ECLI:NL:RBROT:2013:BZ5421

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
10/4787
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift WOZ-beschikkingen en aanslagen OZB niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 maart 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikkingen en aanslagen onroerende-zaakbelastingen voor de jaren 2005 en 2006. De rechtbank oordeelde dat de brief van eiser van 27 september 2005 niet als bezwaarschrift kon worden aangemerkt, omdat deze niet duidelijk maakte dat eiser bezwaar maakte tegen de WOZ-beschikkingen. De rechtbank concludeerde dat de brief enkel kon worden opgevat als een verzoek op basis van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ. Eiser had ook een bezwaar ingediend op 26 februari 2009, maar dit was buiten de geldende termijn en de rechtbank oordeelde dat er geen verschoonbaarheid voor deze termijnoverschrijding was. De rechtbank wees erop dat de redenen die eiser aanvoerde niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond voor zover het gericht was tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar en verklaarde zich onbevoegd voor het deel van het beroep dat gericht was tegen de weigering van ambtshalve vernietiging van de WOZ-beschikking en de bijbehorende aanslagen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 10/4787
uitspraak van de meervoudige kamer van 7 maart 2013 in de zaak tussen
[naam eiser], eiser,
gemachtigden: mr. A.L. Kruijmer en mr. C.M. Bergman,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente], verweerder,
gemachtigden mr. P. van den Berg en mr. R.P.M.M. Mols.
Procesverloop
Bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), gedagtekend 30 september 2005, is ter zake van de onroerende zaak [aanduiding object] (hierna: de onroerende zaak) de waarde per waardepeildatum 1 januari 2003, naar de toestand van 1 januari 2005, voor het belastingtijdvak 2005/2006 vastgesteld op € 192.539.000,-
Bij uitspraak op bezwaar van 8 oktober 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikking van 30 september 2005 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij afzonderlijk besluit van 8 oktober 2010 heeft verweerder op verzoek van eiser de waarde voor het belastingjaar 2005 ambtshalve verminderd van € 192.539.000,- naar € 77.420.481,- en naar € 81.506.810,- voor belastingjaar 2006. De aanslagen onroerende-zaakbelastingen zijn overeenkomstig verlaagd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek om ambsthalve vernietiging van de WOZ-beschikking en bijbehorende aanslagen OZB over de jaren 2005 en 2006, afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft eiser beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben over en weer nog gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2011. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, vergezeld van R.G.M. Min, mr. drs. J. van Spengen en C. Schekkerman, taxateur. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, vergezeld van L.C. Welleman, taxateur.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Zij heeft daarbij bepaald dat de geschilpunten die er op basis van de taxatierapporten zijn, zullen worden voorgelegd aan de Stichting Advisering Bestuursrecht (StAB), waarbij de StAB wordt verzocht te adviseren.
Nadat de StAB het advies aan de rechtbank en partijen heeft gezonden, hebben partijen daarop hun reactie gegeven.
De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2012. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, vergezeld van R.G.M. Min, mr. drs. J. van Spengen en C. Schekkerman, taxateur. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, vergezeld van L.C. Welleman, taxateur en mr. B.F.W.J.M. van Boxtel, teamleider juridische zaken Gemeentebelastingen [naam gemeente].
Overwegingen
1. Bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), gedagtekend 30 september 2005, is ter zake van de onroerende zaak [aanduiding object] (hierna: de onroerende zaak) de waarde per waardepeildatum 1 januari 2003, naar de toestand van 1 januari 2005, voor het belastingtijdvak 2005/2006 vastgesteld op € 192.539.000,-
De bijbehorende aanslagen zijn opgelegd als volgt:
- 30 september 2005 aanslagen onroerende-zaakbelastingen eigenaar en gebruiker, alsmede de aanslag rioolrecht voor belastingjaar 2005;
- 15 maart 2006 aanslagen onroerende-zaakbelastingen eigenaar en gebruiker, alsmede de aanslag rioolrecht voor belastingjaar 2006.
2. Bij brief van 27 september 2005 heeft eiser aan de Gemeente, Afdeling Publiekszaken, [adres], als volgt bericht:
“onderwerp
Taxatieverslag object [aanduiding object].
Geachte heer, mevrouw,
Naar aanleiding van de door uw gemeente afgegeven WOZ-beschikking nummers [nummers] en onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 40 Wet Waardering Onroerende Zaken, verzoek ik u om per omgaande een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde (het taxatieverslag) van het object [aanduiding object] aan mij toe te sturen.
Na ontvangst van het taxatieverslag zal bekeken worden of met de vastgestelde waarde kan worden ingestemd.
Ik verwacht dat ik na ontvangst van het taxatieverslag voor de controle circa 6 weken nodig zal hebben.
Ik verzoek u mij het nodige uitstel te verlenen.
Hoogachtend,
….. ”
Bij aparte brief van 27 september 2005 heeft eiser tevens bezwaar gemaakt tegen de aanslag rioolrecht 2005 voor [naam onroerende zaak] en daarbij aangegeven dat dit bezwaar ook geldt voor de jaren 2001 tot en met 2004. De aanslagnummers die eiser in die brief noemt hebben betrekking op aanslagen rioolrecht over de genoemde jaren, niet op WOZ-beschikkingen/ OZB-aanslagen.
Bij brief van 26 februari 2009 heeft eiser o.a. een motivering gegeven van de bezwaren met betrekking tot de WOZ-beschikkingen en aanslagen OZB voor de jaren 2005 en 2006 en verzocht om ambtshalve vernietiging en of vermindering van de opgelegde WOZ-beschikking en bijbehorende aanslagen over die belastingjaren.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
3.1. Ten aanzien van de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar tegen de waardevaststelling voor de belastingjaren 2005 en 2006 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van eiser van 27 september 2005 niet als een bezwaarschrift kan worden aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft beslist dat de brief van 27 september 2005 niet als bezwaarschrift kan worden aangemerkt.
Uit die brief valt immers op geen enkele wijze op te maken dat bedoeld is om bezwaar te maken omdat eiser het met de WOZ-beschikkingen/aanslagen OZB niet eens zou zijn.
De brief kan niet anders worden opgevat dan als een verzoek ex artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ.
De rechtbank wijst in dat kader ten overvloede op de brief van verweerder van 6 oktober 2005, waarbij aan eiser de gevraagde gegevens zijn toegezonden en waarin eiser er op is gewezen dat hij binnen de normale bezwaartermijn dient aan te geven of hij tegen de waardevaststelling in bezwaar komt. In de reactie van 21 september 2011 heeft eiser aangegeven dat de brief van 6 oktober 2005 is ontvangen.
Voor zover eiser betoogt dat het bezwaarschrift van 27 september 2005 voor de aanslagen rioolrecht, tevens ziet op de WOZ-beschikkingen/OZB-aanslagen 2005 en 2006, kan de rechtbank eiser daarin niet volgen. De tekst van dat bezwaarschrift bevat geen enkele verwijzing naar deze beschikkingen/aanslagen.
Het bezwaar van 26 februari 2009 is ingediend buiten de daarvoor geldende termijn.
Van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding is niet gebleken.
Eiser heeft in dat kader gesteld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat verweerder eiser op het verkeerde been heeft gezet door de WOZ-beschikkingen en aanslagen ook op te leggen aan [naam bedrijf] (de mede-gebruiker van [naam onroerende zaak). Er was sprake van dubbele invordering. Eiser was daarvan niet op de hoogte. Eerst in de loop van 2008 is eiser daarvan op de hoogte geraakt. Verder was geen sprake van een beredeneerde waardebepaling en -onderbouwing. De WOZ-beschikkingen en aanslagen waren niet gemotiveerd.
De rechtbank is van oordeel dat de door eiser aangevoerde redenen de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maken. Zoals verweerder in zijn verweerschrift gemotiveerd heeft weergegeven, rechtvaardigt het uitblijven van het taxatieverslag (wat daarvan ook zij) niet het ongebruikt laten verlopen van de bezwaartermijn. Ook kunnen de feiten waarvan eiser op de hoogte is geraakt na afloop van de wettelijke bezwaartermijn, niet bewerk¬stelligen dat een termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt.
Dat verweerder, naar eiser stelt, heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoor¬lijk bestuur maakt niet dat verweerder alsnog gehouden zou zijn de bezwaren inhoudelijk te beoordelen. Dat had bij de beoordeling van een tijdig ingediend bezwaar, of in beroep, kunnen geschieden.
Het bezwaar tegen de waardevaststelling/aanslagen voor de jaren 2005 en 2006 is terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3.2. Ten aanzien van het verzoek om ambtshalve vernietiging/vermindering.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek om ambtshalve vernietiging van de waardebeschikking 2005 en 2006 en de bijbehorende aanslagen, afgewezen.
Voor zover het beroep tegen dat deel van het bestreden besluit is gericht, is de rechtbank niet bevoegd daarvan kennis te nemen. De rechtbank verwijst naar de vaste jurisprudentie, zoals neergelegd in o.a. de uitspraak van het Hof Den Bosch van 1 juli 2011 (LJN: BT8233) en de Hoge Raad van 4 mei 2012 (LJN: BW4754). Zoals ook bij beide zittingen in onderhavig beroep is besproken, kan terzake een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld, die door eiser ook is ingesteld.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de waardevaststelling voor het tijdvak 2005 en 2006 en bijbehorende aanslagen,
- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep is gericht tegen de weigering ambtshalve vernietiging van de WOZ-beschikking voor het tijdvak 2005 en 2006 en de daarbij behorende aanslagen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, voorzitter, en mr. A. van ’t Laar en
mr. J. de Gans, leden, in aanwezigheid van C.J.H. Lamens-van den Bulk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer).