ECLI:NL:RBROT:2013:BZ8269

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/870553-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtbank Rotterdam oordeelt over de rechtmatigheid van de inzet van een lokagente in een zedendelictzaak

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2013, stond de verdachte terecht voor meerdere zedendelicten, waaronder verkrachting en aanranding. De rechtbank oordeelde dat de inzet van een lokagente rechtmatig was, ondanks de bezwaren van de verdediging. De rechtbank vond dat de ernst van de gepleegde feiten, die plaatsvonden in een kort tijdsbestek en in dezelfde regio, de inzet van de lokagente rechtvaardigde. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van meerdere aanrandingen en een verkrachting, waarbij de slachtoffers vaak alleen op straat waren. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de bewezenverklaarde feiten, waarbij de verklaringen van de slachtoffers en de bekennende verklaringen van de verdachte als bewijs dienden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, met daarnaast schadevergoedingen aan de benadeelde partijen. De rechtbank benadrukte de impact van de daden van de verdachte op de slachtoffers, die psychische schade hadden opgelopen en moeite hadden om weer vertrouwen te krijgen in anderen. De rechtbank verwierp de argumenten van de verdediging over vormverzuimen en oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De zaak benadrukt de ernst van zedendelicten en de noodzaak van effectieve opsporing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Team straf 3
parketnummer: 11/870553-12 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 april 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1976],
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de PI Dordrecht te Dordrecht,
hierna: verdachte.
Raadsman mr. P.J. Wapperom, advocaat te Dordrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 april 2013, waarbij de officier van justitie mr. M. Blom, de verdachte en zijn raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen. De rechtbank heeft kennisgenomen van zeven schriftelijke slachtofferverklaringen. Twee slachtoffers hebben gebruikgemaakt van het spreekrecht.
2 De tenlastelegging
Ter terechtzitting heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot nadere omschrijving tenlastelegging/wijziging tenlastelegging afgewezen. Daartoe is als volgt overwogen. De op 25 januari 2013 uitgebrachte tenlastelegging (voor de zogeheten pro forma-zitting van 12 februari 2013) wijkt af van de omschrijving van de feiten die ten grondslag liggen aan het bevel verlenging gevangenhouding, zodat er geen sprake is van een voorlopige tenlastelegging. Dit betekent dat nadere omschrijving van de feiten in de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet mogelijk is. Voorts verzet artikel 313 lid 2 Sv zich tegen de gevorderde wijziging van de tenlastelegging. Deze vordering bevat immers feiten die tegen andere slachtoffers zijn gepleegd, terwijl 'in geen geval' wijzigingen mogen worden toegelaten als een gevolg waarvan de tenlastelegging niet langer hetzelfde feit in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zou inhouden.
De verdediging heeft ter terechtzitting uitdrukkelijk ingestemd met de haar op voorhand in concept toegezonden en nadien niet meer aangepaste vordering tot nadere omschrijving/wijziging tenlastelegging. De officier van justitie heeft deze vordering ter terechtzitting overgelegd aan de daar verschenen verdachte en aan diens raadsman. Gelet hierop en op artikel 265 Sv heeft de rechtbank ter terechtzitting beslist dat dit stuk wordt verstaan als een nieuw uitgebrachte tenlastelegging, waarbij de verdachte afstand heeft gedaan van de wettelijke dagvaardingstermijn. De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 18 november 2012 te Dordrecht heeft geprobeerd [benadeelde partij 1] aan te randen;
Feit 2: op 18 november 2012 te Dordrecht [benadeelde partij 2] heeft aangerand;
Feit 3: op 4 november 2012 te Dordrecht [benadeelde partij 3] heeft aangerand;
Feit 4: op 29 januari 2012 te Dordrecht [benadeelde partij 4] heeft verkracht;
Feit 5: op 18 november 2012 te Dordrecht heeft geprobeerd [benadeelde partij 5] aan te randen;
Feit 6: op 14 oktober 2012 te Dordrecht heeft geprobeerd [benadeelde partij 6] aan te randen;
Feit 7: op 9 september 2012 te Dordrecht [benadeelde partij 7] heeft aangerand;
Feit 8: op 26 of 27 oktober 2012 te Dordrecht heeft geprobeerd [benadeelde partij 8] aan te randen;
Feit 9: op 9 september 2012 te Dordrecht heeft geprobeerd [benadeelde partij 9] aan te randen;
Feit 10: op 11 of 12 juli 2010 te Dordrecht [benadeelde partij 10] heeft aangerand;
Feit 11: op 7 juli 2010 te Hendrik-Ido-Ambacht [benadeelde partij 11] heeft aangerand;
Feit 12: op 11 december 2011 te Dordrecht heeft geprobeerd [benadeelde partij 12] aan te randen;
Feit 13: op 7 juli 2010 te Dordrecht of Zwijndrecht [benadeelde partij 13] heeft aangerand;
Feit 14: op 12 maart 2011 te Dordrecht heeft geprobeerd [benadeelde partij 14] te verkrachten dan wel aan te randen.
3 De benadeelde partijen
De hierna te noemen benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd en hebben gevorderd verdachte te veroordelen tot het betalen van de hierna te noemen bedragen, ter zake van schadevergoeding:
* [benadeelde partij 1] (feit 1) € 500,00 vermeerderd met wettelijke rente
* [benadeelde partij 2] (feit 2) € 1.919,44 vermeerderd met wettelijke rente
* [benadeelde partij 3] (feit 3) € 642,32 vermeerderd met wettelijke rente
* [benadeelde partij 5] (feit 5) € 100,00
* [benadeelde partij 6] (feit 6) € 502,00
* [benadeelde partij 9] (feit 9) € 690,00 vermeerderd met wettelijke rente
* [benadeelde partij 10] (feit 10) € 1.080,00
* [benadeelde partij 11] (feit 11) € 600,00 vermeerderd met wettelijke rente
* [benadeelde partij 12] (feit 12) € 600,00 vermeerderd met wettelijke rente
* [benadeelde partij 13] (feit 13) € 600,00 vermeerderd met wettelijke rente.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is primair betoogd dat alle vorderingen moeten worden afgewezen, indien de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaart in de vervolging. Subsidiair zijn de vorderingen van de benadeelde partijen, behoudens de vordering van
[benadeelde partij 9] en [benadeelde partij 11], betwist.
4 De voorvragen
Geldigheid dagvaarding en bevoegdheid rechtbank
De dagvaarding voldoet, mede gelet op hetgeen daarover onder 2 is overwogen, aan alle wettelijke eisen en is dus geldig. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie (en vormverzuimen).
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte ter zake van alle feiten, althans van feit 1.
Volgens de raadsman is de inzet van de lokagente in strijd geweest met het subsidiariteits- en het proportionaliteitsbeginsel, zodat gehandeld is in strijd met de beginselen van een goede procesorde. De officier van justitie had in de gegeven omstandigheden moeten kiezen voor een lichtere opsporingsmethode, de lokagente had niet meer mogen worden ingezet nadat verdachte eerder die nacht niet door de politie was aangehouden en de lokagente heeft zonder enige noodzaak gepoogd verdachte lichamelijk letsel toe te brengen, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het Tallon-criterium niet is geschonden en dat de inzet van de lokagente ook anderszins rechtmatig is geweest. Zij heeft hiertoe gewezen op de ernst, het aantal en de maatschappelijke gevolgen van de feiten, andere opsporingsbevoegdheden en feiten en omstandigheden die voorafgingen aan het handelen van de ingezette lokagente.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Zij overweegt hiertoe het volgende.
Anders dan de raadsman aanvoert, is niet gebleken van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Uit het dossier (pagina 9 van het proces-verbaal met dossiernummer PL1850 2012108338, van politie regio Zuid-Holland-Zuid, doorgenummerd van 1 tot en met 872, hierna: eindproces-verbaal) blijkt dat van september tot en met november 2012 tussen het gebied Krispijnseweg en station Dordrecht Zuid een aantal (pogingen tot) aanranding of verkrachting plaatsvindt, met name in nachten van zaterdag op zondag. De rechtbank is van oordeel dat zulke delicten, mede gelet op het strafmaximum dat de wetgever daarop heeft gesteld, ernstig zijn en dat de ernst en het aantal van zulke feiten in een beperkt gebied, naar algemeen bekend is, leidt tot maatschappelijke verontrusting. Ook blijkt uit het dossier van een besluit van de officier van justitie van 9 november 2012 tot het plaatsen van een cameravoertuig op de Krispijnseweg te Dordrecht en het gebruik van een postbus. Deze opsporingsmethoden leiden niet tot een aanhouding. In dat licht is het in die omgeving inzetten van een lokagente in de nacht van zaterdag 17 op zondag 18 november 2012 niet in strijd met het subsidiariteitsbeginsel.
Uit het dossier (pagina 75 van het eindproces-verbaal) blijkt voorts dat politieambtenaren op 18 november 2012 omstreeks 01.48 uur portofonisch doorgeven dat op de Hoge Nieuwstraat in Dordrecht een persoon met een bivakmuts zou staan en dat die zojuist een aanranding heeft gepleegd. Ook geven zij een signalement door. Twee andere politieambtenaren zien omstreeks 01.59 uur op de Spuiboulevard een man fietsen wiens signalement naar hun oordeel 'redelijk overeenkwam' met het opgegeven signalement, die kennelijk geen bivakmuts heeft en die na persoonsbevraging geen antecedenten blijkt te hebben. In redelijkheid kunnen en moeten deze politieambtenaren naar het oordeel van de rechtbank besluiten de man die zij op 18 november 2012 omstreeks 01.59 uur voor zich hebben, niet als verdachte aan te houden, omdat jegens hem een onvoldoende uit feiten of omstandigheden voortvloeiend redelijk vermoeden van schuld bestaat. Ook op dit punt is het inzetten van een lokagente niet strijdig geweest met het subsidiariteitsbeginsel.
Ten slotte is er geen sprake van dat de lokagente in strijd met het proportionaliteitsbeginsel heeft gehandeld. Uit het dossier (pagina 69 van het eindproces-verbaal) blijkt dat de lokagente portofonisch van haar collega's verneemt dat een man die enige tijd, ook achterom kijkend, achter haar aan fietst, haar op twee meter nadert en een bivakmuts over zijn hoofd aantrekt. De lokagente ziet vervolgens zelf dat verdachte met één hand een bivakmuts over zijn gezicht trekt en dat hij daarna naast haar komt fietsen, terwijl hij een bivakmuts om zijn hoofd heeft. Dat de lokagente in reactie daarop met haar rechtervuist in de richting van verdachte slaat, is in dat licht bezien niet disproportioneel.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van het onrechtmatig inzetten van de lokagente als opsporingsmiddel. De rechtbank verwerpt daarom het verweer, overigens ook in zijn subsidiaire (bewijsuitsluiting) en meer subsidiaire (strafvermindering) vorm.
Ook overigens zijn er geen redenen voor niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie aannemelijk gemaakt of geworden.
Schorsing van de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
5 De beoordeling van het bewijs
5.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen. Hieronder zal per feit worden weergegeven op welke bewijsmiddelen de officier van justitie zich heeft gebaseerd.
feit 1:
- de aangifte van [benadeelde partij 1];
- de bekennende verklaring van verdachte.
feit 2:
- de aangifte van [benadeelde partij 2];
- de verklaring van de getuige [getuige 1] (broer van aangeefster);
- de bekennende verklaring van verdachte.
feit 3:
- de aangifte van [benadeelde partij 3];
- een FARR-letselbeschrijving;
- de bekennende verklaring van verdachte.
feit 4:
- de aangifte van [benadeelde partij 4];
- de grotendeels bekennende verklaring van verdachte;
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat het ten laste gelegde losmaken van de broeksriem en de toevoeging van de woorden 'Ik ga je vermoorden' niet bewezen worden verklaard.
feit 5:
- de aangifte van [benadeelde partij 5];
- de grotendeels bekennende verklaring van verdachte.
feit 6:
- de aangifte van [benadeelde partij 6];
- de verklaring van de getuige [getuige 2] (vriendin van aangeefster);
- de grotendeels bekennende verklaring van verdachte.
feit 7:
- de aangifte van [benadeelde partij 7];
- de grotendeels bekennende verklaring van verdachte.
feit 9:
- de aangifte van [benadeelde partij 9];
- de verklaring van de getuige [getuige 3];
- de (de-auditu)verklaring van de getuige [getuige 4] (moeder van aangeefster);
- de bekennende verklaring van verdachte.
feit 10:
- de aangifte van [benadeelde partij 10];
- de verklaring van de getuige [getuige 5] (vriend van aangeefster)
- de grotendeels bekennende verklaring van verdachte.
feiten 11 en 13:
Feit 11 kan volgens de officier van justitie bewezen worden verklaard op grond van de aangifte van [benadeelde partij 11], met het daarbij opgegeven signalement, het nadere verhoor van aangeefster, de goed gelijkende compositietekening en de positieve fotoconfrontatie (hierna: foslo).
Feit 13 kan volgens de officier van justitie bewezen worden verklaard op grond van de aangifte van [benadeelde partij 13], de verklaring van verdachte over zijn schoenen/slippers en de bewezenverklaring van feit 11. De officier van justitie gebruikt wat dit laatste betreft een schakelbewijsconstructie en is van mening dat de gang van zaken bij feit 13 op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met die bij feit 11. Feit 13 heeft slechts korte tijd na feit 11 in dezelfde omgeving plaatsgevonden, er is sprake van overeenkomstige signalementen en de modus operandi komen bij beide feiten overeen, namelijk naast aangeefster gaan fietsen en haar in/bij haar borsten grijpen.
Feiten 8, 12, en 14:
De officier van justitie heeft bij haar bewijsconstructie gebruikgemaakt van schakelbewijs, nu zij van mening is dat de gang van zaken bij de feiten 8, 12 en 14 op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met de ten laste gelegde feiten die verdachte heeft bekend. Er zijn volgens de officier van justitie patronen in het gedrag van verdachte, de context en de omstandigheden aantoonbaar, namelijk:
- een vrouw enige tijd achtervolgen;
- naast de vrouw fietsen en ook wel eens lopen en de rechterhand op de arm of schouder van de vrouw leggen;
- door het vastpakken komt de vrouw veelal ten val;
- de vrouw betasten boven en/of onder de kleding of een poging daartoe doen;
- het veelal dragen van een bivakmuts;
- de incidenten vinden plaats op dezelfde route vanuit de binnenstad van Dordrecht en midden in de nacht;
- bij veel weerstand of gegil gaat de verdachte er vandoor.
Volgens de officier van justitie hebben de aangeefsters van de feiten die verdachte heeft bekend, onafhankelijk van elkaar aangifte gedaan, zodat deze aangiftes als steunbewijs kunnen worden gebruikt.
Met betrekking tot feit 8 is er volgens de officier van justitie sprake van de hiervoor opgesomde omstandigheden en komt het signalement dat aangeefster van de dader heeft gegeven, overeen met het signalement van verdachte. De officier van justitie is van mening dat feit 8 bewezen kan worden verklaard op grond van de aangifte van [benadeelde partij 8], de aangiftes van de door verdachte bekende feiten en de verklaring van [getuige 6]. Dat het verdachte om het betasten van borsten en/of billen te doen was, blijkt volgens de officier van justitie uit de verhoren van verdachte, waarin hij verklaart dat hij daarom achter vrouwen aan fietste.
Met betrekking tot feit 12 passen volgens de officier van justitie de hiervoor opgesomde omstandigheden precies op de gang van zaken die aangeefster [benadeelde partij 12] beschrijft, komt het signalement dat aangeefster van de dader heeft gegeven overeen met het signalement van verdachte, komt de omschrijving die aangeefster geeft van de fiets overeen met de omschrijving die de echtgenote van verdachte heeft gegeven en is sprake van een positieve foslo. De officier van justitie is van mening dat feit 12 kan worden bewezen op grond van de aangifte van [benadeelde partij 12], de aangiftes van de door verdachte bekende feiten, de foslo, de verklaring van de echtgenote van verdachte over een fiets die zij in bezit heeft gehad en de verklaring van de getuige [getuige 7] over de fiets van de dader. Dat het verdachte om het betasten van borsten en/of billen te doen was, blijkt volgens de officier van justitie uit de verhoren van verdachte, waarin hij verklaart dat hij daarom achter vrouwen aan fietste.
Met betrekking tot feit 14 is volgens de officier ook sprake van de hiervoor opgesomde omstandigheden. De officier van justitie is van mening dat feit 14 kan worden bewezen op grond van de aangifte van [benadeelde partij 14], de verklaring van de getuige [getuige 8] over het signalement van de dader en de aangiftes van de door verdachte bekende feiten. Volgens de officier van justitie wijst de handelwijze van verdachte op de bedoeling van het oraal laten bevredigen, zodat de primair ten laste gelegde poging tot verkrachting bewezen kan worden verklaard.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van feit 1 moet worden vrijgesproken. De lokagente was een absoluut ondeugdelijk middel en verdachtes gedrag had niet kunnen leiden tot voltooiing van het gronddelict. De lokagente was voorbereid op een mogelijke aanranding en zij werd bijgestaan door collega's.
Volgens de verdediging moet verdachte ook worden vrijgesproken van feit 8 en van de feiten 11 tot en met 14. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting stellig, helder en consistent verklaard dat hij niet bij die feiten betrokken is geweest. De gebeurtenissen bij de feiten 11 tot en met 14 hebben lang geleden plaatsgevonden. De modus operandi die de officier van justitie in die feiten ziet, passen ook op soortgelijke gevallen en geven derhalve te weinig zekerheid. De feiten die verdachte heeft bekend, vonden bovendien 's nachts plaats in tegenstelling tot de feiten 11 en 13 die overdag plaatsvonden.
Met betrekking tot de feiten 2, 3, 6 en 9 kan de verdediging zich vinden in de inhoud van de tenlastelegging.
Met betrekking tot feit 4 wordt door de verdediging betwist dat verdachte zijn broeksriem heeft losgemaakt, dat hij aangeefster heeft bedreigd met de woorden "Ik ga je vermoorden" en dat hij de overige in de tenlastelegging verwoorde opmerkingen heeft geplaatst.
Met betrekking tot feit 5 wordt door de verdediging betwist dat verdachte een knietje heeft gegeven. Mogelijk is aangeefster tegen verdachtes knie aangekomen.
Met betrekking tot feit 7 wordt door de verdediging betwist dat verdachte de woorden "Pijpen of je tieten laten zien" heeft uitgesproken en dat verdachte met zijn mond/lippen/ neus de borsten van aangeefster heeft aangeraakt.
Met betrekking tot feit 10 wordt door de verdediging betwist dat verdachte zijn geslachtsdeel heeft getoond en dat hij de vagina heeft betast, in die zin dat de betasting boven de broek plaatsvond.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
5.3.1 Motivering vrijspraak
Feit 11
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is dat verdachte degene is geweest die op 7 juli 2010 [benadeelde partij 11] heeft aangerand. Verdachte ontkent dit feit. Artikel 342 lid 2 Sv bepaalt dat het bewijs dat een verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend op de verklaring van één getuige kan worden gebaseerd. Hierbij geldt dat twee getuigenverklaringen, afkomstig uit dezelfde bron, voor de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv als verklaring van één getuige dienen te worden aangemerkt. In dit geval is er een aangifte van [benadeelde partij 11]. Er is echter geen zelfstandig bewijsmiddel dat haar aangifte in voldoende mate ondersteunt. De uitkomst van de fosloconfrontatie is eveneens van aangeefster afkomstig en daarmee uit één en dezelfde bron. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Feit 13
Er is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig bewijs dat verdachte degene is geweest die op 7 juli 2010 [benadeelde partij 13] heeft aangerand. Verdachte ontkent dit feit. De officier van justitie gebruikt hiervoor een schakelbewijsconstructie met het onder 11 ten laste gelegde, maar nu dat niet kan worden bewezen verklaard, resteert voor dit feit alleen de aangifte van [benadeelde partij 13]. Zoals hiervoor is overwogen, kan een bewezenverklaring op grond van de wet niet uitsluitend daarop worden gebaseerd. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Feit 12
De rechtbank zal verdachte voorts vrijspreken van de poging tot aanranding van [benadeelde partij 12]. Verdachte ontkent dit feit.
De aangifte van [benadeelde partij 12] en de uitkomst van de fosloconfrontatie zijn afkomstig uit één en dezelfde bron, zodat de uitkomst van de fosloconfrontatie niet kan dienen als zelfstandig steunbewijs. Het signalement en de fiets bieden evenmin uitsluitsel. Aangeefster verklaart op pagina's 809-810 van het eindproces-verbaal over 11 december 2011, tussen 03:29 en 03:35 uur, dat haar bij café Sebes een man tegemoet fietst op 'een nieuw model omafiets met een mandje aan de voorzijde', dat zij de Prins Bernhardstraat in wil fietsen, dat zij circa honderd meter achter haar 'een andere fietser' achter haar aan ziet fietsen die zij niet kan herkennen en dat zij geen andere personen op straat ziet. Voorts dat zij een paar honderd meter verder in de Mecklenburgstraat opeens ziet dat 'een fiets' naast haar komt fietsen en dat zij wil kijken wie het is maar daar de kans niet toe krijgt. Deze man probeert haar aan te randen. Zij verzet zich en weet los te komen. Zij gilt, rent weg en ziet, achteromkijkend, dat het 'een man' is. Vervolgens geeft zij een beschrijving van uiterlijk, kleding en fiets van 'de man'. En zij verklaart: 'Ik weet zeker dat deze man mij eerder op de Krispijnseweg ter hoogte van Sebes op zijn fiets aan de andere kant gepasseerd had.'
Deze conclusie neemt de rechtbank niet over. Aangeefster heeft namelijk, blijkens haar verklaring, de man die haar passeert weliswaar goed kunnen zien, maar de man die haar achterna fietst en die haar probeert aan te randen niet. De rechtbank overweegt voorts dat getuige [getuige 7], die woont in de [straatnaam], op pagina 812 van het eindproces-verbaal verklaart dat hij omstreeks 03:30 uur een meisje paniekerig hoort gillen. Hij kijkt uit het raam en geeft een andere beschrijving van de fiets dan aangeefster. Hij ziet namelijk geen man op 'een nieuw model omafiets met een mandje aan de voorzijde', maar een man op een 'damesfiets met achterop een kinderzitje'. Ten slotte overweegt de rechtbank dat, naar van algemene bekendheid is, een omafiets bepaald een ander type fiets is dan een cruiser en een mandje iets anders is dan een rek waar je je tas op kunt zetten. Daarom volgt de rechtbank de officier van justitie niet zonder nadere argumentatie, die ontbreekt, in haar standpunt dat de fiets die aangeefster beschrijft (nieuwe omafiets met mandje), de fiets zou kunnen zijn die verdachtes vrouw beschrijft (cruiser van Hollandia met rekje). Uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, ook met inachtneming van eventueel schakelbewijs, heeft de rechtbank in het licht van het voorgaande niet de overtuiging bekomen dat verdachte degene is geweest die op 11 december 2011 heeft geprobeerd [benadeelde partij 12] aan te randen.
Feit 14
De rechtbank zal verdachte voorts vrijspreken van de poging tot verkrachting, subsidiair tot aanranding van [benadeelde partij 14]. Verdachte ontkent dit feit. Aangeefster verklaart dat zij wordt aangevallen door een man die achter haar aan is gerend en zijn broek openmaakt. Zij geeft aan dat het haar geen Nederlander lijkt en geeft een beschrijving van zijn gezicht. Na de fosloconfrontatie verklaart aangeefster dat zij niemand herkent als dader van het door haar aangegeven strafbare feit. Getuige [getuige 8] verklaart op pagina 864 van het eindproces-verbaal dat hij denkt dat de jongen die het meisje heeft aangevallen, een zwarte jas droeg - hij is niet zeker van de kleur - met een capuchon van bont. Verdachte ontkent dat hij een dergelijke jas heeft en dit wordt in het dossier ook niet weerlegd. Voor feit 14 geldt eveneens dat de rechtbank uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, ook met inachtneming van eventueel schakelbewijs, niet de overtuiging heeft bekomen dat verdachte degene is geweest die op 12 maart 2011 heeft geprobeerd [benadeelde partij 14] aan te randen.
5.3.2 Motivering bewezenverklaarde
De rechtbank hanteert om praktische redenen een andere volgorde van de feiten. Zij benoemt eerst de feiten die verdachte volledig heeft bekend, vervolgens de feiten die verdachte gedeeltelijk/grotendeels heeft bekend en ten slotte een feit dat de verdachte heeft ontkend.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal van politie wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Feiten 2, 3, 6 en 9
De rechtbank acht de feiten 2, 3, 6 en 9 wettig en overtuigend bewezen en volstaat met de opsomming van de bewijsmiddelen, omdat verdachte deze feiten heeft bekend en zich de situatie van artikel 359 lid 3 Sv voordoet.
Feit 2:
- Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 2], nummer PL1850 2012107433-1, pagina's 307, 310 en 314, in het eindproces-verbaal;
- Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, nummer PL1850 2012107341-19, pagina's 348 tot en met 352, in het eindproces-verbaal;
- De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 april 2013.
Feit 3:
- Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 3], nummer PL1850 2012102729-1, pagina's 358, 359, 361, 363 tot en met 365, in het eindproces-verbaal;
- Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, nummer PL1850 2012107341-22, pagina's 419 tot en met 421, in het eindproces-verbaal;
- De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 april 2013.
Feit 6:
- Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 6], nummer PL1850 201209481-1, pagina's 510 en 511, in het eindproces-verbaal;
- Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, nummer PL1850 2012107341-42, pagina's 531 tot en met 533, in het eindproces-verbaal;
- De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 april 2013.
Feit 9:
- Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 9], nummer PL1810 2012083843-1, pagina's 639 en 640, in het eindproces-verbaal;
- De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 april 2013.
Feit 1
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
- Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 1], nummer PL1810 2012107341-1, pagina's 205, 206, 208 tot en met 210 en 212, in het eindproces-verbaal:
Ik doe aangifte van poging tot aanranding op 18 november 2012 te Dordrecht. (...) Ik kreeg van mijn collega's door dat de man waarmee ik had gesproken zich omdraaide en weer achter mij aan kwam fietsen. (...) Toen ik zag dat hij naast mij ging fietsen, zag ik alleen de ogen voornamelijk omdat hij een bivakmuts droeg. (...) Op dat moment werd ik vastgepakt bij mijn linkerschouder en een seconde later voelde ik ook dat mijn fiets omviel. (...)
Het was een soort van trekken, maar ook een soort van op de plaats houden. (...) Ik kan het omschrijven dat het voelt alsof iemand je vastgrijpt. En daarna ging het over in een duw.
Ik heb deze man geen toestemming gegeven om mij op deze manier te benaderen.
- De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 april 2013, inhoudende:
Ik zag een vrouw fietsen en heb haar aangesproken. Toen zij omkeerde, ben ik achter haar aan gefietst. Ik had een skimuts op, maar ik kan mij voorstellen dat anderen die muts zien als een bivakmuts. Ik heb de vrouw bij haar linkerschouder gepakt. Doordat ik haar pakte, is zij van haar fiets gevallen. Het was mijn bedoeling om de vrouw tot stilstand te brengen om haar borsten en billen te betasten.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 18 november 2012 te Dordrecht heeft geprobeerd [benadeelde partij 1] aan te randen. De rechtbank verwerpt het verweer dat er vanwege de lokagente sprake was van een absoluut ondeugdelijke poging. Het is immers niet aannemelijk geworden dat de voltooiing van het delict niet had kunnen plaatsvinden. Verdachte heeft bekend dat hij de bedoeling had om aangeefster aan te randen en met één greep naar haar billen of borsten was sprake geweest van een voltooide aanranding. Het feit dat aangeefster een getrainde lokagente was en dat zij op enige afstand werd bijgestaan door collega's had de voltooiing van een aanranding niet onmogelijk gemaakt.
Feit 4:
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 4], nummer PL1850 2012009846-1, pagina's 425, 433 en 434, in het eindproces-verbaal:
Op 29 januari 2012 fietste ik in Dordrecht naar huis. (...) Toen voelde ik plotseling een arm om mij heen. Deze arm pakte mij echt om mijn schouders. (...) Ik keek opzij in het gezicht van een persoon die een bivakmuts droeg. (...) Ik keek tegen het licht in maar ik denk dat deze zwart was. (...)
Hij pakte mij vervolgens in een soort houdgreep. Ik kon mijn armen niet bewegen. (...) Ik heb gezegd stop ermee. (...)
Door de man werd tegen mij gezegd dat hij alleen aan mijn borsten wilde zitten. De man zei tegen mij: "Ik wil aan je kut zitten, aan je natte kut." Ik werd vervolgens hardhandig op de grond gegooid, volgens mij tilde de man mij iets op en gooide mij vervolgens op de grond. (...) Vervolgens werd ik op mijn buik gedrukt en werd ik gefixeerd door de druk van het lichaam van de man. Ik kon op dat moment niet wegkomen.
(...)
De man had mijn panty al naar beneden gedaan en toen ging de man gelijk met zijn hand in mij. De man ging met zijn vinger in mijn vagina. Ik voelde dat de man zijn hand heen en weer bewoog. (...) Hij is toch wel vijf keer heen en weer gegaan.
- Het proces-verbaal van verhoor, nummer PL1850 2012107341-23, pagina's 478 en, 479, in het eindproces-verbaal, inhoudende als - zakelijk weergegeven - verklaring van verdachte:
Ik ben achter die vrouw aan gaan fietsen om haar te betasten. (...) Ik had die skimuts op om minder zichtbaar te zijn. (...)
Wij stoppen want ik houd haar aan haar schouder tegen. (...) Ik heb haar vast. Volgens mij heb ik haar zo over haar schouder vast. (verdachte doet hier de beweging voor. Doet voor dat hij zijn rechterarm helemaal om haar schouder slaat) Volgens mij begon ik van bovenaf in haar shirt aan haar borsten te voelen. Die hand heb ik eruit gehaald en toen met mijn hand in de maillot en daarna volgens mij omlaag getrokken. Toen zaten we op de grond (...). Zij zat op haar knieën en toen ben ik vanaf de achterkant in haar vagina gegaan met drie hele vingers. Ik ging heen en weer, ongeveer 15 à 20 keer.
- De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 april 2013, inhoudende:
Ik heb gezegd "Ik wil aan je borsten zitten".
De rechtbank acht op grond van de inhoud van deze bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 29 januari 2012 te Dordrecht [benadeelde partij 4] heeft verkracht. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft gezegd: "Ik wil aan je borsten zitten" en dat hij dat ook feitelijk heeft gedaan. In dat licht acht de rechtbank de ontkenning van verdachte van de woorden "Ik wil aan je kut zitten, je natte kut", waarover aangeefster ook verklaart, niet geloofwaardig, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte ook aan de vagina van [benadeelde partij 4] heeft gezeten. De bewoordingen "Ik ga je vermoorden" zijn van geheel andere orde en de rechtbank heeft niet de overtuiging bekomen dat verdachte deze bedreiging heeft geuit. Van dit deel van de tenlastelegging zal verdachte daarom worden vrijgesproken. De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van het losmaken van de broekriem. Aangeefster verklaart dat zij dit hoorde nadat de man zich had opgericht. Verdachte ontkent dat hij dit heeft gedaan en verklaart dat hij alles recht/goed deed om weg te lopen en niet om geslachtsgemeenschap met aangeefster te hebben (pagina 483 van het eindproces-verbaal). De rechtbank heeft daarom niet de overtuiging dat verdachte zijn broeksriem heeft losgemaakt en zo een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Feit 5:
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 5], nummer PL1850 2012107922-1, pagina's 484, 485 en 489, in het eindproces-verbaal:
Op 18 november 2012 was ik in Dordrecht na een feestje op weg naar het huis van mijn vriend. (...)
Er kwam toen een man aan rennen. Eerst had ik niet in de gaten dat het voor mij was. (...) Die man pakte mij om mijn nek. (...) Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
- Het proces-verbaal van verhoor, nummer PL1850 2012107341-36, pagina's 501 tot en met 504 in het eindproces-verbaal, inhoudende als - zakelijk weergegeven - verklaring van verdachte:
Dit meisje ging ik achterna omdat ik wilde voelen aan haar borsten en billen. (...) Ik hield haar tegen.
Ik legde mijn hand op haar schouder en heb haar op haar schouder vast gehad. (...) Als dat meisjes niet had gevochten, had ik aan haar borsten en billen gezeten.
Op grond van de in de bewijsmiddelen weergegeven feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 18 november 2012 te Dordrecht heeft geprobeerd om [benadeelde partij 5] aan te randen. De rechtbank ziet geen aanleiding aangeefster niet te volgen in haar verklaring dat verdachte haar ook bij haar hals heeft gepakt. Verdachte heeft ontkend dat hij aangeefster een knietje heeft gegeven en zegt dat het in de strubbeling kan zijn gebeurd dat hij met zijn knie het lichaam van aangeefster heeft aangeraakt. De rechtbank vindt dit laatste, ook gelet op aangeefsters beschrijving van de worstelingen, niet onaannemelijk en zal verdachte vrijspreken van het geven van een knietje.
Feit 7:
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 7], nummer PL1840 2012083947-1, pagina's 541 tot en met 545 en 548, in het eindproces-verbaal:
Op 9 september 2012 fietste ik in Dordrecht naar huis. (...) Opeens kwam daar een fietser naast me fietsen. (...) Hij deed toen gelijk zijn arm om mijn hoofd bij mijn nek. Hij nam mij in een soort van houdgreep om mijn hoofd heen. Hij zei toen gelijk: "Pijpen of je tieten laten zien". (...) Hij probeerde mijn shirt omhoog te doen. (...) Hij heeft aan mijn borsten gezeten. Hij deed daarbij mijn trui omhoog. (...) In mijn herinnering zat de man met zijn neus en mond tegen mijn rechtertepel. (...) Toen ging hij met zijn hand achter in mijn broek. Hij kwam tot op mijn billen. (...) Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
- De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 april 2013, inhoudende:
Het klopt dat ik bij deze vrouw een arm om haar nek heb gedaan. Het kan kloppen dat ik heb gezegd "Pijpen of je tieten laten zien". Bij deze vrouw heb ik aan haar blote borsten gezeten. Ik ben met een halve hand in haar broek geweest en ik heb haar billen aangeraakt. Door het vasthouden en aanraken van de vrouw ben ik met mijn neus en mond in de buurt van haar borsten geweest.
Op grond van de in de bewijsmiddelen weergegeven feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 9 september 2012 te Dordrecht [benadeelde partij 7] heeft aangerand. De rechtbank ziet geen aanleiding aangeefster niet te volgen in haar verklaring dat verdachte met zijn mond en neus haar borst heeft aangeraakt toen hij haar immers deels ontkleedde om aan haar borsten te zitten.
Feit 10:
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 10], nummer PL1810 2010067204-1, pagina's 686 tot en met 688 en 691, in het eindproces-verbaal:
Op 11 juli 2010 ben ik in Dordrecht omstreeks 23.45 uur naar het huis van mijn vriend gelopen. (...) Ik zag dat een man zijn piemel uit zijn broek had hangen. Hij probeerde mijn hand vast te pakken om deze naar zijn geslachtsdeel te brengen. Volgens mij had hij zijn andere hand, dus zijn rechter, aan zijn piemel vast. Ik zag dat hij een stijve piemel had. (...) Ik ben die man voorbij gelopen. (...) Ik hoorde niet dat die man er weer aan kwam. Ik voelde toen dat die man mij tegen mijn rug duwde waardoor ik tegen een auto aan kwam. Ik kon geen kant meer op. Ik voelde dat die man mij begon te betasten. Het lukte de man om onder mijn shirt te komen en om mijn borsten te betasten. Hij deed dit best wel ruw. De man betastte mij tussen mijn benen. Hij deed dit over mijn spijkerbroek heen.
(...)
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
- Het proces-verbaal van verhoor, nummer PL1850 2012107341-60, pagina's 725 en 726, in het eindproces-verbaal, inhoudende als - zakelijk weergegeven - verklaring van verdachte:
Ik ben de vrouw tegemoet gelopen en ben langs haar gelopen. (...) Kort nadat ik haar was gepasseerd ben ik omgedraaid en ben ik achter haar aangelopen en heb ik haar beetgepakt. Ik heb toen de borsten vastgepakt. (...) Mijn hand is toen in de broek geweest en ik heb haar billen aangeraakt.
- De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 april 2013, inhoudende:
Ik heb aan de buitenkant van de broek de vagina en schaamstreek van deze vrouw aangeraakt.
Op grond van de in de bewijsmiddelen weergegeven feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 11 of 12 juli 2010 te Dordrecht [benadeelde partij 10] heeft aangerand. De rechtbank ziet geen aanleiding aangeefster niet te volgen in haar verklaring dat verdachte zijn geslachtsdeel heeft getoond, te minder aangezien zij daar in detail over verklaart.
Feit 8:
Verdachte heeft ontkend dit feit te hebben gepleegd. Desondanks komt de rechtbank tot een bewezenverklaring. De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 8], nummer PL1840 2012105412-1, pagina's 603, 605 tot en met 607, in het eindproces-verbaal:
Op 27 oktober 2012 was ik op de fiets op weg naar huis. Op de Krispijnseweg in Dordrecht word ik plotseling ingehaald door de man die ik zojuist nog achter mij had zien fietsen. Deze man pakte mij, toen hij naast mij fietste, bij mij linkerarm beet. (...)
Ik zag dat de man een bivakmuts op zijn hoofd had. De man stuurde mij een beetje naar rechts. Dit deed hij door met de hand waarmee hij mij vast hield geleidelijk naar rechts te duwen.
De man zei tegen mij: "hier naar rechts, je hebt 1 keuze". (...)
En toen hij naast je kwam fietsen met de bivakmuts op hoe wist je het toen zeker dat het een man was?
-Sowieso aan zijn stem en ik zag ook een stukje van zijn gezicht.
(...)
Wat voor kenmerken kun je van de man opnoemen?
Hij was blank, slank, had geen accent, had geen donkere/grove wenkbrauwen en geen grof gezicht.
En door zijn spraak had ik ook het idee dat het een Nederlandse man was. (...)
Ik denk dat hij niet jonger dan 20 jaar en niet ouder dan 40 jaar was. (...)
Ik dacht dat zijn ogen blauw waren. (...)
Hij droeg een donkere jas. De jas kwam tot aan zijn middel (...). Ik zag geen knopen en ik denk aan een rits.
- Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 6], nummer PL1810 2012107341-33, pagina 236, in het eindproces-verbaal:
De laatste en misschien wel enige keer dat ik met [verdachte] op een vrijdagavond ben weggeweest is 26 oktober.
- De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 april 2013, inhoudende:
Het zou kunnen dat wij op 26 oktober 2012 zijn gaan stappen.
- Het proces-verbaal van bevindingen, nummer PL1810 2012107341-41, pagina 80, in het eindproces-verbaal met als bijlage een foto, inhoudende als -zakelijk weergegeven- relaas van verbalisant:
Door personeel van de unit forensische opsporing van de politie Zuid-Holland-Zuid werden foto's gemaakt van de door verdachte: [verdachte] (man), geboren op [1976] gedragen kleding. (...) Foto's van de door hem gedragen kleding (...) zijn bijgevoegd.
Anders dan door de verdediging is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende wettig bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen van feit 8. De rechtbank heeft ook de overtuiging bekomen dat verdachte dit feit heeft begaan. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Bij feit 8 zal de rechtbank gebruikmaken van het zogenaamde schakelbewijs. In dat verband wijst de rechtbank op de verklaringen van verdachte over zijn handelwijze bij de feiten die hij heeft bekend (feiten 1 tot en met 6 en 9). Verdachte heeft verklaard dat hij op een fiets reed, en de slachtoffers - aan wier borsten en/of billen hij wilde zitten - van achteren benaderde en dat hij veelal een bivakmuts op deed om niet te worden herkend. De door verdachte bekende feiten vonden plaats in dezelfde regio (in het centrum en tussen het centrum en de Krispijnsetunnel in Dordrecht) en op hetzelfde tijdstip (midden in de nacht) na het uitgaan. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij stopte bij hevige weerstand en bij gillen. Uit de verklaringen van aangeefsters blijkt dat de handelwijze van de man die hen heeft benaderd op essentiële punten en in belangrijke mate overeenkomt met de handelwijze van verdachte ten aanzien van dit feit. Alle feiten hebben plaatsgevonden in Dordrecht, in het centrum en tussen het centrum en de Krispijnsetunnel. De aangeefsters zijn vrouwen op een fiets of lopend die op de bewuste momenten alleen waren. De man achtervolgde hen met de fiets of lopend om hen vervolgens met enig geweld tot stilstand te brengen.
De rechtbank is zich ervan bewust dat de hiervoor beschreven handelwijze op enige punten ook op soortgelijke delicten van toepassing zou kunnen zijn, maar dit doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de overtuigingskracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is er aldus sprake van een modus operandi die bij alle hiervoor bedoelde feiten (nagenoeg) gelijk is. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de aangifte van [benadeelde partij 8] steun vindt in de verklaringen van aangeefsters van de feiten die verdachte heeft bekend. Deze verklaringen worden daarom voor het bewijs van feit 8 gebruikt. De rechtbank overweegt voorts dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de avond voor het feit is gaan stappen, dat verdachte aan het door aangeefster opgegeven signalement voldoet en dat de door aangeefster opgegeven beschrijving van de jas overeenkomt met de foto van de jas die bij de aanhouding van verdachte is gemaakt.
5.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor onder 5.3.2. vermelde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 18 november 2012 te Dordrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
door geweld of andere feitelijkheden [benadeelde partij 1] te dwingen tot het
dulden van ontuchtige handelingen,
(onverhoeds)
- een bivakmuts heeft gedragen en
- achter die [benadeelde partij 1] aan is gefietst en
- die [benadeelde partij 1] bij haar linkerschouder heeft vastgepakt of vastgehouden
en
- die [benadeelde partij 1] met kracht tegen het lichaam heeft geduwd waardoor die [benadeelde partij 1]
viel,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 18 november 2012 te Dordrecht,
door geweld of andere feitelijkheden [benadeelde partij 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen,
bestaande uit
- het brengen van zijn hand in de broek van die [benadeelde partij 2] en
- het brengen van zijn hand in het slipje van die [benadeelde partij 2] en
- het betasten van de schaamstreek van die [benadeelde partij 2]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden uit het (onverhoeds)
- dragen van een bivakmuts en
- omhoog trekken van het shirt van die [benadeelde partij 2] en
- bij de schouders pakken en vervolgens bij de schouders vasthouden van die
[benadeelde partij 2] en
- het plaatsen van zijn hand op de mond van die [benadeelde partij 2] en
- het op de grond duwen en op de grond geduwd houden van die [benadeelde partij 2];
3.
op 04 november 2012 te Dordrecht,
door geweld [benadeelde partij 3] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen,
bestaande uit,
- het betasten van de borsten van die [benadeelde partij 3] en- het over de buik van die [benadeelde partij 3] naar beneden bewegen van zijn hand en
- het brengen van zijn hand in de broek van die [benadeelde partij 3] en
- het betasten van de schaamstreek van die [benadeelde partij 3]
en bestaande dat geweld uit het (onverhoeds)
- van achteren slaan van zijn arm tegen de mond en om de nek van die
[benadeelde partij 3] en
- naar achteren trekken van die [benadeelde partij 3] waardoor die [benadeelde partij 3] ten val is
gekomen;
4.
op 29 januari 2012 te Dordrecht
door geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met andere feitelijkheden [benadeelde partij 4] heeft gedwongen tot het
ondergaan van handelingen die bestonden uit
het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij 4],
hebbende verdachte
meerdere van zijn vingers in de vagina van die [benadeelde partij 4] geduwd
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte
- een zwarte bivakmuts over zijn hoofd heeft gedragen en- die [benadeelde partij 4] onverhoeds heeft benaderd en
- die [benadeelde partij 4] bij haar schouders heeft vastgepakt en
vastgehouden, door zijn arm om die schouders van die [benadeelde partij 4] te plaatsen
en te houden, en
- die [benadeelde partij 4] in een zogenaamde houdgreep heeft vastgepakt en
vastgehouden en
- die [benadeelde partij 4] heeft opgetild enhardhandig op de grond heeft
gegooid enterwijl zij op de grond lag die [benadeelde partij 4] op haar buik
heeft gedrukt en/of gehouden en- de panty van die [benadeelde partij 4] naar beneden heeft getrokken en
- zijn vingers in de vagina van die [benadeelde partij 4] heeft geduwd en
- meermalen zijn vingers heen en weer heeft bewogen
- en die [benadeelde partij 4] (daarbij) de woorden heeft toegevoegd:
* "Ik wil alleen aan je borsten zitten"en * "Ik wil aan je kut zitten, aan je natte kut"
enaldus voor die [benadeelde partij 4] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
5.
op 18 november 2012 te Dordrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of
andere feitelijkheden [benadeelde partij 5] te dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen,
(onverhoeds)
- - die [benadeelde partij 5] heeft benaderd en
- die [benadeelde partij 5] bij haar hals heeft vastgepakt en vastgehouden
,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
op 14 oktober 2012 te Dordrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of
andere feitelijkheden [benadeelde partij 6] te dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen,
(onverhoeds)
- een bivakmuts, heeft gedragen en
- die [benadeelde partij 6] heeft benaderd en
- zijn hand over de mond van die [benadeelde partij 6] heeft geplaatst,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
7.
op 9 september 2012 te Dordrecht,
door geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met
een andere feitelijkheid [benadeelde partij 7] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen,
bestaande uit
- het betasten van de borsten van genoemde [benadeelde partij 7] en
- het betasten van de billen van genoemde [benadeelde partij 7] en
- het plaatsen van zijn mond en neus op de
borst van genoemde [benadeelde partij 7]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging
met die andere feitelijkheid uit het (onverhoeds)
- benaderen van die [benadeelde partij 7] en
- vastpakken en vasthouden van de nek of het hoofd en het lichaam van
die [benadeelde partij 7] en
- zeggen tegen die [benadeelde partij 7]: "Pijpen of je tieten laten zien?!" en- omhoog trekken van de trui of het shirt van die [benadeelde partij 7] en- plaatsen van zijn hand in de broek van die [benadeelde partij 7];
8.
op 27 oktober 2012 te Dordrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of
andere feitelijkheden en bedreiging met een andere
feitelijkheid [benadeelde partij 8] te dwingen tot het dulden van een
of meer ontuchtige handelingen,
(onverhoeds)
- een bivakmuts heeft gedragen en- achter die [benadeelde partij 8] aan is gefietst en- tegen die [benadeelde partij 8] heeft gezegd: "Hier naar rechts. Je hebt 1 keuze!" en
- de arm van die [benadeelde partij 8] heeft vastgepakt en die [benadeelde partij 8]
in een door hem bepaalde richting heeft geleid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
9.
op 09 september 2012 te Dordrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of
andere feitelijkheden [benadeelde partij 9] te dwingen tot het f dulden van
ontuchtige handelingen,
(onverhoeds)
- een bivakmuts heeft gedragen en
- achter die [benadeelde partij 9] aan is gefietst en
- die [benadeelde partij 9] bij haar schouder heeft vastgepakt en vastgehouden en heeft getrokken en in haar schouder heeft geknepen en
- naar de keel van die [benadeelde partij 9] heeft gegrepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
10.
op 11 juli 2010 of 12 juli 2010 te Dordrecht,
door geweld of andere feitelijkheden [benadeelde partij 10] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen,
bestaande uit
- het betasten van de vagina van die [benadeelde partij 10] en- het betasten van de borsten van die [benadeelde partij 10]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden uit het (onverhoeds)
- achter die [benadeelde partij 10] aan lopen en
- tonen van zijn geslachtsdeel en
- trachten te pakken van de hand van die [benadeelde partij 10] en
- duwen tegen de rug van die [benadeelde partij 10] waardoor die
[benadeelde partij 10] tegen een auto kwam en geen vluchtmogelijkheid meer had en
- brengen van zijn hand onder de kleding van die [benadeelde partij 10] en
- ruw betasten van de borsten van die
[benadeelde partij 10].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
6 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
1. + 5. + 6. + 8. + 9. telkens:
POGING TOT FEITELIJKE AANRANDING VAN DE EERBAARHEID
2. + 3. + 7. + 10. telkens:
FEITELIJKE AANRANDING VAN DE EERBAARHEID
4.
VERKRACHTING.
7 De strafbaarheid van de verdachte
7.1 Het rapport van de deskundige
Uit het door drs. I.I. Schultze, psycholoog, over verdachte uitgebrachte rapport d.d. 11 maart 2013 komt onder meer het navolgende naar voren:
Er is sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van frotteurisme bij misbruik van alcohol en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis NAO met trekken van de ontwijkende en de obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis. Dit was zo ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde.
Alhoewel onderzochte onder normale omstandigheden beschikt over voldoende remmingen en impulscontrole, is het naar inzicht van onderzoekster voorstelbaar dat, voorafgaand aan het plegen van de hem ten laste gelegde feiten (indien bewezen geacht), de spanningen voor onderzochte als gevolg van financiële druk, sterk toegenomen werkdruk, spanningen in de relatie met daarbij schuldgevoelens over vreemdgaan en de schuld- en schaamtegevoelens naar de slachtoffers van de door onderzochte gepleegde delicten in combinatie met gebrekkige coping, gebrekkige sociale vaardigheden en minderwaardigheidsgevoelens, grotendeels samenhangend met persoonlijkheidsproblematiek, dusdanig hoog waren opgelopen en dat het overmatige gebruik van alcohol dat daarbij kwam het vermogen tot controle dusdanig heeft aangetast, dat dit heeft kunnen resulteren in het acteren op een drang om de slachtoffers seksueel te betasten en/of seksueel te penetreren en/of is er onder invloed van de hoog opgelopen spanningen, waar onderzochte geen uitlaatklep voor had, (tevens) dissociatie opgetreden waarbij het gevoelsleven werd losgemaakt van de ervaren werkelijkheid, hetgeen het plegen van het ten laste gelegde mede mogelijk kan hebben gemaakt. (...)
Geadviseerd wordt om onderzochte, mits het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, op basis van diens beperkingen als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor de feiten waarvan hij wordt verdacht.
7.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de conclusies van het voormelde rapport en legt deze ten grondslag aan haar beslissing. Op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundige, is de rechtbank van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde strafbare feiten.
8 De strafoplegging
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht een gevangenisstraf voor de duur van maximaal twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, een passende straf. Hierbij zou eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf kunnen worden opgelegd met de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsrapport.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een periode van tweeënhalf jaar schuldig gemaakt aan één verkrachting, vier aanrandingen en vijf pogingen daartoe. Door zijn handelen heeft verdachte op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van tien vrouwen geschonden en hun seksuele integriteit heeft hij geschonden of geprobeerd te schenden. Gebleken is dat dit een grote impact heeft gehad op vrijwel alle slachtoffers. Uit het dossier blijkt dat een groot aantal slachtoffers sindsdien moeite heeft om mensen te vertrouwen, 's avonds niet meer alleen over straat durft (terwijl sommigen door hun werk in de zorg noodgedwongen in de nachtelijke uren over straat moeten) en psychische hulp heeft gezocht. Een slachtoffer is als gevolg van het handelen van verdachte haar baan kwijtgeraakt. Ook zijn er slachtoffers die ten tijde van het delict nog maar zestien respectievelijk zeventien jaar oud waren. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich ervan bewust was dat zijn handelingen ongeoorloofd waren en dat hij egoïstisch is geweest. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij nooit hulp heeft gezocht voor zijn probleem en dat hij zich heeft laten leiden door zijn eigen seksuele gevoelens en - hoewel hij wist dat dit voor hem risicofactoren waren - door de wens om uit te blijven gaan met zijn vrienden en daarbij te drinken.
Verkrachting is een ernstig misdrijf, dat in de samenleving gevoelens van afschuw oproept. Gebruikelijk wordt voor een dergelijk feit als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vierentwintig maanden gehanteerd.
Ook aanranding is een ernstig misdrijf dat een strenge bestraffing rechtvaardigt. Voor het plegen van een aanranding met enig lichamelijk letsel tot gevolg wordt gebruikelijk als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden gehanteerd. Voor een poging wordt een derde in mindering gebracht.
Verdachte wordt beschouwd als verminderd toerekeningsvatbaar, zoals eerder in dit vonnis is overwogen. Deze omstandigheid zal de rechtbank in strafverminderende zin laten meewegen.
Volgens het strafblad van verdachte d.d. 14 maart 2013 is hij niet eerder voor een zedendelict veroordeeld. De rechtbank zal dit gegeven echter niet in strafverminderende zin laten meewegen, nu thans tien zedendelicten zijn bewezen verklaard. De overige door de verdediging geschetste persoonlijke omstandigheden zijn het gevolg van de handelwijze van verdachte en zullen evenmin in strafverminderende zin worden meegewogen.
De duur van de op te leggen straf ligt boven de wettelijke grens voor het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf. Daarom komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van het door de verdediging onderschreven advies van de reclassering, dat betrekking heeft op behandeling, gekoppeld aan een voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank spreekt verdachte anderzijds vrij van twee ten laste gelegde aanrandingen, een poging tot aanranding en een poging tot verkrachting. Daarom zal zij een gevangenisstraf van kortere duur opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegend legt de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van vijf jaar.
9 De vorderingen van de benadeelde partijen
Feiten 11, 12 en 13
De benadeelde partijen [benadeelde partij 11], [benadeelde partij 12] en [benadeelde partij 13] zullen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, omdat verdachte van deze feiten zal worden vrijgesproken.
De hierna te noemen benadeelde partijen zijn ontvankelijk in de vorderingen, nu aan verdachte een straf wordt opgelegd en aan die benadeelde partijen rechtstreeks schade is toegebracht door de betreffende bewezen verklaarde feiten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte ten opzichte van de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door deze feiten toegebrachte schade.
Feiten 1 en 9
De rechtbank zal de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 9] integraal toewijzen. De vordering van [benadeelde partij 9] is door verdachte niet weersproken en komt de rechtbank niet onredelijk voor. Dit geldt ook voor de vordering van [benadeelde partij 1], in die in dat zij onvoldoende is weersproken. Daartegen is immers slechts aangebracht dat deze dient te worden afgewezen wegens niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, subsidiair vrijspraak, terwijl de rechtbank niet tot deze beslissingen komt.
Feiten 3, 5, 6 en 10
De rechtbank zal de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 5],
[benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 10] integraal toewijzen, omdat deze vorderingen voldoende onderbouwd zijn en de rechtbank het door [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 10] gevorderde bedrag aan immateriële schade, gelet op de ernst en impact van het betreffende feit, redelijk voorkomt. De raadsman heeft betoogd dat de vordering van [benadeelde partij 10] moet worden afgewezen, omdat verdachte dit feit ontkent, maar dit standpunt vindt geen steun in het dossier.
Feit 2
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toewijzen tot het bedrag van € 1.479,44, bestaande uit een vergoeding van immateriële schade ad € 850,00 en een vergoeding van materiële schade ad € 629,44, omdat dit deel van de vordering voldoende onderbouwd en juist voorkomt.
De door de benadeelde partij geschetste omstandigheden rechtvaardigen de gevorderde vergoeding van immateriële schade. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente. Voor het resterende deel van de vordering is de benadeelde partij niet-ontvankelijk, omdat naar het oordeel van de rechtbank thans de verschuldigdheid van de post 'te verwachten kosten' niet is komen vast te staan.
Naast toewijzing van de civiele vorderingen zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding telkens tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, zodat de Staat betaling bevordert, met bijbehorende vervangende hechtenis.
10 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregelen berusten op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 11, 12, 13 en 14 ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het overigens ten laste gelegde bewezen op de wijze als hierboven onder 5.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 6 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 (VIJF) JAREN;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
Feiten 11, 12 en 13
- verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 11], [benadeelde partij 12] en [benadeelde partij 13] niet-ontvankelijk in hun vorderingen;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de proceskosten van de verdachte, tot op heden voor de verdachte begroot op nihil;
Feit 1
- veroordeelt verdachte om aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] te betalen een bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2012 tot de dag van algehele voldoening;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 1], € 500,00 te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Feit 2
- veroordeelt verdachte om aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] te betalen een bedrag van € 1.479,44 (eenduizend vierhonderd negenenzeventig euro en vierenveertig cent) ter zake van vergoeding van € 629,44 aan materiële en € 850,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2012 tot de dag van algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk in haar vordering;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2], € 1.479,44 te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 24 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Feit 3
- veroordeelt verdachte om aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] te betalen een bedrag van € 642,32 (zeshonderd tweeënveertig euro en tweeëndertig cent) ter zake van vergoeding van € 42,32 aan materiële en € 600,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2012 tot de dag van algehele voldoening;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 3], € 642,32 te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 12 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Feit 5
- veroordeelt verdachte om aan de benadeelde partij [benadeelde partij 5] te betalen een bedrag van
€ 100,00 (eenhonderd euro) ter zake van vergoeding van materiële schade;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 5], € 100,00 te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 2 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Feit 6
- veroordeelt verdachte om aan de benadeelde partij [benadeelde partij 6] te betalen een bedrag van
€ 502,00 (vijfhonderd twee euro) ter zake van vergoeding van materiële schade;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 6], € 502,00 te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Feit 9
- veroordeelt verdachte om aan de benadeelde partij [benadeelde partij 9] te betalen een bedrag van
€ 690,00 (zeshonderd negentig euro) ter zake van vergoeding van € 90,00 aan materiële en € 600,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2012 tot de dag van algehele voldoening;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 9], € 690,00 te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 13 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Feit 10
- veroordeelt verdachte om aan de benadeelde partij [benadeelde partij 10] te betalen een bedrag van € 1.080,00 (eenduizend tachtig euro) ter zake van vergoeding van € 480,00 aan materiële en € 600,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2010 tot de dag van algehele voldoening;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 10], € 1.080,00 te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 20 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Nooijen, voorzitter, mr. B.M.R.M. Edelhauser-van Vlijmen en mr. F. van Laanen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.S. Jansen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2013.
Mrs. M. van Nooijen en B.M.R.M. Edelhauser-van Vlijmen zijn buiten staat om deze beslissing mede te ondertekenen.
Parketnummer: 11/870553-12
Vonnis d.d. 23 april 2013