ECLI:NL:RBROT:2013:BZ6616

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
ROT 11/5319
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van onderzoeksrapporten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB)

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de openbaarmaking van onderzoeksrapporten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Eiseres, ERS Railways B.V., had verzocht om openbaarmaking van documenten die ten grondslag lagen aan een rapport van de Inspectie Verkeer en Waterstaat over een treinongeval dat op 23 maart 2009 had plaatsgevonden. De minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder, had dit verzoek afgewezen, met als argument dat de documenten niet openbaar gemaakt konden worden op grond van artikel 59, vijfde lid, van de Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid.

De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de openbaarmaking van de onderzoeksrapporten was geweigerd. De rechtbank stelde vast dat de weigering om de documenten openbaar te maken in strijd was met artikel 7:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat verweerder een niet toepasselijk wetsartikel had ingeroepen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Verweerder werd opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres en te beoordelen of de onderzoeksrapporten openbaar gemaakt konden worden.

Daarnaast bepaalde de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moest vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres, die op € 944,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 11/5319
uitspraak van de meervoudige kamer van 28 maart 2013 in de zaak tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ERS Railways B.V.,
te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde: mr. M.L. Diepenhorst,
en
de minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder.
Aan het geding heeft mede als partij deelgenomen de Onderzoeksraad voor Veiligheid
(de OVV), te Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2011 heeft verweerder een verzoek van eiseres om openbaarmaking van de documenten die ten grondslag liggen aan het rapport “Ontsporing goederentrein, onderzoek naar de ontsporing op 23 maart 2009 te Harmelen” (het Rapport) van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (de IVW), thans de Inspectie Leefomgeving en Transport, afgewezen voor zover het betreft een tweetal documenten, te weten: het onderzoeksrapport Deltarail en het verslag van het onderzoek bij Shunter Wagenbedrijf (de Onderzoeksrapporten).
Bij besluit van 24 oktober 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar daartegen van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op het geding betrekking hebbende stukken ingediend alsmede nadere stukken met daarbij het verzoek die onder toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) vertrouwelijk te behandelen. Eiseres heeft desgevraagd toestemming verleend aan de rechtbank om uitspraak te doen mede op basis van deze vertrouwelijke stukken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2012. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.H.H. Bisschoff. De OVV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Schuite, secretaris, vergezeld door drs. J.H. Pongers, Hoofd Stafafdeling IPO.
Overwegingen
1. Op 23 maart 2009 heeft er een treinongeval plaatsgevonden tussen Vleuten en Harmelen (het voorval). Medewerkers van de OVV en de IVW hebben onderzoek naar het voorval gedaan en hebben over de wijze waarop dat voortgang zou moeten vinden overleg met elkaar gepleegd. Gezamenlijk hebben de OVV en de IVW aan een extern bureau, Deltarail, opdracht verleend nader technisch onderzoek te verrichten, wat heeft geresulteerd in de Onderzoeksrapporten. Uiteindelijk heeft de IVW het Rapport uitgebracht, dat voor een belangrijk deel is gebaseerd op de Onderzoeksrapporten. De OVV heeft geen rapport uitgebracht.
2. Op grond van artikel 59, vijfde lid, van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid (de Rijkswet) zijn niet openbaar concepten van het rapport, informatie die ten behoeve van een onderzoek door de OVV is verzameld, alsmede informatie die de OVV ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde, gedurende het onderzoek aan anderen heeft verstrekt.
3. Eiseres betoogt met succes dat verweerder aan zijn bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering om de Onderzoeksrapporten openbaar te maken ten onrechte artikel 59, vijfde lid, van de Rijkswet ten grondslag heeft gelegd.
3.1 Daargelaten of de OVV geacht kan worden zelf in de zin van de Rijkswet een onderzoek naar het voorval te hebben ingesteld de betrokkenheid van de OVV bij het onderzoek naar het voorval blijkt wel uit feitelijk handelen, maar niet uit kenbare verslaglegging van de op grond van de Rijkswet vereiste, door of namens de OVV genomen beslissingen over het instellen en beëindigen van een onderzoek naar het voorval , berust het standpunt van verweerder en de OVV dat, omdat de OVV medeopdrachtgever was voor het opstellen van de Onderzoeksrapporten, artikel 59, vijfde lid, van de Rijkswet zich tegen openbaarmaking daarvan verzet, op een onjuiste, want te ruime, uitleg van die bepaling.
In dit geval heeft de IVW onder verweerders verantwoordelijkheid en op grond van de haar toegekende bevoegdheden zelfstandig onderzoek gedaan naar het voorval en in dat kader heeft zij gebruik gemaakt van de diensten van Deltarail. Nu de vrucht daarvan, de Onderzoeksrapporten, in ieder geval ook integraal voor de IVW was bestemd, betreft het in zoverre geen informatie die ten behoeve van een onderzoek door de OVV is verzameld in de zin van de Rijkswet, maar informatie die ten behoeve van een onderzoek door de IVW is verzameld.
Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank in beginsel geen redelijke grond om ook in de situatie dat de informatie in ieder geval niet exclusief ten behoeve van een onderzoek door de OVV is verzameld artikel 59, vijfde lid, van de Rijkswet van toepassing te achten. In dit geval biedt de feitelijke gang van zaken rond het onderzoek naar het voorval ook geen aanleiding daar anders over te oordelen, waarbij met name van belang is dat niet is gebleken dat bij de totstandkoming van de Onderzoeksrapporten enige onderzoeksbevoegdheid is aangewend die in het bijzonder op de Rijkswet is gebaseerd.
In dit verband overweegt de rechtbank verder nog dat, zo al aangenomen zou kunnen worden dat het bij de Onderzoeksrapporten informatie betreft die ten behoeve van een onderzoek door de OVV is verzameld, er geen grond is voor het oordeel dat die informatie op grond van het bij of krachtens de Rijkswet bepaalde gedurende het onderzoek aan de IVW is verstrekt. Het op artikel 68 van de Rijkswet en artikel 25 van het Besluit Onderzoeksraad voor veiligheid gebaseerde ‘Afstemmingsprotocol Onderzoeksraad – Rijksinspecties’, dat in werking was ten tijde van het voorval, biedt daarvoor geen grondslag. Volgens dat protocol is overigens bij informatie verkregen uit samenwerking zonder beroep op artikel 14 van de Rijkswet artikel 59, vijfde lid, van de Rijkswet niet van toepassing, maar is die informatie opvraagbaar in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (de WOB).
4. De slotsom is dat verweerder de gehandhaafde weigering de Onderzoeksrapporten openbaar te maken in strijd met artikel 7:12, tweede lid, van de Awb niet deugdelijk heeft gemotiveerd, door daaraan een niet toepasselijk wetsartikel ten grondslag te leggen. Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd.
5. Met inachtneming van deze uitspraak zal verweerder opnieuw op het bezwaar van eiseres moeten beslissen en in dat kader moeten beoordelen of en in hoeverre de Onderzoeksrapporten op grond van de WOB voor openbaarmaking in aanmerking komen. Gelet op het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank niet de verwachting dat toepassing van de zogeheten bestuurlijke lus aan bespoediging van de finale afdoening van dit geschil zal bijdragen, zodat daarvan wordt afgezien.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit,
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar beslist met inachtneming van deze uitspraak,
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 302,- vergoedt,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, voorzitter, en mr. M.C. Woudstra en mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Kuil, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.