ECLI:NL:RBROT:2013:BZ7966

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
10/960237-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar de rechtmatigheid van dwangmiddelen in een drugszaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2013 een tussenvonnis gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 april 2013. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van een grote hoeveelheid cocaïne op 1 november 2012 te Rotterdam. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de informatie uit een lopend opsporingsonderzoek niet als bewijsmateriaal kan worden gebruikt, maar enkel als startinformatie. De verdediging heeft echter betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het heeft nagelaten relevante stukken van het opsporingsonderzoek aan het dossier toe te voegen. De rechtbank oordeelt dat alle stukken die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de toegepaste dwangmiddelen, zoals de aanhouding van de verdachte, tot de processtukken behoren. De rechtbank wijst erop dat het openbaar ministerie de verplichting heeft om deze stukken bij de dagvaarding te voegen. Aangezien het eindonderzoek al is aangevangen, kan het belang van afscherming van brononderzoek niet meer prevaleren boven de verdedigingsrechten. De rechtbank constateert een vormverzuim, maar oordeelt dat dit herstelbaar is. Daarom wordt het onderzoek heropend en krijgt de officier van justitie de gelegenheid om voor 1 juni 2013 de ontbrekende stukken aan het dossier toe te voegen. De rechtbank schorst het onderzoek tot de volgende zitting op 25 juni 2013.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Team straf 2
Parketnummer: 10/960237-12
Datum uitspraak: 16 april 2013
Tegenspraak
Tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
niet als ingezetene ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en overigens zonder
bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsman mr. L.J.H. Kortz, advocaat te Bilthoven.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Dit tussenvonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 april 2013.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Patist heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van voorarrest.
OVERWEGINGEN
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2012. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek niet volledig is geweest. Daartoe is het volgende redengevend.
Verbalisant 140 heeft in een proces-verbaal van 1 mei 2012 verklaard dat uit een lopend opsporingsonderzoek het vermoeden is ontstaan dat een onbekende man in de middaguren van 1 november 2012 in het bezit zal komen van een onbekende hoeveelheid harddrugs en dat deze persoon zich verplaatst in een personenauto, merk Audi, type A6 (stationwagon) met het Duitse kenteken [kentekennummer]
De verdediging heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het heeft geweigerd te voldoen stukken van dit lopende opsporingsonderzoek aan het dossier toe te voegen. Nu niet kan worden vastgesteld of er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld, is de verdediging in haar belangen geschaad.
Ter zitting is door de officier van justitie gesteld dat de in het proces-verbaal van verbalisant 140 vervatte informatie louter is gebruikt als startinformatie en niet als bewijsmiddel dient. De aan de verklaring van verbalisant 140 ten grondslag liggende feiten en omstandigheden behoren volgens de officier – zo begrijpt de rechtbank - daarom niet tot de processtukken, zodat er ook geen sprake is van het onthouden van stukken aan de verdediging.
De rechtbank deelt de visie van de officier van justitie niet. Ingevolge artikel 149a, tweede lid, Wetboek van Strafvordering behoren tot de processtukken in beginsel alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn. Daaronder vallen ook stukken die benodigd zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van toegepaste dwangmiddelen, zoals in dit geval de aanhouding van de verdachte en de doorzoeking van de auto die hij bestuurde (vgl. EHRM 13 februari 2001, Garcia Alva tegen Duitsland, app. nr. 23541/94, rov 39).
Gelet op het bepaalde in de artikelen 33 en 149a Wetboek van Strafvordering hadden uiterlijk bij het doen uitgaan van de dagvaarding stukken waaruit de feiten en omstandigheden naar voren komen waarop verbalisant 140 zijn verklaring heeft gebaseerd aan het dossier moeten worden toegevoegd. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat in het door die verbalisant op 1 november 2012 opgestelde proces-verbaal niet staat vermeld waar en hoe laat de onbekende man in het bezit zou komen van harddrugs. Bij de processtukken horen daarom voorts processen-verbaal waaruit kan blijken welke feiten en omstandigheden hebben geleid tot aanhouding van de verdachte als bestuurder van de auto met genoemd kenteken door het arrestatieteam, nog diezelfde dag en juist op de [straatnaam] te Rotterdam, (naar zeggen van de verdachte) slechts enkele minuten na de overdracht van de pakketten.
De rechtbank realiseert zich dat de officier van justitie te kennen heeft gegeven dat het ‘brononderzoek’ een groter nog lopend opsporingsonderzoek betreft en dat dit onderzoek ernstig kan worden geschaad als de (achterliggende) informatie van het startproces-verbaal wordt prijsgegeven. Dit op zich legitieme belang kan leiden tot tijdelijke beperking van de verdedigingsrechten, maar dit is niet langer mogelijk als het eindonderzoek, zoals in dit geval, al een aanvang heeft genomen (Kamerstukken II, 2009-2010, 32468, nr. 3. p. 24; vgl. genoemd arrest van het EHRM, rov 42). Op deze regel kunnen op de voet van artikel 149b, Wetboek van Strafvordering uitzonderingen worden gemaakt. Deze bepaling is hier echter niet toegepast. Opgemerkt wordt nog dat het OM situaties als hier aan de orde kan voorkomen door ervoor te kiezen strafzaken als de onderhavige pas aan te brengen als de stand van het brononderzoek zulks toelaat.
Gelet op het voorgaande kan dus gesproken van een vormverzuim. Dit vormverzuim is echter herstelbaar. Om die reden zal de rechtbank het onderzoek heropenen teneinde de officier van justitie de gelegenheid bieden om voor 1 juni 2013 evengenoemde stukken aan het strafdossier toe te voegen.
BESLISSING
De rechtbank:
- heropent het onderzoek ter terechtzitting;
- stelt de stukken in handen van de officier van justitie, teneinde de officier van justitie de gelegenheid te bieden om voor 1 juni 2013 de hiervoor genoemde stukken aan het strafdossier toe te voegen;
- schorst het onderzoek op de terechtzitting tot de terechtzitting van 25 juni 2013 te 12.00 uur;
- tegen de nadere terechtzitting dienen te worden opgeroepen:
* de verdachte, met verstrekking van een afschrift van de oproeping aan de raadsman;
* een tolk in de Duitse taal.
Dit tussenvonnis is gewezen door:
mr. Van der Bijl-de Jong, voorzitter,
en mrs. Laukens en De Jong, rechters,
in tegenwoordigheid van Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 april 2013.
Bijlage bij het tussenvonnis van 16 april 2013.
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 november 2012 te Rotterdam [straatnaam], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3 (drie) kilogram, althans een grote hoeveelheid, van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet