ECLI:NL:RBROT:2013:BZ6605

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
420580 / HA RK 13-186
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van kantonrechter in arbeidsovereenkomstzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 april 2013 een verzoek tot wraking afgewezen van mr. W.P.M. Jurgens, kantonrechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek werd ingediend door [naam verzoekster] B.V. naar aanleiding van een zitting op 8 maart 2013, waar de rechter een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst behandelde. Tijdens deze zitting heeft de gemachtigde van verzoekster de rechter gewraakt, omdat hij vond dat de rechter onvriendelijk en geïrriteerd was, wat de schijn van vooringenomenheid wekte. De rechter heeft het verzoek tot wraking betwist en aangegeven dat er geen sprake was van een omstandigheid die tot wraking kon leiden.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster en de rechter zorgvuldig afgewogen. Het is vastgesteld dat de rechter de procesorde diende te bewaken en dat zij daarbij een grote vrijheid heeft. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet onpartijdig was en dat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzingen opleverden voor vooringenomenheid. De rechter heeft de gemaakte opmerkingen en de gang van zaken tijdens de zitting weersproken en het proces-verbaal bevestigde haar versie van de gebeurtenissen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek tot wraking ongegrond was en heeft het verzoek tot wraking van mr. W.P.M. Jurgens afgewezen. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de rechters G.A.F.M. Wouters, A. Eerdhuijzen en J.A.M.J. Janssen, en werd openbaar uitgesproken op 5 april 2013.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 420580 / HA RK 13-186
Beslissing van 5 april 2013
op het verzoek van
[naam verzoekster] B.V.,
gevestigd te [plaats van vestiging],
verzoekster,
gemachtigde mr. H.A.A. Voermans,
strekkende tot wraking van mr. W.P.M. Jurgens, kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, team kanton 3 (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 8 maart 2013 is door de rechter een verzoek behandeld van [naam oorspronkelijke verzoeker] tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst, waartegen door [naam verzoekster] B.V. een verweerschrift is ingediend. Die procedure draagt als kenmerk 314039 / HA VERZ 13-44.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de gemachtigde van [naam verzoekster] B.V. (verder: verzoekster) de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting;
- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek;
- de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van de rechter.
Verzoekster alsmede de rechter en [naam oorspronkelijke verzoeker] zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek werd behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
Ter zitting van 22 maart 2013, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen verzoekster, haar gemachtigde, de rechter, [naam oorspronkelijke verzoeker] en zijn gemachtigde. Verzoekster, bij monde van haar gemachtigde, en de rechter hebben ieder hun standpunt nader toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1 Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
Ter zitting van 8 maart 2013 was de houding van de rechter jegens verzoekster zodanig onvriendelijk en geïrriteerd dat de schijn van vooringenomenheid en partijdigheid werd gewekt. Verder heeft de rechter toen zij, zonder verder maar één vraag aan partijen te stellen, de posities en stellingen van partijen ging schetsen, geen aandacht gegeven aan het voor verzoekster meest prangende punt. Verder heeft de rechter nadat het verzoek tot wraking was gedaan bevestigd dat zij vanaf dat moment niet meer onbevooroordeeld was.
2.2 De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
3. De beoordeling
3.1 Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2 Het is de taak van de rechter om op de zitting de procesorde te bewaken en de regie te voeren. De rechter heeft daarbij een grote vrijheid, zodat slechts in zeer bijzondere omstandigheden de wijze waarop de rechter die taak heeft ingevuld een zwaarwegende aanwijzing kan opleveren dat de rechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3 Uit de toelichtingen van verzoekster en de rechter blijkt dat zij, in meer of mindere mate, een verschillende beleving van het verloop van de zitting hebben. Zij zijn het er echter over eens dat de rechter de gemachtigde van verzoekster op enig moment heeft onderbroken met een vraag met de strekking of de gemachtigde zelf bij de door hem geschetste situatie aanwezig was geweest. De hiervoor bedoelde vraag van de rechter levert geen zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat zij jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Dat verzoekster danwel haar gemachtigde uit deze vraag afleidde dat de rechter zich aan de gemachtigde ergerde, danwel dat de rechter op dat moment onsympathiek tegenover de standpunten van [naam verzoekster] stond, maakt dit niet anders.
De vraag of de gemachtigde op bedoeld moment tijdens de zitting in de ik-vorm sprak en waarover verzoekster en de rechter van mening verschillen, kan dan ook in het midden blijven.
3.4 Verzoekster en de rechter zijn het er voorts over eens dat de gemachtigde van verzoekster door de rechter is gemaand om voort te maken en niet in herhaling te vervallen, terwijl de gemachtigde van de wederpartij zonder enige onderbreking haar pleitnotities had kunnen voordragen alsmede dat de gemachtigde van verzoekster is aangevangen met een toelichting buiten zijn pleitnotities om. Het proces-verbaal van de zitting vermeldt verder dat de rechter de gemachtigde heeft verzocht om voort te gaan, omdat hij de achtergrond van de zaak reeds voldoende had toegelicht.
Er bestaat geen reden om aan de juistheid aan het proces-verbaal te twijfelen, nu uit de toelichting van verzoekster op het wrakingsverzoek blijkt dat de gemachtigde zich ter gelegenheid van de zitting reeds bij voorbaat heeft geëxcuseerd voor het feit dat, uit de gedrevenheid om niets te vergeten, er zich incidenteel een herhaling zou kunnen voordoen. Voorts heeft verzoekster aangevoerd dat zij de mondelinge behandeling als laatste kans zag om de rechter gemotiveerd te overtuigen dat zij in haar gelijk stond en dat de gemachtigde vroeg de rechter daar wel voor open te staan.
Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden levert de interruptie van de rechter geen zwaarwegende aanwijzingen op voor het oordeel dat zij jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.5 Door verzoekster is voorts gesteld dat de rechter daarna, tijdens het pleidooi van de gemachtigde draaiende bewegingen met haar handen/armen zou hebben gemaakt als teken dat hij voort moest maken, hetgeen hem zeer stoorde in zijn woorden en gedachten. De gemachtigde heeft wel zijn pleidooi afgemaakt en is door de rechter in de gelegenheid gesteld voor dupliek, maar stelt dat hij daar maar beperkt gebruik van durfde te maken, uit vrees te herhalen.
Uit het vorenstaande volgt dat de gemachtigde zijn pleidooi heeft kunnen afmaken, alsmede dat hij in de gelegenheid is gesteld voor dupliek.
De omstandigheid dat de rechter armbewegingen maakte om de gemachtigde tot voortgang te manen in plaats van hem te onderbreken, levert geen zwaarwegende aanwijzingen op voor het oordeel dat zij jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Daar komt nog bij dat de rechter in haar reactie heeft neergelegd dat zij aan de gemachtigde ter zitting heeft te kennen gegeven dat zij alle tijd had en aandachtig naar hem luisterde.
3.6 Verder heeft verzoekster aangevoerd dat de rechter na re- en dupliek de posities en stellingen van partijen heeft geschetst, en dat zij daarbij niet in ging op de door de gemachtigde genoemde belangrijke oorzaak voor de vertrouwensbreuk. Daarop vroeg hij gelegenheid om nogmaals uit te leggen waarom verzoekster het anders zag. Die gelegenheid werd hem niet door de rechter geboden.
Gelet op de fase waarin de mondelinge behandeling zich bevond, meende de rechter kort de positie van partijen te dienen te schetsen en de zwakke en sterke kanten van de zaak. De omstandigheid dat de rechter daarbij aan de argumenten van één of meer partijen een ander gewicht toekent dan zijzelf, levert geen zwaarwegende aanwijzingen op voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.7 Voor zover verzoekster ter gelegenheid van de wrakingszitting mondeling nog heeft gesteld dat het haar 'wat rommelig overkwam', levert dit - wat daar ook verder van zij - geen zwaarwegende aanwijzingen op voor het oordeel dat zij jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.8 Tot slot stelt de gemachtigde van verzoekster dat hij de rechter heeft voorgehouden dat hij door de hele gang van zaken de indruk kreeg dat de rechter vooringenomen was en dat zij hierop zei dat als dat zo was hij haar diende te wraken. Na zijn antwoord 'bij deze' heeft de rechter letterlijk gezegd 'Ik was objectief, maar ik begin het nu te begrijpen' of 'ik was objectief maar begin nu te begrijpen hoe het zit'. Volgens verzoekster en haar gemachtigde heeft de rechter hiermee bevestigd dat zij zich in ieder geval vanaf dat moment niet meer met de kwestie mag inlaten omdat zij vanaf dat moment er niet meer onbevooroordeeld in zit, aldus nog steeds verzoekster/de gemachtigde.
De rechter bevestigt in haar schriftelijke reactie dat zij tegen de gemachtigde heeft gezegd dat hij - als hij aan haar bleef twijfelen - hij een andere rechter kon vragen. Het einde van de mondelinge behandeling verliep volgens haar echter anders. De rechter stelt de behandeling geschorst te hebben en niet te hebben gereageerd op opmerkingen van de gemachtigde. Zij weerspreekt dat zij gezegd zou hebben dat zij niet meer objectief zou zijn. De rechter heeft ten overstaan van de wrakingskamer nogmaals de door de gemachtigde geschetste gang van zaken stellig weersproken.
Het (door de zittingsgriffier) opgestelde proces-verbaal van de mondelinge behandeling bevestigt de reactie van de rechter, in die zin dat daarin staat vermeld dat de gemachtigde te kennen heeft gegeven dat hij wenst dat een andere kantonrechter de zaak behandelt en dat de kantonrechter hierop de behandeling heeft geschorst. Gelet hierop en met inachtneming van het feit dat de gemachtigde zich het slot van de mondelinge behandeling, ondanks zijn stelligheid, kennelijk ook niet meer precies kan herinneren, is niet vast komen te staan de rechter nadat zij is gewraakt zich heeft uitgelaten over haar visie op de zaak.
3.9 Ook aan de hiervoor geschetste omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden. De aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, leveren evenmin een zwaarwegende aanwijzing als vorenbedoeld op.
3.10 Het verzoek is mitsdien ongegrond.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van mr. W.P.M. Jurgens.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.A.F.M. Wouters, mr. A. Eerdhuijzen en mr. J.A.M.J. Janssen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2013.