Nu de rechtbank echter niet de overtuiging heeft gekregen dat Z de gesprekken over het doden van het slachtoffer serieus heeft genomen en omdat Z op het moment dat het slachtoffer door X gestoken werd, is weggerend, is niet in voldoende mate aannemelijk geworden dat Z de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou worden gedood, ook heeft aanvaard.
Nu het voorwaardelijk opzet bij Z onvoldoende is vast komen te staan, wordt Z ook van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde (medeplegen gekwalificeerde doodslag) vrijgesproken.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 09 augustus 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee, althans een mobiele telefoon(s) (te weten een BlackBerry (Curve) en/of
een Samsung), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [ ], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [ ], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- meermalen, althans éénmaal (met kracht) slaan en/of stompen en/of stoten tegen het hoofd en/of het lichaam van die [ ] en/of
- die [ ] wurgen, althans omsnoerend en/of samendrukkend geweld uitoefenen op de hals van die [ ] en/of
- meermalen met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in de borst en/of
de hals en/of de rug, in elk geval het lichaam van die [ ] steken,
althans uitwendig inwerkend scherprandig perforerend geweld op de borst en/of
hals en/of rug, althans het lichaam van die [ ] uitoefenen,
tengevolge waarvan voornoemde [ ] is overleden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaar¬de heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
1. De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de beroving ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden, nu de dood ten aanzien van het schuldverband een geobjectiveerd gevolg is. Derhalve is voldoende voor de strafbaarheid van verdachte dat een causaal verband is komen vast te staan tussen de beroving met geweld en de dood van het slachtoffer, hetgeen in casu het geval is. Opzet op de dood van het slachtoffer is terzake van dit feit niet vereist.
2. De raadsman heeft bewijsuitsluiting van het verhoor van de verdachte d.d. 18 september 2012 bepleit omdat niet is gehandeld overeenkomstig de geldende jurisprudentie, inzake het recht op verhoorbijstand door een advocaat. Uit niets blijkt dat de verdachte ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van diens recht op verhoorbijstand door een advocaat, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt vast dat de onderzoeksleider Jansen in zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat de raadsman Nelisse bezwaar maakte tegen het horen van de verdachte zonder advocaat. Aan verdachte is vervolgens gezegd dat zijn advocaat niet meer bij het verdere verhoor aanwezig kon zijn omdat hij weg moest. De vraag of hij er “voor de rest niemand bij wilde hebben”, zoals te horen op de geluidsopname behorende bij de camerabeelden die ter terechtzitting zijn getoond, heeft verdachte ontkennend beantwoord. Gelet hierop mochten verbalisanten niet aannemen dat verdachte ondubbelzinnig afstand deed van zijn recht op verhoorsbijstand door zijn advocaat, zeker nu het gaat om een verdachte van 14 jaar die verdacht wordt van moord en om die redenen valt onder de categorie A-zaken. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige situatie dit vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering moet leiden tot uitsluiting voor het bewijs van de verklaring van de verdachte afgelegd op 18 september 2012 opgenomen in het proces-verbaal van die datum, vanaf p. 1145. Dit heeft echter geen gevolgen voor de bewezenverklaring, nu verdachte nadien verklaringen heeft afgelegd, die voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Het bewezen feit levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
De raadsman heeft aangevoerd dat Y terzake van feit 2 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij zich kan beroepen op psychische overmacht. De raadsman heeft daartoe gesteld dat op het moment dat Y de telefoons toegeworpen kreeg er sprake was van een zodanige van de medeverdachten komende dwang dat weerstand tegen het impliciete bevel de telefoons mee te nemen redelijkerwijs niet van Y kon worden gevergd. De wilsvrijheid van verdachte was door de extreme angsttoestand waarin hij zich bevond en de paniekstoornis die daar het gevolg van was, ernstig aangetast. De extreme angsttoestand heeft Z gebracht in een toestand van depersonalisatie door een vernauwing van het bewustzijn waarin uitsluitend nog de angst, opgeroepen door wat hij moest aanschouwen en de dreiging die van een zich beestachtig gedragende medeverdachte uitging kon worden waargenomen.
De rechtbank heeft ten aanzien van dit verweer het volgende overwogen.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is noodzakelijk dat aannemelijk wordt dat Z handelde onder invloed van een van buiten komende drang die zodanig was dat hij daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon bieden en waaraan hij evenmin weerstand behoefde te bieden. Hiervoor komen in het algemeen alleen zeer dringende en acute omstandigheden in aanmerking.
De kinder- en jeugdpsychiater [ ] en de GZ-psycholoog [ ] concluderen in hun rapportages dat verdachte toerekeningsvatbaar is. Bij verdachte is geen sprake van, respectievelijk zijn geen aanwijzingen voor een ziekelijke stoornis of gebrekkige afwijking van zijn geestvermogens. Hij heeft het ontoelaatbare van zijn handelen kunnen inzien. De psychiater heeft dit als volgt verwoord:
“(…) Maar betrokkene heeft zich niet zomaar in een impuls mee laten slepen, hij was niet onwetend van de plannen, hij heeft enige tijd een mes verborgen gehouden en het was zijn Iphone waarmee gefilmd moest worden. Hij heeft de mobiele telefoontjes aangepakt en later aan een mededader gegeven. Betrokkene had beter moeten weten. Hij had kunnen weten dat de gemaakte plannen niet deugden en gevaarlijk waren. Misschien was hij uiteindelijk toch verrast en geschrokken, maar naar mening van rapporteur is betrokkene voor zijn aandeel in het ten laste gelegde, hoe groot of klein dat ook moge zijn, toerekeningsvatbaar te achten.”
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat, als er al sprake was van drang, van verdachte meer weerstand kon en mocht worden verwacht tegen die van buiten komende drang. Daar komt bij dat verdachte zelf heeft verklaard dat hij zich niet bedreigd heeft gevoeld door de medeverdachten. Hij is naar huis gelopen, heeft de telefoons aan zijn buurjongen [ ] laten zien en heeft daarna zijn X en Y bij een bankje getroffen en toen de telefoons aan X overhandigd. Deze handelingen van Z zijn niet te rijmen met de stelling dat hij in shock was en daardoor de telefoons volledig mechanisch heeft aangepakt en niet meer wist wat hij deed. De rechtbank acht derhalve niet aannemelijk dat Z heeft gehandeld in een toestand van psychische overmacht en verwerpt het verweer.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opge¬legd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstan¬digheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Z heeft zich - kort gezegd - schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld, die de dood van een ander tot gevolg heeft gehad. Dat er sprake is van een zeer ernstig delict dat heel diep heeft ingegrepen in de levens van de nabestaanden behoeft geen nader betoog. Eén van de medeverdachten heeft het mes bij verdachte opgehaald, waarna op 9 augustus 2012, [slachtoffer] onder valse voorwendselen is gelokt naar het parkje bij het Spartastadion. Zij is daar beroofd van haar telefoons, geslagen, gewurgd en meermalen gestoken met een mes, terwijl Z erbij stond. Vervolgens heeft Z de telefoons van één van de medeverdachten aangepakt en is daarmee weggegaan, waarna het slachtoffer op gruwelijke wijze om het leven is gebracht. Zij was pas zeventien jaar oud.
Ondanks de omstandigheid dat het aandeel van Z minder groot was dan dat van X en Y, rekent de rechtbank het Z aan dat hij onder de gegeven omstandigheden heeft nagelaten de loop van de gebeurtenissen te wijzigen en met name dat hij zich niet om het lot van het slachtoffer heeft bekommerd. Hij is haar op geen enkele wijze te hulp geschoten en heeft ook geen hulp ingeroepen of 112 gebeld. Integendeel, hij heeft haar laten liggen en is met medeneming van haar mobiele telefoons weggegaan. Y, X en Y hebben elkaar kort daarna op een bankje getroffen en verdachte heeft de telefoons van het slachtoffer toen aan X gegeven. De simkaarten van de telefoons zijn verwisseld en de buit is verdeeld tussen X en Y.
Door kinder- en jeugdpsychiater, [ ], is op 7 februari 2013 een rapport uitgebracht omtrent de persoon van de verdachte.
De kinder- en jeugdpsychiater concludeert dat X niet lijdende is aan een ziekelijke stoornis noch aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. X is misschien wat passiever en meer beïnvloedbaar dan gemiddeld maar zonder dat dit buiten het bereik van het normale valt. Dit was ook zo in de aanloop naar en ten tijde van het ten laste gelegde. Omdat er naar inschatting van rapporteur geen duidelijke stoornis bij X is kan er ook geen doorwerking van een stoornis in het ten laste gelegde zijn. X is daarom naar mening van rapporteur voor het hem ten laste gelegde toerekeningsvatbaar te achten.
Voor de kans op recidive is vooral van belang dat X niet meer met delinquente, gedragsproblematische jeugdigen omgaat en dat het toezicht van volwassenen gegarandeerd is. Jeugdreclassering kan daarbij begeleiding bieden in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel en middels MST of FFT kan door vader en broer gewerkt worden aan het pedagogisch klimaat. Mocht dat niet lukken en er toch weer tekenen van afglijden zijn (slechte schoolresultaten door X, zelfbepalend gedrag, veel omgang met jongens van de straat) dan is een plaatsing gesloten jeugdzorg te overwegen in een civielrechtelijk kader.
Mw. drs. [ ] GZ-psycholoog in opleiding, onder supervisie van drs. [ ], GZ- en kinder- en jeugdpsycholoog, komt in haar rapport d.d. 4 februari 2013 tot dezelfde conclusies en advies.
De rechtbank kan zich vinden in de inhoud en conclusies van het rapport van de psychiater en de psycholoog en maakt deze tot de hare.
In het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 5 april 2013 is vermeld dat er voor verdachte, na zijn vrijlating, aan het nodige gewerkt zal moet worden. Binnen de gezinssituatie zal er aandacht moeten komen voor de gezinsproblematiek (o.a. omgang met stressvolle situaties, open staan voor hulpverlening, acceptatie/aanwezigheid van emoties als verdriet en boosheid, rouwverwerking) en de onderlinge communicatie. Daarnaast is individuele begeleiding van verdachte noodzakelijk, gericht op zijn sociaal-emotionele ontwikkeling, omdat hij na lange tijd zal terugkeren in zijn woonomgeving en geconfronteerd zal worden met reacties uit de omgeving. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde het zich houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als dit inhoudt deelname aan FFT behandeling van ‘de Viersprong’. Indien daarnaast een onvoorwaardelijk deel wordt opgelegd, langer dan de duur van het voorarrest, adviseert de Raad dit op te leggen in de vorm van de leerstraf Tools4U individueel.
Stichting Bureau Jeugdzorg, Stadsregio Rotterdam, afdeling jeugdreclassering heeft in haar plan van aanpak van 28 maart 2012 een gelijkluidend advies gegeven.
De rechtbank neemt het strafadvies van de Raad en de jeugdreclassering niet integraal over.
De maximale straf, die volgens de wet aan Z kan worden opgelegd is gelet op zijn leeftijd ten tijde van het plegen van het feit (Z was toen 14 jaar oud) één jaar jeugddetentie.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van Z. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 22 januari 2013. Daaruit blijkt dat Z niet eerder met politie en of justitie in aanraking is geweest. Z is in zoverre dus als ‘first offender’ te beschouwen, maar dat heeft naar het oordeel van de rechtbank gelet op de aard van het bewezen verklaarde feit geen strafverminderende werking. Gezien de aard en de ernst van het gepleegde strafbare feit is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest niet op zijn plaats is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf. Dit betekent dat aan Z een hogere straf wordt opgelegd dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank is van oordeel dat voor dit feit de maximaal toegestane jeugddetentie een passende reactie vormt. Met deze maximale jeugddetentie hoopt de rechtbank recht te doen aan het leed dat de nabestaanden is aangedaan en aan het maatschappelijk belang dat de kans op herhaling zoveel mogelijk wordt beperkt. Hieronder wordt overwogen dat een deel van die straf voorwaardelijk zal worden opgelegd.
Teneinde Z er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, alsmede ter ondersteuning van de FFT behandeling bij ‘de Viersprong’ en de begeleiding van de jeugdreclassering, acht de rechtbank naast de onvoorwaardelijke jeugddetentie een voorwaardelijke jeugddetentie met de hierna te noemen bijzondere voorwaarde op zijn plaats.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 (primair en subsidiair) ten laste geleg¬de feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hier¬voor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de tijd van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuit¬voerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking
verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft;
stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, stadsregio Rotterdam, afdeling jeugdreclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, ook als het inhoudt een behandeling FFT (Functional Family Therapy);
verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorge¬bracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheids¬straf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdach¬te met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Leinarts, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. Van der Laan-Kuijt en Hes-Bakkeren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Mathoera, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze recht¬bank op 25 april 2013.
Bijlage bij vonnis van 25 april 2013:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 09 augustus 2012 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [ ] van het
leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
- voornoemde [ ] gewurgd, althans omsnoerend en/of samendrukkend geweld op
de hals van die [ ] uitgeoefend en/of
- meermalen met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in de borst en/of
de hals en/of de rug, in elk geval het lichaam van die [ ] gestoken,
althans meermalen uitwendig inwerkend scherprandig perforend geweld op de
borst en/of hals en/of rug, althans het lichaam van die [ ] uitgeoefend,
tengevolge waarvan die [ ] massaal bloedverlies en/of functieverlies van
de beide longen en/of zuurstofgebrek op weefselniveau heeft bekomen,
tengevolge waarvan voornoemde [ ] is overleden;
(artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht);
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 augustus 2012 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [ ] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
opzettelijk
- voornoemde [ ] gewurgd, althans omsnoerend en/of samendrukkend geweld op
de hals van die [ ] uitgeoefend en/of
- meermalen met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in de borst en/of
de hals en/of de rug, in elk geval het lichaam van die [ ] gestoken,
althans meermalen uitwendig inwerkend scherprandig perforend geweld op de
borst en/of hals en/of rug, althans het lichaam van die [ ] uitgeoefend,
(tengevolge waarvan die [ ] massaal bloedverlies en/of functieverlies van
de beide longen en/of zuurstofgebrek op weefselniveau heeft bekomen),
tengevolge waarvan voornoemde [ ] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van
enig strafbaar feit, te weten diefstal (in vereniging) met geweld en welke
doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan
zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van
het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
(artikelen 288/287 van het Wetboek van Strafrecht);
hij op of omstreeks 09 augustus 2012 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
twee, althans een mobiele telefoon(s) (te weten een BlackBerry (Curve) en/of
een Samsung), in elk geval enig(e) goed(eren),
geheel of ten dele toebehorende aan [ ], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [ ],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- meermalen, althans éénmaal (met kracht) slaan en/of stompen en/of stoten
tegen het hoofd en/of het lichaam van die [ ] en/of
- die [ ] wurgen, althans omsnoerend en/of samendrukkend geweld uitoefenen
op de hals van die [ ] en/of
- meermalen met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in de borst en/of
de hals en/of de rug, in elk geval het lichaam van die [ ] steken,
althans uitwendig inwerkend scherprandig perforerend geweld op de borst en/of
hals en/of rug, althans het lichaam van die [ ] uitoefenen,
tengevolge waarvan voornoemde [ ] is overleden;
(artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 09 augustus 2012 tot en met 21 augustus
2012 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer goed(eren),
te weten twee, althans een mobiele telefoon(s) (te weten een BlackBerry
(Curve) en/of een Samsung), heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad en/of
heeft overgedragen,
terwijl hij en/of (een of meer van) zijn mededader(s) ten tijde van de
verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist(en),
althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf,
namelijk door diefstal (met geweld), althans door enig (ander) misdrijf,
verkregen goed(eren) betrof;
(artikel 416/417bis van het Wetboek van Strafrecht);