ECLI:NL:RBROT:2013:BZ8238

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12/18777
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stelling aanvraag verblijfsvergunning wegens niet betalen leges

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 18 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor de verlenging van haar verblijfsvergunning, maar deze aanvraag werd buiten behandeling gesteld omdat zij de verschuldigde leges van € 375,- niet had betaald. Eiseres betwistte echter dat zij ooit een brief had ontvangen waarin zij werd verzocht om de leges te betalen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende bewijs had geleverd dat de acceptgiro en de aanmaning daadwerkelijk naar eiseres waren verzonden. De rechtbank benadrukte dat de werkwijze van verweerder, die geheel elektronisch was, niet voldoende was gedocumenteerd om aan te tonen dat de verzending correct was verlopen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Team bestuursrecht 3
zaaknummer: AWB 12/18777
V-nummer: [v-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2013 in de zaak tussen
[eiseres], eiseres,
gemachtigde: mr. M.A. Lo A Foe,
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, daaronder begrepen zijn rechtsvoorganger(s), verweerder,
gemachtigde: mr. J. N. Mons.
Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 6 maart 2012 de aanvraag van eiseres tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf bij partner' buiten behandeling gesteld.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 2 april 2012 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 14 mei 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 10 juni 2012 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2012 te Dordrecht. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 29 oktober 2012 heeft de rechtbank het onderzoek heropend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Met ingang van 1 januari 2013 is het arrondissement Dordrecht opgegaan in het nieuwe arrondissement Rotterdam en is deze rechtbank, zittingsplaats Dordrecht, opgegaan in deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam. Gelet hierop wordt uitspraak gedaan door zittingsplaats Rotterdam.
Overwegingen
1.1. Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) is Onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Op grond van artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 is de vreemdeling, in door Onze Minister te bepalen gevallen en volgens door Onze Minister te geven regels, leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.
1.2. Op grond van artikel 3.34d, eerste lid, aanhef, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 is de vreemdeling terzake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, een bedrag van € 375,- verschuldigd.
1.3. Op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2. Het bestreden besluit strekt tot handhaving van het besluit tot buiten behandeling stelling van de aanvraag. Daartoe heeft verweerder, samengevat, het volgende overwogen.
De aanvraag van eiseres is niet in behandeling genomen omdat zij de verschuldigde leges van € 375,- niet heeft voldaan. De inning van de leges wordt verzorgd door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Uit informatie van het CJIB is gebleken dat aan eiseres op 8 januari 2012 een acceptgiro is verzonden en dat eiseres op 14 februari 2012 middels een aanmaning in de gelegenheid is gesteld om het verschuldigde legesbedrag alsnog te voldoen.
Er is geen reden om aan te nemen dat de brieven over de leges niet bij eiseres zijn aangekomen. De omstandigheid dat de per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van de brieven op dat adres. Er is niet gebleken van recente problemen bij de verzending van poststukken en eiseres heeft de overige brieven die in deze procedure naar hetzelfde adres zijn verstuurd wel ontvangen.
3. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert daartoe, samengevat, het volgende aan. Eiseres heeft nimmer een brief ontvangen om de verschuldigde leges te betalen. Verweerder heeft ten onrechte overwogen dat er geen reden is om aan te nemen dat de brieven over de leges niet bij eiseres zijn aangekomen. Verweerder heeft de informatie van het CJIB immers niet kunnen verifiëren, zodat niet kon worden vastgesteld dat de brieven ook daadwerkelijk en op de juiste wijze verzonden zijn. Verweerder heeft geen kopie van de brieven van het CJIB kunnen krijgen.
Indien kan worden vastgesteld dat de brieven daadwerkelijk door het CJIB zijn verzonden, kan het risico dat de brieven eiseres niet hebben bereikt in redelijkheid niet op eiseres afgewend worden. Het is algemeen bekend dat de post zeer onbetrouwbaar is. Door het aangetekend verzenden van belangrijke post wordt het risico dat de post niet bij de geadresseerde terecht komt aanmerkelijk verkleind. De zorgvuldigheid had vereist dat verweerder eiseres er telefonisch op zou hebben gewezen dat de leges nog niet betaald waren.
Nu eiseres niet in de gelegenheid is gesteld om de leges te betalen heeft verweerder haar aanvraag ten onrechte buiten behandeling gesteld. Eiseres verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Almelo van 3 april 2012, met procedurenummer AWB 12/4238.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1. Volgens vaste jurisprudentie dient het bestuursorgaan in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, aannemelijk te maken dat het betreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.2. Verweerder heeft ten bewijze van de verzending van de acceptgiro van 8 januari 2012 en de aanmaning van 14 februari 2012 aan eiseres het volgende aangevoerd. Acceptgiro's en aanmaningen met betrekking tot het innen van leges worden niet aangetekend verzonden. Verweerder stuurt de invorderingsgegevens naar het CJIB, het CJIB maakt dagelijks een elektronisch bestand aan van alle te verzenden vorderingen en verzendt dit bestand de dag erna naar de print-mailservice (PMS) van PostNL. PostNL draagt zorg voor het uitprinten van de brief met de acceptgiro en de verzending ervan. Volgens gemaakte afspraken vindt verwerking door PMS in principe binnen 24 uur plaats. Indien er in de communicatie tussen het CJIB en PostNL iets is misgegaan, krijgt het CJIB daar elektronisch melding van. In de zaak van eiseres is een dergelijke melding niet ontvangen. Ook bij onbestelbaar retour wordt altijd een memo gemaakt en wordt de acceptgiro door het CJIB naar verweerder doorgestuurd. Hiervan is evenmin sprake in de zaak van eiseres.
Verweerder heeft bij het verweerschrift een uitdraai uit het systeem van het CJIB overgelegd met het zaakoverzicht van eiseres. Aangezien de aanbieding van het CJIB aan PostNL volledig elektronisch gaat, kan verweerder hiervan geen afschrift overleggen. Verder heeft verweerder een uitdraai van een Excel-bestand overgelegd als bewijs dat het bestand is aangeleverd aan de PMS. Verweerder kan geen bewijs van daadwerkelijke verzending door PostNL overleggen. De wijze waarop PostNL de brieven daadwerkelijk verzendt is niet anders is dan de wijze waarop PostNL alle post verzendt en aanbiedt. Verweerder beschikt niet over afschriften van de aan eiseres verzonden brieven van 8 januari 2012 en 14 februari 2012, noch over uitdraaien waaruit de inhoud en de adressering van deze brieven aan eiseres blijkt. Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder toegelicht dat het CJIB hiervan geen kopieën opslaat in het systeem.
4.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de verstrekte informatie onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de acceptgiro van 8 januari 2012 en de aanmaning van 14 februari 2012 daadwerkelijk en voorzien van de juiste adressering naar eiseres zijn verzonden. Hierbij is van belang dat de werkwijze van verweerder geheel elektronisch geschiedt zonder dat daarbij voldoende is geregistreerd, of anderszins voldoende aannemelijk kan worden gemaakt, dat de verschillende fases in de werkwijze op juiste wijze zijn verlopen. In het bijzonder heeft verweerder niet voldoende aannemelijk gemaakt dat het CJIB de brieven aan eiseres aan PostNL heeft aangeboden. Dit blijkt niet uit het overgelegde Excel-bestand, reeds bij gebreke van een toelichting op de inhoud ervan. Verweerder kan geen registratie overleggen dat PostNL de opdracht heeft ontvangen en/of uitgevoerd. De stelling van verweerder dat, indien er in de communicatie tussen het CJIB en PostNL iets zou zijn misgegaan, het CJIB daar elektronisch melding van zou hebben gekregen, leidt niet tot een ander oordeel. Het uitblijven van een dergelijke melding maakt nog niet aannemelijk dat de brieven aan eiseres aan PostNL zijn aangeboden en door PostNL verzonden. Ditzelfde geldt voor de stelling van verweerder dat door het CJIB in het systeem is gezien dat de zaken vóór en ná de onderhavige zaak in hetzelfde bestand na de aanschrijving zijn betaald. Hetgeen verweerder stelt over het ontbreken van een memo dat de acceptgiro van 8 januari 2012 en de aanmaning van 14 februari 2012 als onbestelbaar retour zijn ontvangen, wat daar overigens ook van zij, kan niet dienen als bewijs van de verzending daarvan.
Verder acht de rechtbank van belang dat verweerder niet kan beschikken over afschriften van de aan eiseres verzonden brieven dan wel over een uitdraai van de inhoud en adressering ervan. Anders dan verweerder stelt is naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer aannemelijk dat de brieven, indien ervan moet worden uitgegaan dat deze zijn verzonden, zijn voorzien van een juiste adressering. Dat in het overgelegde zaakoverzicht van het CJIB het juiste adres van eiseres is vermeld, biedt hiertoe onvoldoende zekerheid. Ter zitting is door eiseres gesteld dat zij bij het IND-loket van een ambtenaar heeft vernomen dat adressen waarin het huisnummer een toevoeging bevat, problemen opleveren in computersystemen. Eiseres heeft het huisnummer "40B". Hoewel bij gebrek aan nadere informatie omtrent deze gestelde uitspraken onduidelijk is welke waarde hieraan gehecht kan worden, is de rechtbank van oordeel dat nu er geen afschriften zijn van de brieven niet valt uit te sluiten dat er in het proces mogelijk fouten zijn ontstaan met de adressering.
Gelet op het voorgaande en bij gebreke van een aanbod tot nader bewijs, bijvoorbeeld in de vorm van een onafhankelijk deskundigenadvies over de betrouwbaarheid van de werking van het gevolgde digitale systeem van aanlevering en verzending van post, treft de betwisting door eiseres van de ontvangst van de acceptgiro van 8 januari 2012 en de aanmaning van 14 februari 2012 doel.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank komt derhalve niet toe aan de beoordeling van hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd over de bezorging van post door PostNL. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd omdat het in strijd met artikel 3:2 van de Awb onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet gedragen kan worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering, hetgeen in strijd is met artikel 7:12, eerste lid van de Awb.
Nu verweerder ook na heropening van het onderzoek en de door de rechtbank geboden mogelijkheid om navraag te doen bij het CJIB niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij conform het bepaalde in artikel 4:5, eerste lid, van de Awb eiseres in de gelegenheid heeft gesteld de aanvraag aan te vullen, ziet de rechtbank aanleiding om, zelf in de zaak voorziend, tevens het bezwaar van 2 april 2012 gegrond te verklaren en het besluit van 6 maart 2012 te herroepen. Verweerder dient met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen opnieuw op de aanvraag van eiseres te beslissen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,- en wegingsfactor 1). Omdat een toevoeging is verleend, dienen de kosten te worden voldaan aan de rechtsbijstandverlener. Het verzoek van eiseres om verweerder tevens te veroordelen in de kosten die in de bezwaarprocedure zijn gemaakt, kan niet worden gehonoreerd, nu niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 7:15, derde lid, van de Awb.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van 2 april 2012 alsnog gegrond en herroept het besluit van 6 maart 2012;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 156,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-, en bepaalt dat, nu aan eiseres een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de rechtsbijstandverlener worden betaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Houtman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2013.