ECLI:NL:RBROT:2013:BZ8067

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
1401560
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en loonvordering in kort geding

In deze zaak heeft eiser, die op 21 november 2011 in dienst trad bij gedaagde als Manager Operations, in kort geding de doorbetaling van zijn loon gevorderd na ontslag op staande voet. Dit ontslag vond plaats op 14 augustus 2012, omdat eiser de bedrijfscreditcard voor privédoeleinden had gebruikt tijdens zijn vakantie. Gedaagde heeft in reconventie schadevergoeding gevorderd. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen, omdat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was. Eiser had de creditcard in strijd met de regels van gedaagde gebruikt, ondanks een voorafgaand verbod. De kantonrechter oordeelde dat de feiten voldoende bewijs boden voor een dringende reden voor ontslag. De vorderingen van gedaagde in reconventie werden eveneens afgewezen, omdat het spoedeisend belang niet voldoende was onderbouwd. De proceskosten werden aan eiser opgelegd, omdat hij in het ongelijk was gesteld. De uitspraak vond plaats op 11 januari 2013.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Locatie Rotterdam
vonnis van de kantonrechter in kort geding
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. M.A.C. Backx,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. M.L. Egeter.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” en “[gedaagde]”.
1. Het verloop van het proces
1.1 De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
• het exploot van dagvaarding van 6 december 2012, met bijlagen;
• de eis in reconventie, met bijlagen;
• de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotities
aan de zijde van [eiser] en [gedaagde].
1.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op woensdag 19 december 2012, in aanwezigheid van de heer [eiser] bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.A.C. Backx en de heer [A] namens [gedaagde] bijgestaan door de gemachtigde mr. M.L. Egeter.
1.3 De uitspraak is door de kantonrechter bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
De kantonrechter ontleent aan de processtukken en aan hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verhandeld de hierna opgesomde feiten. Deze worden als vaststaand beschouwd omdat zij door één van de partijen zijn gesteld en door de andere partij zijn erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden.
2.1 [eiser] is op 21 november 2011 bij [gedaagde] in dienst getreden, laatstelijk in de functie van Manger Operations, op grond van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van één jaar.
2.2 Het laatstelijk verdiende loon van [eiser] bedraagt €?4.551,75 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en overige emolumenten.
2.3 Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Metaal van toepassing.
2.4 Bij brief van 9 juli 2012 heeft [gedaagde] [eiser] een officiële waarschuwing gegeven. In de brief staat onder meer, voorzover relevant:
“(..) Ons bedrijf is in de nacht van zaterdag 7 juli op zondag 8 juli een bepaalde periode telefonisch niet bereikbaar geweest. Dit was tijdens uw dienst. Omdat dit niet de eerste keer was, zien wij ons genoodzaakt om hier een officiële waarschuwing voor te geven. Door het niet bereikbaar zijn kan onaanvaardbare schade ontstaan voor zowel de omzet als de reputatie van ons bedrijf. (..)”
2.5 Op 14 augustus 2012 heeft [gedaagde] [eiser] op staande voet ontslagen omdat [eiser] de creditcard van [gedaagde] ten behoeve van privé aangelegenheden heeft gebruikt tijdens zijn vakantie. Het gegeven ontslag op staande voet heeft [gedaagde] per e-mail van 17 augustus 2012 aan [eiser] bevestigd.
2.6 [eiser] heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen en zich beschikbaar gehouden voor het verrichten van werk.
2.7 [gedaagde] heeft op 24 augustus 2012 aangifte gedaan tegen [eiser] vanwege het gebruik van de creditcard van [gedaagde] ten behoeve van privé aangelegenheden tijdens zijn vakantie.
3. De stellingen van [eiser]
3.1 [eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
[gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen:
- het loon ad € 4.604,10 bruto per maand vanaf 14 augustus 2012 tot en met 20 november 2012, te vermeerderen met emolumenten en vakantiegeld ad 8%, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50% en de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2012 tot en met de dag der algehele voldoening;
- een bedrag van € 12.494,85 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50% en de wettelijke rente vanaf 29 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2 Aan de vordering heeft [eiser] de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
[eiser] erkent dat hij de bedrijfscreditcard in zijn vakantie heeft gebruikt. Dit heeft [eiser] gedaan omdat zijn eigen pas niet werkte. [eiser] wilde het bedrag terug betalen. Voor zijn vakantie gebruikte [eiser] de creditcard van [gedaagde] weleens, dergelijke uitgaven werden dan verrekend met zijn salaris. [gedaagde] heeft daar nooit eerder een probleem van gemaakt. Het ontslag op staande voet is dan ook onterecht.
[eiser] maakt naast loon ook aanspraak op extra vergoedingen en loonsverhogingen die hij nog niet van [gedaagde] heeft ontvangen. Conform de CAO dient per februari 2012 een loonsverhoging te hebben plaatsgevonden, hetgeen resulteert in een bedrag van € 4.551,75 bruto. Per augustus 2012 dient er wederom een loonsverhoging te hebben plaatsgevonden, hetgeen resulteert in een bedrag van € 4.604,10 bruto.
[eiser] heeft na overleg van [gedaagde] vernomen dat zij de rekening van de reparatie van de Audi van [eiser] zou voldoen. Het betrof een reparatie die onder de garantiebepaling van de auto valt. [eiser] heeft van [gedaagde] toestemming verkregen om de factuur van de reparatiekosten op naam van [gedaagde] te laten opstellen.
3.3 Hetgeen [eiser] verder heeft aangevoerd zal, voorzover dit van belang is voor de uitkomst van de procedure, onder de beoordeling van het geschil worden behandeld.
4. De stellingen van [gedaagde]
4.1 [gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering, hetgeen strekt tot afwijzing daarvan. Hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd zal, voorzover dit van belang is voor de uitkomst van de procedure, onder de beoordeling van het geschil worden behandeld.
4.2 In reconventie vordert [gedaagde] om [eiser] te veroordelen aan haar te betalen:
- een bedrag van € 6.827,63 netto terzake van de gefixeerde schadeloosstelling, te vermeerden met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2012;
- een bedrag van € 2.254,70 netto ter zake het oneigenlijk gebruik van de credit card;
- een bedrag van € 1.993,84 netto ter zake de reparatiekosten van de AUDI welke ten onrechte voor rekening van [gedaagde] zijn gekomen;
- de wettelijke rente over de hierboven genoemde bedragen vanaf de dag van verschuldigdheid.
Voorts vordert [gedaagde] veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
4.3 Aan haar vordering heeft [gedaagde] de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
Door zijn schuld heeft [eiser] aan [gedaagde] een dringende reden gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld met hem op te zeggen en is [eiser] schadeplichtig geworden.
[eiser] heeft een creditcard van de zaak, deze is bedoeld om zakelijke kosten te dekken die hij in zijn functie soms moet maken. [eiser] heeft bij verschillende aangelegenheden in 2012 de creditcard van [gedaagde] gebruikt voor privé doeleinden. Bij enkele posten heeft [eiser] verzuimd om het zakelijk karakter van de betaling aan te geven. Bij andere posten heeft [eiser] een zakelijk karakter aangegeven welke niet blijkt te kloppen. De directeur van [gedaagde] heeft bij relaties van [gedaagde] enkele uitgaven van [eiser] geverifieerd. Sommige posten zijn ten onrechte als zakelijk opgegeven.
[eiser] heeft tijdens zijn vakantie in augustus jl., ondanks het verbod van directeur Van de Pol van [gedaagde], de bedrijfscreditcard privé gebruikt om zijn vakantie te betalen.
[eiser] heeft zijn auto in januari 2012 laten repareren. [eiser] heeft de rekening van de garage zonder toestemming van [gedaagde] op naam van [gedaagde] laten zetten. [gedaagde] heeft de factuur na aanmaning van de garage betaald om de goede verstandhouding met de garage niet op het spel te zetten.
5. De beoordeling van het geschil
In conventie
5.1 [eiser] heeft gelet op de aard van de vordering een spoedeisend belang en is in zoverre ontvankelijk in zijn vordering.
5.2 In deze procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek naar die feiten, beoordeeld worden of de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat, vooruitlopend daarop, gelet op de wederzijdse belangen, toewijzing van de vordering reeds nu gerechtvaardigd is.
5.3 Ieder van de partijen is bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder gelijktijdige mededeling van die reden aan de wederpartij (artikel 7:677 lid 1 BW). Voor de werkgever worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:678 lid 1 BW).
5.4 Uit de stellingen van partijen blijkt voldoende dat [eiser] de creditcard van [gedaagde] tijdens zijn vakantie heeft gebruikt voor privé doeleinden. In reactie op hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd heeft [eiser] gesteld dat de uitgaven voor privé doeleinden steeds met zijn salaris werden verrekend. Dit heeft [gedaagde] niet weersproken, doch in aanvulling daarop heeft zij aangevoerd dat zij [eiser] voorafgaand aan zijn vakantie heeft verboden gebruik te maken van de bedrijfscreditcard tijdens zijn vakantie. Dit heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling niet ontkend, zodat vastgesteld kan worden dat [eiser] willens en wetens tegen de regels van [gedaagde] in heeft gehandeld door de bedrijfscreditcard tijdens zijn vakantie te gebruiken. Verder heeft [gedaagde] gesteld dat [eiser] zijn vriendin zonder de toestemming van [gedaagde] heeft meegenomen op zakenreis naar Hull en dat hij de kosten daarvan (gedeeltelijk) voor rekening van [gedaagde] heeft laten komen, hetgeen [eiser] niet gemotiveerd heeft weersproken. Voorts heeft [gedaagde] onweersproken gesteld dat zij enkele uitgaven van [eiser] heeft geverifieerd en dat gebleken is dat hij deze uitgaven ten onrechte als zakelijk heeft bestempeld daar het privé etentjes betroffen. Al deze feiten tezamen bezien geven er voldoende blijk van dat [eiser] het niet nauw nam met het op integere wijze gebruik maken van de creditcard van [gedaagde] en de mogelijkheid tot het achteraf declareren van etentjes die in een zakelijke setting hebben plaatsgevonden. Dit acht de kantonrechter, met name vanwege de functie van [eiser] en het vertrouwen dat [gedaagde] in hem heeft gesteld door het ter beschikking stellen van een creditcard van de zaak, onacceptabel. De persoonlijke omstandigheden van [eiser] kunnen niet tot een ander oordeel leiden. De kantonrechter wijst daarbij op het relatief korte dienstverband van [eiser] en de onvoldoende gemotiveerd weersproken stelling van [gedaagde] dat het functioneren van [eiser] niet bepaald onberispelijk was gedurende de negen maanden dat hij in dienst was. De kantonrechter komt voorshands dan ook tot de conclusie dat sprake is van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet op grond van een dringende reden in de zin van artikel 7:678 BW. Het gevorderde loon over de periode 14 augustus 2012 tot en met 20 november 2012 zal dan ook worden afgewezen.
5.5 Ten aanzien van de gevorderde extra vergoedingen en loonsverhogingen wordt als volgt overwogen. [gedaagde] heeft de vordering op dit punt tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd weersproken. De kantonrechter is van oordeel dat, zonder nader onderzoek en nadere bewijslevering, thans niet kan worden beoordeeld of [eiser] aanspraak heeft op extra vergoedingen en de loonsverhogingen in februari en augustus 2012. Een dergelijk onderzoek gaat het kader van dit kort geding immers te buiten. De vorderingen op dit punt worden derhalve eveneens afgewezen.
5.6 [eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie, welke aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op € 200,00 aan salaris voor de gemachtigde.
In reconventie
5.7 [gedaagde] maakt aanspraak op de gefixeerde schadeloosstelling ex artikel 7:680 jo. 677 lid 4 BW, terugbetaling van creditcard uitgaven welke zijn gedaan door [eiser] alsmede reparatiekosten die zij heeft voldaan ten behoeve van de reparatie van de auto van [eiser]. [gedaagde] heeft gesteld dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzienig. De stelling van [gedaagde] dat het onwenselijk is dat partijen in meerdere juridische procedures tegen over elkaar zullen komen te staan is daartoe echter niet voldoende. Ook de stelling van [gedaagde] dat zij eventueel aan [eiser] toegewezen vorderingen in conventie wenst te verrekenen vanwege het restitutierisico gaat niet op daar deze vorderingen zijn afgewezen. De kantonrechter acht de spoedeisendheid van de bovengenoemde vorderingen daarom onvoldoende onderbouwd, zodat deze worden afgewezen.
5.8 [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure in reconventie, welke aan de zijde van [eiser] worden vastgesteld op € 200,00 aan salaris voor de gemachtigde.
6. De beslissing
De kantonrechter:
In conventie
wijst de vordering van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten tot op heden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 200,00 aan salaris van de gemachtigde;
In reconventie
wijst de vordering van [gedaagde] af;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten tot op heden aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 200,00 aan salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.