ECLI:NL:RBROT:2013:BZ7903

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
ROT 11/3399
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete opgelegd aan Chemaco B.V. wegens vermeende overtredingen van de Warenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen Chemaco B.V. en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Chemaco B.V. had beroep ingesteld tegen een boete van € 1.800,- die was opgelegd wegens vermeende overtredingen van de Warenwet. De rechtbank oordeelde dat Chemaco B.V. geen levensmiddelenbedrijf is in de zin van Verordening (EG) nr. 178/2002, aangezien het bedrijf enkel fungeert als kantoor en geen levensmiddelen produceert, verwerkt of distribueert. De rechtbank stelde vast dat Chemaco B.V. als bemiddelaar bij de verkoop van grondstoffen geen risico's voor de voedselveiligheid genereert, omdat het bedrijf geen fysiek contact heeft met de producten en samenwerkt met HACCP-gekwalificeerde bedrijven. Hierdoor was de rechtbank van mening dat de opgelegde boete niet gerechtvaardigd was, en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de boete betrof en stelde de hoogte van de boete op nihil. Tevens werd bepaald dat de minister het door Chemaco B.V. betaalde griffierecht diende te vergoeden en dat de proceskosten van Chemaco B.V. door de minister moesten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 11/3399
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 april 2013 in de zaak tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Chemaco B.V., te Hemrik, eiseres, gemachtigde: [A],
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 1.800,- wegens het overtreden van een aantal bij of krachtens de Warenwet gestelde bepalingen.
Bij besluit van 12 juli 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2012. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A. ten Cate en H.L. Hoepelman.
Het onderzoek is met verwijzing naar artikel 8:10, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heropend waarbij de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer. Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
Overwegingen
1.1. Op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 178/2002 wordt in deze verordening verstaan onder:
(…)
2. “levensmiddelenbedrijf”: onderneming, zowel publiek- als privaatrechtelijk, die al dan niet met winstoogmerk actief is in enig stadium van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen;
3. “exploitant van een levensmiddelenbedrijf”: natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de naleving van de in de levensmiddelenwetgeving vastgestelde voorschriften in het levensmiddelenbedrijf waarover hij de leiding heeft
(…)
16. “stadia van de productie, verwerking en distributie”: alle stadia, met inbegrip van invoer, vanaf de primaire productie van een levensmiddel tot en met de opslag, vervoer, verkoop of levering daarvan aan de eindverbruiker.
1.2 Verordening (EG) nr. 852/2004 strekt tot het garanderen van de voedselveiligheid vanaf de primaire productie tot en met het in de handel brengen of de uitvoer. Alle exploitanten van levensmiddelenbedrijven in de voedselketen moeten ervoor zorgen dat de voedselveiligheid niet in het gedrang wordt gebracht.
Op grond van artikel 1 worden in deze verordening de algemene hygiëne¬voorschriften op het gebied van levensmiddelen voor exploitanten van levensmiddelen vastgesteld.
Op grond van artikel 2, tweede lid, van deze verordening gelden de definities die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 178/2002 eveneens.
Op grond van artikel 3 van deze verordening zorgen exploitanten van levensmiddelen ervoor dat alle stadia van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen die zij onder hun beheer hebben, voldoen aan de bij deze verordening vastgestelde toepasselijke hygiënevoorschriften, waaronder de in artikel 5, eerste lid, bedoelde invoering, uitvoering en handhaving van één of meer permanente procedures die gebaseerd zijn op de “Hazard Analysis and Critical Control Points (HACCP)”- beginselen.
Op grond van artikel 5, derde lid, van deze verordening is het eerste lid alleen van toepassing op exploitanten die zich bezighouden met een op de primaire productie volgende fase van de productie, de verwerking en de distributie van levensmiddelen en de in bijlage I bedoelde, daarmee verband houdende handelingen. Indien Bijlage I niet van toepassing is, zijn de algemene hygiënevoorschriften voor alle exploitanten van levensmiddelenbedrijven, opgenomen in Bijlage II, van toepassing.
1.3. Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen, voor zover hier van belang, is het verboden te handelen in strijd met artikel 5, eerste lid, tweede lid, laatste alinea, en vierde lid, van verordening (EG) 852/2004.
2.1. Eiseres is agent voor een aantal buitenlandse fabrikanten (principalen) van grondstoffen voor de levensmiddelen- en farmaceutische industrie en vertegenwoordigt enkele loonfabrikanten(principalen) van halffabrikanten. Eiseres bemiddelt bij de verkoop van grondstoffen of halffabrikaten.
2.2. De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA; thans de Nederlandse Voedsel en Waren autoriteit) heeft op 5 november 2009 bij eiseres een inspectie uitgevoerd naar aanleiding van een op 1 oktober 2009 bij de VWA binnengekomen klacht betreffende een te hoog gehalte aan vitamine D in de capsules van het vitaminepreparaat PhytoCal Balans (het vitamine¬preparaat) dat door het bedrijf Bloem Natuurprodukten Winschoten B.V. op de markt is gebracht. Op 15 juni 2010 is naar aanleiding van dit voorval een boeterapport opgemaakt. Daaruit blijkt onder meer dat eiseres heeft bemiddeld bij de productie van het vitamine¬preparaat door Ambipack.
2.3. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van in totaal € 1.800,- wegens de volgende vier beboetbare feiten:
D-63.1.13 de hoeveelheid vitamine D in de capsules van het vitaminepreparaat was te hoog (boetebedrag € 450,-),
D-63.4.1d(1) deze capsules waren daardoor schadelijk voor de gezondheid (boetebedrag € 450,-),
D-63.4.1d(2) eiseres heeft de bevoegde autoriteit hiervan niet onverwijld in kennis gesteld en evenmin van de maatregelen die zij heeft genomen om risico’s voor de eindgebruiker te voorkomen (boetebedrag € 450,-),
D-63.76.1.3 eiseres droeg geen zorg voor de invoering en/of uitvoering en/of de
handhaving van één of meer permanente procedures, gebaseerd op de HACCP-beginselen (boetebedrag € 450,-) (beboetbaar feit nr. 4).
2.4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de boete voor het onderdeel D-76.1.3. omdat zij geen levensmiddelenbedrijf is volgens de definitie van Verordening (EG) nr. 178/2002 en voorts niet HACCP-plichtig is in de zin van Verordening (EG) nr. 852/2004. De overige beboetbare feiten heeft eiseres niet bestreden.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. In afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie, die in het midden heeft gelaten of eiseres een levensmiddelenbedrijf exploiteert, stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres wel aan de HACCP-eisen dient te voldoen nu zij een bemiddelende rol heeft bij de verkoop en derhalve handelingen verricht in enig stadium van de productie, verwerking of distributie van levensmiddelen. Dit volgt volgens verweerder mede uit de verklaring van eiseres dat zij de product¬specificatie heeft opgesteld.
4.1. Naar het oordeel van de rechtbank betoogt eiseres met succes dat zij geen levensmiddelenbedrijf is in de zin van Verordening (EG) nr. 178/2002, nu slechts sprake is van een kantoor. Er worden door eiseres geen levensmiddelen geproduceerd, verwerkt of gedistribueerd. Daarmee is eiseres ook geen exploitant.
De veiligheid is gegarandeerd nu eiseres, die bemiddelt bij de verkoop van grondstoffen en verwerking daarvan door levensmiddelenbedrijven aan levensmiddelenbedrijven en fysiek geen contact met de producten heeft waarvoor bemiddeld is, bij haar activiteiten geen risico’s voor de voedselveiligheid genereert en de andere betrokken partijen alle HACCP gekwalificeerde bedrijven betreffen. Met andere woorden, door de kantoorfunctie als bemiddelaar is er bij de activiteiten van eiseres geen sprake van risico’s voor de voedselveiligheid.
4.2. Hieruit volgt dat eiseres artikel 5, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 852/2004 niet heeft overtreden, zodat verweerder niet bevoegd was hiervoor een boete op te leggen aan eiseres.
5. De bij het bestreden besluit gehandhaafde boete voor beboetbaar feit nr. 4 komt derhalve voor vernietiging in aanmerking. Het beroep is gegrond. Op grond van het bepaalde in artikel 8:72a van de Awb zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de boete op nihil te stellen en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) voor de gemaakte reiskosten vast op € 56,64. De verzochte verblijfs- en verletkosten komen op grond van het Besluit niet voor vergoeding in aanmerking.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de boete voor beboetbaar feit nr. 4 is gehandhaafd,
- stelt de hoogte van de boete vast op nihil en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;,
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 152,- vergoedt,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 56,64, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Damsteegt, voorzitter, en mr. L.A.C. van Nifterick en mr. M.C. Woudstra, leden, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Kuil, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.