ECLI:NL:RBROT:2013:BZ5425

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
10/4785
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaarschriften tegen WOZ-beschikkingen en aanslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 maart 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de ontvankelijkheid van bezwaarschriften tegen de waardevaststelling van onroerende zaken voor de belastingjaren 2001 tot en met 2004. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikkingen, maar de rechtbank oordeelde dat de brief van 27 september 2004 niet als bezwaarschrift kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat uit de brief niet op te maken viel dat eiser bezwaar wilde maken tegen de WOZ-beschikkingen. In plaats daarvan werd de brief opgevat als een verzoek op basis van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ. Bovendien was het bezwaar van 26 februari 2009 ook te laat ingediend, en er was geen verschoonbaarheid voor deze termijnoverschrijding aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de redenen die eiser aanvoerde niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat het uitblijven van een taxatieverslag niet het ongebruikt laten verlopen van de bezwaartermijn kon rechtvaardigen. Eiser had ook aangevoerd dat verweerder in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur had gehandeld, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet leidde tot een verplichting voor verweerder om de bezwaren inhoudelijk te beoordelen. Daarnaast was de rechtbank niet bevoegd om kennis te nemen van het verzoek om ambtshalve vernietiging of vermindering van de WOZ-beschikking en de bijbehorende aanslagen, en verwees zij naar eerdere jurisprudentie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar en verklaarde zich onbevoegd voor het verzoek om ambtshalve vernietiging.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 10/4785
uitspraak van de meervoudige kamer van 7 maart 2013 in de zaak tussen
[naam eiser], eiser,
gemachtigden: mr. A.L. Kruijmer en mr. C.M. Bergman,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente], verweerder,
gemachtigden mr. P. van den Berg en mr. R.P.M.M. Mols.
Procesverloop
Bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), gedagtekend 31 juli 2003, is ter zake van de onroerende zaak [aanduiding object] (hierna: de onroerende zaak) de waarde per waardepeildatum 1 januari 1999 voor het belastingtijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld op € 147.478.570,-.
Bij uitspraak op bezwaar van 8 oktober 2010 (het bestreden besluit, kenmerk 10.446) heeft verweerder, voor zover hier van belang, het bezwaar van eiser tegen de beschikking van 31 juli 2003 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek om ambtshalve vermindering/vernie¬tiging van de WOZ-beschikking en aanslagen OZB over de jaren 2001 tot en met 2004 afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben over en weer nog gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2011. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, vergezeld van R.G.M. Min, mr. drs. J. van Spengen en C. Schekkerman, taxateur. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, vergezeld van L.C. Welleman, taxateur.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Zij heeft daarbij bepaald dat de geschilpunten die er op basis van de taxatierapporten zijn, zullen worden voorgelegd aan de Stichting Advisering Bestuursrecht (StAB), waarbij de StAB wordt verzocht te adviseren.
Nadat de StAB het advies aan de rechtbank en partijen heeft gezonden, hebben partijen daarop hun reactie gegeven.
De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2012. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, vergezeld van R.G.M. Min, mr. drs. J. van Spengen en C. Schekkerman, taxateur. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, vergezeld van L.C. Welleman, taxateur en mr. B.F.W.J.M. van Boxtel, teamleider juridische zaken Gemeentebelastingen [naam gemeente].
Overwegingen
1. Bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), gedagtekend 31 juli 2003, is ter zake van de onroerende zaak [aanduiding object] (hierna: de onroerende zaak) de waarde per waardepeildatum 1 januari 1999 voor het belastingtijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld op € 147.478.570,-. De bijbehorende aanslagen zijn opgelegd als volgt:
- 31 augustus 2003 aanslagen onroerende-zaakbelastingen eigenaar en gebruiker voor belastingjaar 2001;
- 30 september 2003 aanslagen onroerende-zaakbelastingen eigenaar en gebruiker voor belastingjaren 2002 en 2003;
- 15 augustus 2005 aanslagen onroerende-zaakbelastingen eigenaar en gebruiker voor belastingjaar 2004.
2. Bij brief van 27 september 2004 heeft eiser aan de directeur Gemeentebelastingen [naam gemeente] bericht als volgt:
“onderwerp
Wet Waardering Onroerende Zaken
Geachte heer, mevrouw,
Hierbij verzoek ik u om voor de Wet Waardering Onroerende Zaken een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde (taxatieverslag) van het volgende object te mogen ontvangen.
[aanduiding object]
WOZ objectnummer: [nummer]
Na ontvangst van de beschikking en het taxatiegegevens zal worden gestreefd naar een spoedige afdoening of motivering.
Hoogachtend,
…….. ”
Bij brief van 26 februari 2009 heeft eiser een motivering gegeven van de bezwaren met betrekking tot de WOZ-beschikkingen 2001 tot en met 2004 en tevens verzocht om ambtshalve vernietiging en of vermindering van de opgelegde WOZ-beschikking en bijbehorende aanslagen over die belastingjaren.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
3.1. Ten aanzien van de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar tegen de waardevaststelling voor de belastingjaren 2001 tot en met 2004 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van eiser van 27 september 2004 niet als een bezwaarschrift kan worden aangemerkt en zo die brief wel als een bezwaarschrift zou moeten worden aangemerkt, het bezwaar te laat is ingediend.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft beslist dat de brief van 27 september 2004 niet als bezwaarschrift kan worden aangemerkt.
Uit die brief valt immers op geen enkele wijze op te maken dat bedoeld is om bezwaar te maken omdat eiser het met de WOZ-beschikkingen niet eens is.
De brief kan niet anders worden opgevat dan als een verzoek ex artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ.
Voor zover de brief van 27 september 2004 wel als bezwaar tegen de waardevaststelling bij besluit van 31 juli 2003 voor het tijdvak 2001 tot en met 2004 zou moeten worden aangemerkt, is het bezwaar buiten de daarvoor geldende termijn ingediend en om die reden terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het bezwaar van 26 februari 2009 is eveneens ingediend buiten de daarvoor geldende termijn.
Van verschoonbaarheid van die termijnoverschrijding is niet gebleken.
Eiser heeft in dat kader gesteld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat verweerder eiser op het verkeerde been heeft gezet door de WOZ-beschikkingen en aanslagen ook op te leggen aan het [naam bedrijf] (de mede-gebruiker van [naam onroerende zaak]). Er was sprake van dubbele invordering. Eiser was daarvan niet op de hoogte. Eerst in de loop van 2008 is eiser daarvan op de hoogte geraakt. Verder was geen sprake van een beredeneerde waardebepaling en -onderbouwing. De WOZ-beschikkingen en aanslagen waren niet gemotiveerd.
De rechtbank is van oordeel dat de door eiser aangevoerde redenen de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maken. Zoals verweerder in zijn verweerschrift gemotiveerd heeft weergegeven, rechtvaardigt het uitblijven van het taxatieverslag (wat daarvan ook zij) niet het ongebruikt laten verlopen van de bezwaartermijn. Ook kunnen de feiten waarvan eiser op de hoogte is geraakt na afloop van de wettelijke bezwaartermijn, niet bewerk¬stelligen dat een termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt.
Dat verweerder, naar eiser stelt, heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoor¬lijk bestuur maakt niet dat verweerder alsnog gehouden zou zijn de bezwaren inhoudelijk te beoordelen. Dat had bij de beoordeling van een tijdig ingediend bezwaar, of in beroep kunnen geschieden.
Het bezwaar tegen de waardevaststelling voor de jaren 2001 tot en met 2004 is terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3.2. Ten aanzien van het verzoek om ambtshalve vernietiging/vermindering.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek om ambtshalve vernietiging/vermindering van de waardebeschikking 2001 tot en met 2004 en de bijbehorende aanslagen afgewezen.
Voor zover het beroep tegen dat deel van het bestreden besluit is gericht, is de rechtbank niet bevoegd daarvan kennis te nemen. De rechtbank verwijst naar de vaste jurisprudentie, zoals neergelegd in o.a. de uitspraak van het Hof Den Bosch van 1 juli 2011 (LJN: BT8233) en de Hoge Raad van 4 mei 2012 (LJN: BW4754). Zoals ook bij beide zittingen in onderhavig beroep is besproken, kan terzake een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld, die door eiser ook is ingesteld.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de waardevaststelling tijdvak 2001 tot en met 2004 en bijbehorende aanslagen;
- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep is gericht tegen de weigering ambtshalve vernietiging/vermindering van de WOZ-beschikking tijdvak 2001 tot en met 2004 en de daarbij behorende aanslagen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, voorzitter, en mr. A. van ’t Laar en
mr. J. de Gans, leden, in aanwezigheid van C.J.H. Lamens-van den Bulk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer).