ECLI:NL:RBROT:2013:BZ5494

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
420719 / HA RK 13-191
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kinderrechter mr. J. de Gans niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam op 20 maart 2013 een wrakingsverzoek van verzoekster afgewezen. Verzoekster had de wraking ingediend tegen kinderrechter mr. J. de Gans, omdat zij meende dat deze rechter betrokken was bij eerdere beschikkingen die volgens haar onjuist waren. De kinderrechter had in eerdere zittingen beslissingen genomen die verzoekster niet aanstonden, en zij was van mening dat de rechter hierdoor niet onpartijdig kon oordelen in haar zaak. De wrakingsprocedure vond plaats op 19 maart 2013, waar verzoekster, haar advocaat en de rechter hun standpunten toelichtten. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster niet-ontvankelijk was in haar verzoek, omdat zij dit verzoek niet tijdig had ingediend. Volgens artikel 37, lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet een verzoek tot wraking worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden die aan de wraking ten grondslag liggen, bekend zijn. Verzoekster was op de hoogte van de betrokkenheid van de rechter bij eerdere zittingen en had dus eerder een verzoek tot wraking moeten indienen. De beslissing om verzoekster niet-ontvankelijk te verklaren werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en werd ter openbare terechtzitting uitgesproken. De uitspraak is gepubliceerd op 20 maart 2013.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 20 maart 2013
Zaaknummer: 420719
Rekestnummer: HA RK 13-191
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. H.F.M. Struycken,
strekkende tot wraking van mr. J. de Gans, kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, sector privaatrecht, team jeugd (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
De raad voor de kinderbescherming heeft op 8 juni 2012 een mondeling verzoek gedaan, hetgeen later schriftelijk is bevestigd (zie hierna), tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam] (hierna: de minderjarige), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], minderjarig kind van verzoekster en de heer [naam vader].
Daarbij werd tevens verzocht deze ondertoezichtstelling te doen voorafgaan door een voorlopige ondertoezichtstelling.
Deze verzoekschriftprocedure draag als kenmerk 403060 / JE RK 12-1679.
Bij beschikking van 8 juni 2012 heeft kinderrechter mr. Engbers de minderjarige voor drie maanden voorlopig onder toezicht gesteld, met benoeming van de stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam (hierna: de stichting) tot stichting in de zin van de Wet op de jeugdzorg, met bepaling dat het verhoor van de raad en de belanghebbenden zal plaatsvinden op 19 juni 2012.
De stichting heeft op 12 juni 2012 een verzoekschrift ingediend tot het verlenen van een machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een vorm van pleegzorg.
Deze verzoekschriftprocedure draagt als kenmerk 403246 / JE RK 12-1701.
Bij beschikking van 12 juni 2012 heeft kinderrechter mr. Paling met ingang van 12 juni 2012 machtiging verleend tot plaatsing van de minderjarige in een vorm van pleegzorg voor de duur van vier weken, met bepaling dat het verhoor van de stichting en de belanghebbenden zal plaatsvinden op 19 juni 2012.
De raad voor de kinderbescherming heeft op 13 juni 2012 een verzoekschrift ingediend tot ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, alsmede tot voorlopige ondertoezichtstelling van de minderjarige.
Deze verzoekschriftprocedure draagt als kenmerken 403062 / JE RK 12-1680 (de ots) en 403060 / JE RK 12-1679 (de voorlopige ots).
De hiervoor omschreven procedures met kenmerken:
- 403060 / JE RK 12-1679,
- 403062 / JE RK 12-1680 en
- 403246 / JE RK 12-1701,
zijn door de rechter behandeld ter zitting met gesloten deuren van 19 juni 2012, waarna de rechter bij beschikking van 20 juni 2012 de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een vorm van pleegzorg heeft verlengd tot 8 september 2012, met bepaling dat het verhoor van de raad en de belanghebbenden zal plaatsvinden op 3 september 2012.
Na mondelinge behandeling van de zaak met kenmerk 403062 / JE RK 12-1680 ter zitting met gesloten deuren van 3 september 2012 heeft kinderrechter mr. Leinarts - na afwijzing van het door de heer [naam vader] jegens haar ingediende wrakingsverzoek - bij beschikking van 7 september 2012:
- de minderjarige onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar met benoeming van de stichting tot stichting in de zin van de Wet op de jeugdzorg;
- machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een vorm van pleegzorg verleend tot 7 december 2012 en
- bepaald dat het verhoor van de raad en de belanghebbenden zal plaatsvinden op 3 december 2012.
Op 29 oktober 2012 heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend tot opheffing van de ondertoezichtstelling en tot beëindiging van de uithuisplaatsing van de minderjarige.
Deze verzoekschriftprocedure draagt als kenmerk 412147 / JE RK 12-3295.
De mondelinge behandeling van de zaken met kenmerken 403062 / JE RK 12-1680 en 412147 / JE RK 12-3295 vond aanvankelijk plaats ter zitting met gesloten deuren van 3 december 2012, maar die behandeling werd onderbroken vanwege de indiening van een wrakingsverzoek. Dat wrakingsverzoek werd afgewezen, waarna de behandeling op 6 december 2012 werd voortgezet. De kinderrechter mr. Aukema-Hartog heeft de zaak toen verwezen naar de meervoudige kamer.
Bij beschikking van 6 december 2012 heeft de meervoudige kamer, waarvan de rechter deel uitmaakte:
- de verzoeken van verzoekster afgewezen;
- de duur van de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een vorm van pleegzorg verlengd tot 7 april 2013;
- bepaald dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet door de meervoudige kamer op 22 maart 2013 en
- bepaald dat een afschrift van die beschikking geldt als oproeping van partijen.
Op 21 december 2012 heeft de heer [naam vader] een verzoekschrift ingediend tot opheffing van de ondertoezichtstelling en tot beëindiging van de uithuisplaatsing van de minderjarige.
Deze verzoekschriftprocedure draagt als kenmerk 415421 / JE RK 12-3832.
Verzoekster, alsmede de overige belanghebbenden zijn in deze zaak bij brieven van de griffier van 5 maart 2013 opgeroepen voor de zitting van de meervoudige kamer op 22 maart 2013, waarbij hen is meegedeeld dat het verzoek alsdan zal worden behandeld door (onder meer) de rechter.
Op 6 februari 2013 heeft verzoekster opnieuw een verzoekschrift tot opheffing van de ondertoezichtstelling en tot beëindiging van de uithuisplaatsing van de minderjarige ingediend.
Deze verzoekschriftprocedure draagt als kenmerk 418307 / JE RK 13-465.
Verzoekster, alsmede de overige belanghebbenden zijn in deze zaak bij brieven van de griffier van 5 maart 2013 opgeroepen voor de zitting van de meervoudige kamer op 22 maart 2013, waarbij hen is meegedeeld dat het verzoek alsdan zal worden behandeld door (onder meer) de rechter.
Bij faxbericht van 8 maart 2013 heeft de advocaat van verzoekster de rechtbank meegedeeld dat de rechter, gezien zijn betrokkenheid bij eerdere beschikkingen, voor verzoekster niet aanvaardbaar is en dat - in geval de rechter zich niet terugtrekt - een verzoek tot wraking van de rechter zal worden ingediend.
Bij faxbericht van 8 maart 2013 heeft de voorzitter van de meervoudige kamer aan de advocaat van verzoekster meegedeeld dat de rechtbank geen aanleiding ziet de rechter te vervangen.
Bij faxbericht van 8 maart 2013 heeft de advocaat van verzoekster de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de dossiers van de hiervoor omschreven procedures.
Verzoekster, haar advocaat, de rechter, de heer [naam vader] en zijn gemachtigde mr. J.L. de Kreek, alsmede de stichting en de raad voor de kinderbescherming zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting met gesloten deuren van 19 maart 2013, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: verzoekster, haar advocaat, de rechter, alsmede mw.mr. Schuijs, mw.mr. U. Altintas-Gümüs en gezinsvoogdes [naam], allen namens de stichting. Verzoekster, haar advocaat en de rechter hebben ieder hun standpunt nader toegelicht, waarbij verzoekster en haar advocaat ieder mede aan de hand van een pleitnotitie het woord hebben gevoerd.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van:
- het e-mailbericht met bijlage van de advocaat van verzoekster, gedateerd 16 maart 2013 en
- een drietal faxberichten van mr. J.L. de Kreek, de gemachtigde van de heer [naam vader], gedateerd 17 maart 2013 en 18 maart 2013 (tweemaal).
2. De ontvankelijkheid van het verzoek
Een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden bekend zijn geworden (artikel 37, lid 1 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering).
Het fundament van de bezwaren van verzoekster tegen de rechter is gelegen in de omstandigheid dat door de rechter ter zitting van 19 juni 2012, bij beschikking van 20 juni 2012, alsmede door de meervoudige kamer - waarvan de rechter deel uitmaakte - bij beschikking van 6 december 2012 beslissingen zijn gegeven, die volgens verzoekster onjuist zijn geweest. Zo heeft de meervoudige kamer, aldus verzoekster, ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd geen acht willen slaan op de rapporten van twee door haar aangezochte deskundigen en evenmin op haar stelling dat eerdergenoemde beschikking van 20 juni 2012 van de rechter onrechtmatig was en ook de tenuitvoerlegging daarvan niet deugde.
Verzoekster is zowel op 19 juni 2012 als op 6 december 2012 zelf ter zitting verschenen en was er dus mee bekend dat de rechter toen bij de behandeling van de zaak betrokken was.
Onder deze omstandigheden had het op de weg van verzoekster gelegen om op het moment dat de beschikking van 6 december 2012 haar bekend werd - en dat moet op of kort na 6 december 2012 zijn geweest - een verzoek tot wraking tegen de rechter te doen, mede omdat er ernstig rekening mee moest worden gehouden dat de rechter bij de verdere behandeling van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige betrokken zou blijven, gezien de aanhouding van de behandeling van die zaken als bepaald bij beschikking van 6 december 2012. Het verzoek tot wraking is eerst gedaan op 11 maart 2013 en daarmee niet zodra de feiten en omstandigheden, waarop de wraking is gegrond, aan verzoekster bekend waren. Om deze reden is verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek.
3. De beslissing
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking van mr. J. de Gans.
Deze beslissing is gegeven op 20 maart 2013 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. P.H. Veling en mr. A.P. Hameete, rechters.
Deze beslissing is door de oudste rechter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.