ECLI:NL:RBROT:2013:BZ5510

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C-11-100223 - HA ZA 12-2224
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit geschillencommissie inzake beëindiging opleiding arts in opleiding tot specialist

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een arts in opleiding tot specialist (aios) en zijn opleidingsinstelling, de Stichting Yulius, over de beëindiging van de opleiding van de aios. De geschillencommissie had het verzoekschrift van de aios niet-ontvankelijk verklaard, waarop de aios vernietiging van dit besluit heeft gevorderd op basis van artikel 7:904 BW. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geschillencommissie het verzoekschrift niet tijdig had behandeld, omdat de aios het geschil niet binnen de gestelde termijn van vier weken na het besluit van de opleider had ingediend. De rechtbank oordeelt echter dat de aios niet correct is voorgelicht over de termijnen en procedures, wat leidt tot de conclusie dat de uitspraak van de geschillencommissie niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak van de geschillencommissie en laat de verdere beoordeling van het geschil aan de commissie over. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Afdeling privaatrecht
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/11/100223 / HA ZA 12-2224
Vonnis van 20 maart 2013
in de zaak van
[eiser]
wonende te Dordrecht,
eiser,
advocaat mr. S.M.M. Teklenburg,
tegen
de stichting
STICHTING YULIUS,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. drs. R. Bierenbroodspot.
Partijen zullen hierna [eiser] en Yulius genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 december 2012 en de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van comparitie van 4 februari 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Yulius is een geestelijke gezondheidszorginstelling. [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) is als psychiater en opleider werkzaam bij Yulius.
2.2. Op 1 april 2010 is [eiser] bij Yulius gestart met de opleiding voor artsen die zich tot psychiater willen specialiseren.
2.3. Op 7 mei 2012 heeft [betrokkene 1] namens Yulius een brief gestuurd aan [eiser] waarin onder meer het volgende staat vermeld (productie 1 bij dagvaarding en productie 5 bij conclusie van antwoord):
“(…)
Onderwerp: beëindiging opleiding
(…)
Bij deze bevestigen wij schriftelijk dat uw opleiding tot psychiater bij Yulius wordt beëindigd conform het gestelde in het Kaderbesluit CCMS van 11 mei 2009, artikel B.15., zoals in het jaarlijkse beoordelingsgesprek van 1 mei 2012 met u door mij is besproken en beargumenteerd.
(…)
Ik wijs u erop dat u tegen dit besluit in verweer kunt komen. Hiervoor staan twee wegen open. Ten eerste kunt u een bezwaar indienen bij de Centrale Opleidingscommissie van Yulius. Aangezien in de Centrale Opleidingscommissie van Yulius – anders dan in een algemeen ziekenhuis – als medisch specialisme uitsluitend de psychiatrie is vertegenwoordigd is dit minder voor de hand liggend. Daarom – indien u tegen deze beslissing in het geweer wilt komen – lijkt het melden van het geschil bij de Commissie van Geschillen van de MSRC voor u de meest aangewezen weg. (…)”
2.4. Op 14 mei 2012 heeft de Medisch Specialisten Registratie Commissie (hierna: MSRC) een brief gestuurd aan [eiser] met daarin onder meer het volgende (productie 2 bij dagvaarding):
“(…) De Medisch Specialisten Registratie Commissie nam op 11 mei 2012 kennis van een melding van [betrokkene 1], dat uw opleiding per 1 mei 2012 wordt/is beëindigd.
Indien u het met het besluit van de opleider niet eens bent, kunt u tegen dit besluit een geschil aanhangig maken.
Voor de bevoegde instantie, de procedure en de termijnen van de geschillenregeling verwijs ik u naar artikel 63 e.v. van de Regeling specialismen en profielen geneeskunst. U kunt deze regelgeving raadplegen op www.knmg.nl onder Opleiding & Registratie en dan “Geschil en Bezwaar”.
Indien u een geschil aanhangig gaat maken tegen het besluit van de opleider de opleiding te beëindigen, verzoek ik u mij hiervan binnen vier weken na dagtekening van deze brief schriftelijk op de hoogte te brengen.
In dat geval wordt uw inschrijving in het opleidingsregister voor de duur van het geschil in stand gehouden.
Legt u zich bij het oordeel neer of verneem ik vóór 11 juni 2012 niets van u dan wordt uw inschrijving per 1 mei 2012 doorgehaald. (…)”
2.5. Op 7 juni 2012 heeft de advocaat van [eiser] namens [eiser] een verzoekschrift ingediend bij de Commissie voor Geschillen (hierna: de Commissie). In dit verzoekschrift staat onder meer het volgende (productie 3 bij dagvaarding):
“(…)
Cliënt voornoemd kan zich met het besluit tot beëindiging van de opleiding niet verenigen. (…)
Op voorhand wordt opgemerkt dat een voorafgaand traject bij de Centrale Opleidingscommissie niet heeft plaatsgevonden vanwege de opmerking hierover door de heer [betrokkene 1] in het besluit van 7 mei jl.
(…)
Op grond van het bovenstaande verzoek ik u dan ook namens cliënt te oordelen dat het besluit strekkende tot beëindiging van de opleiding niet op goede en volledige gronden berust met als gevolg dat cliënt zijn opleiding verder dient te kunnen voortzetten. (…)”
2.6. Op 12 juni 2012 heeft de Commissie een brief gestuurd aan de advocaat van [eiser] waarin onder meer het volgende staat vermeld (productie 4 bij dagvaarding):
“(…) Hierbij bevestig ik de ontvangst van het door u op 7 juni 2012 namens [eiser] ingediende verzoekschrift, waarin u verzoekt het geschil tussen [eiser] en zijn opleider, [betrokkene 1], in behandeling te nemen. Het geschil dateert van 7 mei 2012 en betreft de beëindiging van de opleiding van [eiser].
(…)
U heeft aangegeven dat naar aanleiding van een passage in het besluit van de opleider u het geschil direct aan de CvG wenst voor te leggen. Dit betekent dat het geschil uiterlijk op 5 juni aan de CvG had moeten worden voorgelegd. Het verzoekschrift is van 7 juni 2012 en is derhalve niet tijdig ingediend.
Op grond van artikel 75 wordt een verzoekschrift dat niet tijdig is ingediend niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
U heeft uw verzoekschrift niet tijdig ingediend. Graag verneem ik uiterlijk 18 juni 2012 van u of sprake is van verschoonbare redenen op grond waarvan u uw verzoekschrift niet tijdig heeft ingediend. (…)”
2.7. De advocaat van [eiser] heeft aan de Commissie twee e-mails gestuurd (productie 5 bij dagvaarding). In de mail van 13 juni 2012 staat onder meer het volgende:
“(…) In reactie op uw schrijven in bovenvermelde kwestie d.d. 12 juni jl. bericht ik u als volgt.
Ik verwijs u naar het in afschrift bijgevoegde schrijven van (…), secretaris van de Medisch Specialisten Registratie Commissie, d.d. 14 mei jl. waarin wordt aangegeven dat een geschil tegen het besluit van de opleider binnen vier weken na dagtekening van de betreffende brief aanhangig dient te worden gemaakt. (…)
Naar mijn oordeel is in deze kwestie dan ook geen sprake van termijnoverschrijding. (…)”
De mail van 26 juni 2012 bevat onder meer de volgende tekst:
“(…) In bovenvermelde kwestie mocht ik sinds mijn bericht aan u d.d. 13 juni jl. niet meer vernemen. Ik verwijs nogmaals naar het reeds aan u toegezonden schrijven (…) d.d. 14 mei jl. alsmede het gegeven van het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule op het bestreden besluit en verzoek u alsnog zo spoedig mogelijk aan mij te laten weten in hoeverre onderhavige kwestie alsnog inhoudelijk in behandeling zal worden genomen. (…)”
2.8. Op 2 juli 2012 heeft de Commissie een uitspraak gedaan waarin onder meer het volgende staat vermeld (productie 6 bij dagvaarding):
“(…)
Uitspraak
Uitspraak als bedoeld in artikel 84 lid 5 van de Regeling specialismen en profielen geneeskunst in het geschil tussen eiser, aios psychiatrie, hierna te noemen de aios (…) en[betrokkene 1], opleider psychiatrie bij Yulius te Dordrecht, hierna te noemen de opleider.
(…)
Overwegingen ten aanzien van de ontvankelijkheid
Een geschil tussen een aios en zijn opleider kan op grond van artikel 74 lid 1 uiterlijk vier weken na bekendmaking van het besluit van de opleider ter bemiddeling worden voorgelegd aan de centrale opleidingscommissie. De aios heeft het verzoekschrift direct aan de CvG voorgelegd en niet eerst de centrale opleidingscommissie. De opleider heeft in zijn brief van 7 mei 2012, waarin hij het besluit tot beëindiging van de opleiding schriftelijk heeft bevestigd, aangegeven dat het voorleggen van het geschil aan de centrale opleidingscommissie minder voor de hand liggend is omdat in deze commissie uitsluitend psychiatrie is vertegenwoordigd. Het melden van het geschil bij de CvG is volgens de opleider de meest aangewezen weg.
De CvG kan zich voorstellen dat in dit geval het geschil inderdaad niet eerst ter bemiddeling is voorgelegd aan de centrale opleidingscommissie.
De aios heeft echter het verzoekschrift op 7 juni 2012 aan de CvG voorgelegd en dat is niet binnen de termijn van vier weken na de bekendmaking van het besluit. De CvG heeft de aios in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat sprake is van verschoonbare redenen.
Volgens de aios is het verzoekschrift tijdig ingediend. Hij heeft hierbij verwezen naar de brief van de MSRC van 14 mei jl. In deze brief staat dat indien hij een geschil aanhangig wil maken, hij de MSRC daarvan binnen vier weken na dagtekening van de brief, schriftelijk op de hoogte moet brengen.
De CvG is van oordeel dat de aios zich niet op deze passage kan beroepen. Immers in diezelfde brief staat dat indien de aios het niet eens is met het besluit van de opleider, hij een geschil aanhangig kan maken. Hierbij is de aios voor de bevoegde instantie, de procedure en de termijnen naar artikel 63 e.v. van de Regeling verwezen.
De CvG constateert dan ook dat de aios het verzoekschrift niet tijdig heeft ingediend en dat sprake is van een niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
Uitspraak
De Commissie voor Geschillen verklaart het verzoekschrift niet-ontvankelijk. (…)”
2.9. Op 13 juli 2012 heeft de MSRC een brief gestuurd aan [eiser] waarin onder meer het volgende staat (productie 7 bij dagvaarding en productie 6 bij conclusie van antwoord):
“(…) De MSRC heeft kennis genomen van de uitspraak van de Commissie voor Geschillen (…)
De CvG verklaart uw verzoekschrift niet-ontvankelijk.
Derhalve is uw opleiding met ingang van 1 mei 2012 beëindigd en is uw inschrijving in het opleidingsregister per 1 mei 2012 doorgehaald. (…)”
2.10. Tussen partijen is de Regeling specialismen en profielen geneeskunst (hierna: de Regeling) van toepassing. Hierin staat onder meer het volgende vermeld (productie 1 bij conclusie van antwoord):
“(…)
De Algemene Vergadering van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG);
gelet op artikel 21 van de statuten van de KNMG en op de artikelen 14 en 15 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
besluit 15 december 2009 vast te stellen de volgende
REGELING SPECIALISMEN EN PROFIELEN GENEESKUNST
(…)
V.2. Geschil
Commissie voor Geschillen
Artikel 63
De Commissie voor Geschillen (de Commissie) heeft tot taak geschillen te beslechten tussen de partijen, bedoeld in artikel 67, voorzover deze betrekking hebben op een besluit over de uitleg, toepassing of naleving van de regelgeving van het college, bedoeld in artikel 2, onder a. inzake:
a. opleidings- of erkenningsaangelegenheden over een specialisme of profiel;
(…)
Beslechting van geschillen
Artikel 67
1. Een (beoogd) aios, (…) kan bij de Commissie een geschil aanhangig maken over een besluit van:
a. een opleider, (…) over
i. de opleiding tot specialist; (…)
2. Alvorens een geschil als bedoeld in het eerste lid, onder a., aanhangig wordt gemaakt bij de Commissie, wordt in het geschil bemiddeld door
a. de centrale opleidingscommissie
(…)
Artikel 68
(…)
2. De Commissie toetst een geschil integraal.
(…)
Artikel 74
1. Uiterlijk vier weken na de bekendmaking van het besluit, bedoeld in artikel 67, eerste lid, onder a., wordt het geschil ter bemiddeling voorgelegd aan de in artikel 67, tweede lid, genoemde persoon of commissie.
2. Binnen zes weken nadat het geschil, bedoeld in het eerste lid, ter bemiddeling is voorgelegd wordt getracht het geschil in der minne te schikken.
3. Indien het geschil, bedoeld in het eerste lid, niet wordt geschikt, wordt uiterlijk twee weken na de termijn, genoemd in het tweede lid, het geschil aanhangig gemaakt bij de Commissie. Bij overschrijding van deze termijn wordt het geschil niet beslecht.
(…)
Niet ontvankelijkheid
Artikel 75
Ten aanzien van een geschil dat bij de Commissie aanhangig is gemaakt na afloop van de termijnen, bedoeld in artikel 74, blijft niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
(…)
Toelichting Regeling specialismen en profielen geneeskunst
(…)
V. Rechtsmiddelen
De Regeling kent twee rechtsmiddelen, te weten het bezwaar en het geschil. (…) De geschillenregeling is geregeld in hoofdstuk V.2. en is kort gezegd bedoeld voor (…) opleidingsgeschillen tussen bijvoorbeeld aios en een opleider. Door de wijziging van de artikelen 14 tot en met 17 Wet BIG is er een splitsing ontstaan tussen de publiek- en de privaatrechtelijke taken van de registratiecommissie. Deze splitsing is weergegeven in de twee verschillende rechtsmiddelen. (…)”
2.11. Op 19 juli 2012 is een ‘beëindigingovereenkomst’ (hierna: de beëindigingovereenkomst) tot stand gekomen tussen Yulius en [eiser]. Hierin staat onder meer het volgende (productie 7 bij conclusie van antwoord):
“(…)
I. de Stichting Yulius (...) (hierna: “werkgever”);
II. Eiser (…) (hierna: “werknemer”);
IN AANMERKING NEMENDE DAT
(…)
b. werkgever heeft aangegeven tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met werknemer te willen komen. Dit is ingegeven door het feit dat de Medisch Specialisten Registratie Commissie u per 1 mei jl. heeft uitgesloten van verdere opleiding en uw inschrijving in het opleidingsregister per deze datum is doorgehaald. Op deze gronden is voortzetting van de leer- arbeidsovereenkomst niet mogelijk. Werknemer heeft beroep aangetekend, echter het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard. (…)
c. partijen hebben op initiatief van werkgever en op grond van het onder lid b. gestelde besloten om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen met ingang van 1 september 2012;
(…)
ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT
1. de arbeidsovereenkomst eindigt met wederzijds goedvinden op 1 september 2012, welke datum hierna wordt aangeduid als “de beëindigingdatum”.
2. werkgever betaalt het salaris tot de beëindigingdatum. Onder salaris moet in dit verband worden verstaan: (…)
3. op verzoek van werknemer zal de werkgever aan werknemer een deugdelijk getuigschrift overleggen;
4. uiterlijk op de beëindigingsdatum levert werknemer alle in haar bezig zijnde bedrijfseigendommen in;
5. partijen zullen over de inhoud van deze vaststellingsovereenkomst strikte geheimhouding betrachten (…);
6. na uitvoering van hetgeen in deze vaststellingsovereenkomst is bepaald, verlenen werkgever en werknemer elkaar over en weer finale kwijting met betrekking tot alle vorderingen uit de arbeidsovereenkomst, de beëindiging daarvan of anderszins van elkaar te vorderen hebben. (…)”
3. De vordering
3.1. [eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de uitspraak van de Commissie van 2 juli 2012 te vernietigen op grond van artikel 7:904 BW en;
2. opnieuw rechtdoende het besluit van Yulius van 7 mei 2012 alsnog te vernietigen in verband met strijd met het Kaderbesluit,
3. met veroordeling van Yulius in de proceskosten.
[eiser] stelt hiertoe het volgende:
3.2. Een inhoudelijke behandeling van het geschil had plaats dienen te vinden. Er was geen sprake van termijnoverschrijding en voor zover daar sprake van zou zijn moet deze worden aangemerkt als verschoonbare termijnoverschrijding. In de brief van de MSRC van 14 mei 2012 is een termijn van vier weken genoemd te rekenen vanaf 14 mei 2012 en bovendien is in de brief van Yulius van 7 mei 2012 geen rechtsmiddelenclausule opgenomen. In de relevante wetgeving - artikel 6:11 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) - en jurisprudentie is het uitgangspunt dat bij het niet vermelden van een rechtsmiddelenclausule een termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Onder de fundamentele beginselen van procesrecht valt ook dat relevante wetgeving en jurisprudentie over verschoonbare termijnoverschrijding adequaat wordt betrokken in een uitspraak. Dat heeft in onderhavige kwestie niet plaatsgevonden, zodat de uitspraak van de Commissie vernietigbaar is. De Commissie toetst integraal en dient daarbij duidelijk te motiveren. Dat is niet gebeurd.
3.3. Het besluit van Yulius van 7 mei 2012 tot beëindiging van de opleiding had in redelijkheid niet kunnen en mogen worden genomen. Er is geen toepassing gegeven aan artikel B.22 van het Kaderbesluit CCMS en paragraaf 5.1 van het opleidingsplan HOOP, inhoudende de mogelijkheid tot een verlenging van de opleiding bij twijfels over het functioneren. Verder heeft Yulius nagelaten de vermeende tekortkomingen aan de zijde van [eiser] te onderbouwen met concrete voorbeelden.
4. Het verweer
4.1. Yulius concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiser] in de kosten van het geding (de nakosten daaronder begrepen), zulks met bepaling dat over die proceskostenveroordeling de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd zal zijn met ingang van de datum van het te dezen te wijzen vonnis, indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis volledig aan deze proceskostenveroordeling is voldaan.
Yulius heeft de stellingen van [eiser] betwist en voert het volgende als verweer aan:
4.2. [eiser] heeft met de beëindigingovereenkomst afstand gedaan van alle vorderingen die verband houden met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst of anderszins. In de beëindigingovereenkomst hebben partijen elkaar over en weer finale kwijting verleend. De doorhaling van [eiser] uit het opleidingsregister als gevolg van de uitkomst van de geschillenprocedure is de reden van de beëindiging. De beëindigingsovereenkomst staat in direct verband met het besluit van de opleider om de opleiding van [eiser] te beëindigen en de uitkomst van de geschillenprocedure waarmee dit besluit onomkeerbaar is geworden. De ruim geformuleerde finale kwijtingsbepaling onder 6 in de beëindigingovereenkomst (hierna: de kwijtingsbepaling) laat geen andere conclusie toe dan dat [eiser] niet meer de mogelijkheid heeft om onderhavige vorderingen jegens Yulius in te stellen.
4.3. Het besluit van Yulius tot beëindiging van de opleiding kan in deze procedure niet worden getoetst. Uit het toepasselijke wettelijke en regelgevende kader vloeit voort dat een dergelijke beoordeling is voorbehouden aan de Commissie. Mocht de rechtbank hier anders over beslissen, dan stelt Yulius dat [betrokkene 1] en Yulius in redelijkheid tot het besluit hebben kunnen komen om de opleiding van [eiser] voortijdig te beëindigen.
5. De beoordeling
De beëindigingovereenkomst
5.1. Als onweersproken staat vast dat de beëindigingsovereenkomst een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW is. Partijen verschillen van mening over de vraag hoe ver die vaststelling en de daarmee samenhangende kwijting strekken.
5.2. De vraag wat partijen zijn overeengekomen met (een kwijtingsbepaling in) een vaststellingsovereenkomst kan niet worden beantwoord enkel op grond van een taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst, maar hierbij komt het tevens aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, terwijl ook de aard en strekking van de overeenkomst in aanmerking moeten worden genomen.
5.3. Uit de ruim geformuleerde tekst van de kwijtingsbepaling kan niet zonder meer worden afgeleid dat partijen de bedoeling hebben gehad om het recht om onderhavige vorderingen in te stellen in de vaststellingsovereenkomst te betrekken. Gesteld noch gebleken is dat aan [eiser] is uitgelegd dat hij met de beëindigingsovereenkomst afstand deed van dit recht. Naar haar aard beëindigt of voorkomt een vaststellingsovereenkomst onzekerheid of geschil. De doorhaling in het opleidingsregister was weliswaar de aanleiding voor de beëindigingsovereenkomst, maar deze doorhaling en de daaraan voorafgaande besluiten van Yulius en de Commissie waren geen punten van geschil of onzekerheid die dienden te worden vastgesteld. Onder voorgaande omstandigheden mocht Yulius er redelijkerwijs niet vanuit gaan dat [eiser] afstand had gedaan van zijn recht om in rechte op te komen tegen de uitspraak van de Commissie en het besluit van Yulius. Dit verweer van Yulius wordt dan ook verworpen.
De uitspraak van de Commissie
5.4. De uitspraak van de Commissie is een beslissing van een derde in de zin van artikel 7:904 BW. Deze beslissing is op grond artikel 7:904 lid 1 BW vernietigbaar als gebondenheid daaraan in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Uitgangspunt hierbij is dat bij de totstandkoming de fundamentele beginselen van een eerlijk proces in acht dienen te worden genomen.
5.5. De geschillenbeslechting door de Commissie is een taak die is onderworpen aan het privaatrecht (zie ook ‘toelichting’ in 2:10). Artikel 6:11 Awb is hierop niet van toepassing. De stelling van [eiser] dat deze wetgeving en de jurisprudentie over toepassing van artikel 6:11 Awb door de Commissie niet adequaat zijn toegepast kan - wat hier ook van zij - dan ook niet tot het oordeel leiden dat fundamentele beginselen van procesrecht zijn geschonden en de uitspraak van de Commissie moet worden vernietigd.
5.6. De Commissie dient volgens artikel 68 lid 2 van de Regeling een geschil integraal te toetsen. Naar aanleiding van de uitspraak van de Commissie is de opleiding van [eiser] beëindigd en is zijn inschrijving in het opleidingsregister doorgehaald. De uitspraak is dus van belang voor zijn rechtspositie. [eiser] wordt, zoals hij ter comparitie onweersproken heeft verklaard, als gevolg van deze doorhaling belemmerd bij het vinden van een nieuwe opleidingsfunctie. De uitspraak van de Commissie heeft dan ook in zekere zin het karakter van rechtspraak en daardoor moeten er hogere motiveringseisen aan worden gesteld dan wanneer dit niet het geval zou zijn (Hoge Raad 20 mei 2005, NJ 2007/114).
5.7. De Commissie constateert in haar uitspraak dat [eiser] het verzoekschrift niet tijdig heeft ingediend, omdat hij het geschil niet binnen vier weken na het besluit van Yulius aan de Commissie heeft voorgelegd. De Commissie heeft echter niet gemotiveerd op grond waarvan een termijn van vier weken van toepassing is in het geval een geschil, zoals in dit geval is gebeurd, rechtstreeks aan de Commissie wordt voorgelegd. De Regeling voorziet wel in een termijn van vier weken (artikel 74, eerste lid) om een geschil ter bemiddeling voor te leggen aan een persoon of commissie als bedoeld in artikel 67, lid 2 van de Regeling, doch daarvan heeft [eiser] op aanraden van zijn opleider afgezien. Nu [eiser] door Yulius niet volledig is voorgelicht over de termijnen waarbinnen hij van de hem ten dienste staande wijzen om het geschil te doen beslechten gebruik diende te maken en hij voorts onjuist is voorgelicht door de secretaris van het MRSC, voldoet het oordeel dat de Commissie in dit geval heeft geveld niet aan de hogere eisen van motivering als omschreven in 5.6 die daaraan moeten worden gesteld. Het zou dan ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn indien [eiser] aan die beslissing zou worden gebonden. De uitspraak van de Commissie van 2 juli 2012 zal op grond van artikel 7:904 lid 1 BW worden vernietigd. Hetgeen overigens ten grondslag is gelegd aan de vordering tot vernietiging kan, gelet op het voorgaande, onbesproken blijven.
Het besluit van Yulius
5.8. Op grond van artikel 7:904 lid 2 BW kan de rechtbank een vervangende beslissing geven voor de uitspraak van de Commissie die wordt vernietigd, tenzij uit de aard van de beslissing voortvloeit dat zij op andere wijze moet worden vervangen. De beslechting van geschillen over opleidingsaangelegenheden tussen partijen is opgedragen aan de Commissie. Het verdient dan ook de voorkeur dat de Commissie opnieuw uitspraak doet in het geschil naar aanleiding van het besluit van Yulius om de opleiding van [eiser] te beëindigen, met inachtneming van hetgeen in dit vonnis is overwogen. Hierbij wordt in het midden gelaten of de Commissie bij de volgende uitspraak kan toekomen aan een inhoudelijke behandeling van het geschil. De vordering om het besluit van Yulius te vernietigen zal worden afgewezen.
Proceskosten
5.9. In het feit dat (alleen) de uitspraak van de Commissie wordt vernietigd ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. vernietigt de uitspraak van de Commissie van 2 juli 2012 op grond van artikel 7:904 BW;
6.2. compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.3. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. I Bouter, R.P. Broeders en D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2013.?