beschikking van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam, ingevolge artikel 27, zesde lid juncto artikel 26, zesde lid van de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV).
Deze beschikking wordt gegeven op het verzetschrift van: [betrokkene], wonende te [adres], geboren te [plaats] op [geboortedatum], hierna te noemen: betrokkene.
Procedure
Het verzetschrift met bijlagen is op 13 augustus 2012 ter griffie binnengekomen en richt zich tegen het verhaal (zonder dwangbevel) van de officier van justitie te Leeuwarden, waarbij op 31 juli 2012 of 1 augustus 2012 een bedrag van € 254,76 ten gunste van de officier van justitie van de bankrekening van betrokkene is afgeschreven.
De officier van justitie heeft op 2 januari 2013 een schriftelijk commentaar op het verzetschrift overgelegd. Daarbij is als bijlage een zaakoverzicht gevoegd.
De mondelinge behandeling van het verzetschrift heeft op de terechtzitting van 1 maart 2013 plaatsgehad. De betrokkene is op de terechtzitting gehoord.
Feiten
Bij initiële beschikking van 25 oktober 2010 is aan betrokkene ter zake van een snelheidsovertreding, begaan met een motorrijtuig waarvan het kenteken op naam van betrokkene stond, een sanctie opgelegd van € 276,00, vermeerderd met € 6,00 aan administratiekosten. Deze beschikking is gezonden naar het adres van betrokkene, zoals vermeld in het kentekenregister.
De opgelegde sanctie en administratiekosten zijn niet tijdig voldaan. In verband daarmee is aan betrokkene op 4 januari 2011 een eerste aanmaning verzonden tot betaling van
€ 351,00, zijnde de totaalsom van het sanctiebedrag van € 276,00, de administratiekosten van € 6,00 en de toegepaste verhoging van € 69,00.
Na ontvangst van deze aanmaning heeft betrokkene telefonisch contact gehad met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Daarbij is door hem aangegeven dat hij de initiële beschikking van 25 oktober 2010 niet had ontvangen. Het CJIB heeft daarop besloten aan betrokkenen een nieuwe initiële beschikking toe te zenden en hem niet te verplichten tot betaling van eerdergenoemde verhoging van € 69,00. Bij brief van het CJIB van 31 januari 2011 is een en ander aan betrokkene meegedeeld.
Het CJIB heeft daarop een nieuwe initiële beschikking, gedateerd 12 februari 2011, tot betaling van een sanctiebedrag van € 276,00 vermeerderd met € 6,00 aan administratiekosten, naar het adres van betrokkene, zoals vermeld in het kentekenregister, verzonden. De vervaldatum voor de betaling van deze bedragen was 9 april 2011.
Het opgelegde sanctiebedrag van € 276,00 en de administratiekosten van € 6,00 zijn niet tijdig voldaan. In verband daarmee is naar het adres van betrokkene op 25 april 2011 (opnieuw) een eerste aanmaning verzonden tot betaling van een bedrag van € 351,00, zijnde de totaalsom van het sanctiebedrag van € 276,00, de administratiekosten van € 6,00 en de (opnieuw) toegepaste verhoging van € 69,00. Betrokkene heeft deze eerste aanmaning ontvangen. De vervaldatum voor de betaling van het totaalbedrag van € 351,-- was 25 mei 2011. Dit bedrag is niet betaald.
Op 12 september 2011 is een tweede aanmaning verzonden naar het adres van betrokkene. Betrokkene heeft deze aanmaning ontvangen. Bij deze aanmaning is aan betrokkene meegedeeld dat de sanctie verder is verhoogd met een bedrag van € 172,50 en dat derhalve totaal door hem diende te worden voldaan een bedrag van € 517,50.
Betrokkene heeft, na de ontvangst van de eerste en tweede aanmaning meerdere brieven naar het CJIB verzonden, respectievelijk gedateerd 19 mei 2011, 30 mei 2011 en 14 september 2011, waarin hij aangeeft dat hij de (nieuwe) initiële beschikking van 12 februari 2011 niet heeft ontvangen en waarin hij voorts zijn ongenoegen uit over het feit dat –anders dan hem was toegezegd- verhogingen van het sanctiebedrag aan hem zijn opgelegd.
Betrokkene heeft het sanctiebedrag van € 276,00 vermeerderd met € 6,00 aan administratiekosten, derhalve in totaal € 282,00 op 13 juni 2011 aan het CJIB betaald.
Op 31 juli 2012 of 1 augustus 2012 is verhaal toegepast en is ten gunste van de officier van justitie door het CJIB van de bankrekening van betrokkene een bedrag van € 254,76 afgeschreven. Dit bedrag betreft het verschil tussen enerzijds het hiervoor genoemde bedrag van € 517,50, zijnde de totaalsom van het verschuldigde sanctiebedrag van € 276,00, de verschuldigde administratiekosten van € 6,00, de verhoging van de eerste aanmaning van
€ 69,00, de verhoging van de tweede aanmaning van € 172,50 en de kosten ter zake van het verhaal van € 19,26 en anderzijds het door betrokkene op 13 juni 2011 aan het CJIB betaalde bedrag van € 282,00.
Standpunt betrokkene
Betrokkene heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat hij de (nieuwe) initiële beschikking van 12 februari 2011 niet heeft ontvangen. Hij heeft gesteld dat hij na de brief van het CJIB van 31 januari 2011 tevergeefs op die nieuwe initiële beschikking heeft gewacht. Het eerste bericht dat hij na de brief van 31 januari 2011 ontving was de aanmaning van 25 april 2011, waarbij - anders dan in de brief van 31 januari 2011 door het CJIB was meegedeeld - toch de verhoging van € 69,00 in rekening was gebracht. Betrokkene heeft gesteld dat er al langere tijd problemen zijn met de postbezorging op zijn adres. Behalve de nieuwe initiële beschikking van 12 februari 2011 heeft hij –zoals gezegd- ook de eerdere initiële beschikking van 25 oktober 2010 niet ontvangen. In die periode zijn ook andere belangrijke poststukken nimmer bij hem aangekomen. Gelet hierop is hij het niet eens met de bij de eerste aanmaning en tweede aanmaning aan hem opgelegde verhogingen. Het verhaal betreft deze verhogingen en heeft daarom ten onrechte plaatsgevonden.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het uitgesloten is dat achtereenvolgens meerdere poststukken die het CJIB aan betrokkene heeft toegezonden hem niet hebben bereikt. Alle poststukken bestemd voor betrokkene zijn verzonden naar het adres waar betrokkene woont. Geen enkel stuk is onbestelbaar retour gekomen.
Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat hetgeen op grond van de beschikking van
12 februari 2011 door betrokkene verschuldigd was vóór 9 april 2011 betaald had moeten zijn. Betrokkene heeft die termijn niet in acht genomen. Eerst op 13 juni 2011 is een bedrag op de rekening van het CJIB bijgeschreven. Bovendien heeft toen uitsluitend betaling plaatsgevonden van het sanctiebedrag van de initiële beschikking en zijn niet tevens de verschuldigde verhogingen betaald.
De officier van justitie heeft daarom geconcludeerd het verzet ongegrond te verklaren.
Beoordeling
1. Volgens vaste administratiefrechtelijke jurisprudentie dient een bestuursorgaan (in dit geval: de officer van justitie) bij de verzending van besluiten of rechtens van belang zijnde documenten aannemelijk te maken dat het betreffende stuk is verzonden. Indien het bestuursorgaan de verzending aannemelijk heeft gemaakt, maar de geadresseerde de ontvangst ontkent dient beoordeeld te worden of die ontkenning niet ongeloofwaardig is. In dat geval is het aan het bestuursorgaan dat het stuk heeft verzonden om de ontvangst daarvan aannemelijk te maken. (vgl. Hof Leeuwarden d.d. 28 januari 2013, LJN BZ 1110)
2. Het wordt er voor gehouden dat alle hiervoor genoemde beschikkingen en aanmaningen door het CJIB zijn verzonden naar het adres waar betrokkene woonachtig is, zoals is gesteld door de officier van justitie en door betrokkene niet is weersproken. Tot dit oordeel draagt tevens bij de ambtshalve aan de kantonrechter bekende wijze waarop door het CJIB brieven e.d. worden verzonden en het niet weersproken feit dat de aan betrokkene gerichte beschikkingen en aanmaningen niet onbestelbaar retour zijn gekomen bij het CJIB.
3. Betrokkene heeft ontkend de initiële beschikkingen van 12 februari 2011 te hebben ontvangen. Deze ontkenning komt niet ongeloofwaardig voor, gelet op de niet onaannemelijke verklaring van betrokkene dat er een al langer bestaand probleem is met de postbezorging op zijn adres, waardoor hij ook andere belangrijke post, zoals de (eerste) initiële beschikking van 25 oktober 2010, niet heeft ontvangen. Verder draagt tot dit oordeel bij de correspondentie die betrokkene aan het CJIB heeft gezonden nadat hij de aanmaningen van 25 april 2011 en 12 september 2011 had ontvangen, waaruit blijkt van een oprechte verontwaardiging van betrokkene omtrent de gang van zaken. Tevens heeft tot dit oordeel bijgedragen dat ook het CJIB zelf kennelijk heeft geloofd, althans onvoldoende redenen had om dat niet te doen, dat er problemen waren met de postbezorging op het adres van betrokkene door te besluiten aan betrokkene een nieuwe initiële beschikking (zonder verhoging) toe te zenden, nadat betrokkene had aangegeven dat hij de eerste initiële beschikking van 25 oktober 2010 niet had ontvangen.
4. Gegeven het onder 1 genoemde uitgangspunt ligt het derhalve op de weg van het bestuursorgaan, in dit geval de officier van justitie, om de ontvangst door betrokkene van de (nieuwe) initiële beschikking van 12 februari 2011 aannemelijk te maken. Daar is de officier van justitie niet in geslaagd. Evenmin is sprake van de fictie van artikel 4, tweede lid, laatste volzin WAHV dat de initiële beschikking geacht wordt aan de betrokkene bekend te zijn, indien de brief of brieven waarbij die beschikking is verzonden onbestelbaar blijken te zijn. Daarvan is in dit geval geen sprake, aangezien het CJIB heeft gesteld geen aan betrokkene gerichte brieven onbestelbaar retour te hebben ontvangen. Het wordt er daarom voor gehouden dat betrokkene de initiële beschikking van 12 februari 2011 niet heeft ontvangen.
5. Uit het bepaalde in de artikelen 23 en 25 van de WAHV volgt dat een sanctiebedrag wordt verhoogd en verder verhoogd indien degene aan wie het sanctiebedrag is opgelegd heeft verzuimd dit tijdig te betalen. Nu het er voor wordt gehouden dat betrokkene de initiële beschikking van 12 februari 2011 niet heeft ontvangen is er van een dergelijk verzuim geen sprake. De in de aanmaningen van 25 april 2011 en 12 september 2011 genoemde verhogingen van respectievelijk € 69,00 en € 172,50 zijn daarom ten onrechte jegens betrokkene toegepast. Betrokkene is die verhogingen niet verschuldigd.
6. Nu het verhaal is gedaan ter incassering van de toegepaste verhogingen, vermeerderd met de kosten van het verhaal, heeft het verhaal ten onrechte plaatsgevonden Het verzet daartegen zal daarom gegrond worden verklaard, met bepaling dat het geïncasseerde bedrag van € 254,76 door de officier van justitie aan betrokkene dient te worden gerestitueerd. Tevens zal worden bepaald dat het door betrokkene op de voet van artikel 26 WAHV betaalde griffierecht, te weten een bedrag van € 73,00 door de griffier van deze rechtbank aan betrokkene zal worden gerestitueerd.
Beslissing
De kantonrechter:
verklaart het verzet gegrond;
bepaalt dat het ten laste van betrokkene geïncasseerde bedrag van € 254,76 door de officier van justitie aan betrokkene wordt gerestitueerd;
bepaalt dat het door betrokkene aan griffierecht betaalde bedrag van € 73,00 aan betrokkene wordt gerestitueerd.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.K. Asscheman-Versluis, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.