ECLI:NL:RBROT:2013:BZ5150

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
ROT 12/2673
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van informatie omtrent anonieme melding en geheimhouding onder de Arbeidsomstandighedenwet

In deze zaak heeft eiseres verzocht om openbaarmaking van alle relevante informatie met betrekking tot een anonieme melding die heeft geleid tot een inspectie van haar bedrijf. De rechtbank Rotterdam heeft op 21 maart 2013 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het verzoek van eiseres is afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verweerder, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op goede gronden de naam van de klager niet heeft vrijgegeven, op basis van artikel 26 van de Arbeidsomstandighedenwet. Dit artikel bevat een bijzondere openbaarmakingregeling die de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) opzijzet. Eiseres had op 17 januari 2012 een verzoek ingediend om informatie over de anonieme melding, die op 13 januari 2012 was gedaan. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat de klager anoniem wilde blijven en de geheimhoudingsverplichting van toepassing was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Wob in dit geval niet van toepassing was, omdat de bijzondere regeling van de Arbeidsomstandighedenwet voorrang heeft. De rechtbank heeft ook overwogen dat het belang van de klager om anoniem te blijven zwaarder weegt dan het belang van eiseres bij openbaarmaking van de informatie. Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en dat er een onzorgvuldige afweging van belangen heeft plaatsgevonden, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Team bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 12/2673
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2013 in de zaak tussen
[Eiseres], te Krimpen aan den IJssel,
gemachtigde: [naam1],
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van eiseres om openbaarmaking van alle relevante informatie omtrent de (anonieme) melding, die tot een inspectie van haar bedrijf heeft geleid, afgewezen.
Bij besluit van 1 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Voorts heeft verweerder de stukken waarop het verzoek van eiseres betrekking heeft aan de rechtbank toegezonden en met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtbank meegedeeld dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van die stukken.
Eiseres heeft de rechtbank toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend om mede op grondslag van die stukken uitspraak te doen op het beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2013. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E. van Moolenbroek.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
Artikel 3, eerste en vijfde lid, van de Wob, luidt als volgt.
“1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
5. Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.”
Artikel 10, tweede en derde lid, van de Wob, luiden voor zover te dezen van belang als volgt.
“2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
3. Het tweede lid, aanhef en onder e, is niet van toepassing voorzover de betrokken persoon heeft ingestemd met openbaarmaking.”
Artikel 26 van de Arbeidsomstandighedenwet luidt als volgt.
“De toezichthouders zijn, behoudens tegenover hen aan wier gezag zij uit kracht van hun ambt zijn onderworpen, verplicht tot geheimhouding van de namen van de personen door wie een klacht is ingediend of aangifte is gedaan van een overtreding van deze wet en de daarop berustende bepalingen, behoudens wanneer deze personen hun schriftelijk hebben verklaard tegen de mededeling van hun namen geen bedenkingen te hebben.”
2. Eiseres heeft op 17 januari 2012 op grond van de Wob aan verweerder gevraagd informatie te verstrekken over een anonieme melding die op 13 januari 2012 tot een inspectie van haar bedrijf heeft geleid.
3. Bij besluit van 31 januari 2012 heeft verweerder aangegeven dat hij ingevolge artikel 26 van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht is tot geheimhouding van de naam van de persoon door wie een klacht is ingediend of aangifte is gedaan van een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop berustende bepalingen. Omdat de betrokkene heeft aangegeven anoniem te willen blijven heeft verweerder het verzoek van eiseres afgewezen.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder opgemerkt over een meldformulier te beschikken, waarin informatie staat op grond waarvan de identiteit van de klager is te herleiden. Naar de mening van verweerder zorgt de zinsnede “onverminderd het elders bij wet bepaalde” in artikel 2, eerste lid, van de Wob, ervoor dat de Wob wijkt voor bijzondere openbaarmakingregelingen. Nu de bijzondere openbaarmakingregeling uit artikel 26 van de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing is, stelt verweerder zich op het standpunt dat de Wob in dit geval niet van toepassing is.
Verweerder heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat indien de Wob wel van toepassing zou zijn, de anonieme melding ook niet openbaar gemaakt zou kunnen worden. Verweerder begrijpt dat eiseres een bijzonder belang heeft bij openbaarmaking. In de belangenafweging op grond van de Wob kan het individuele belang van de verzoeker bij het verkrijgen van de informatie niet meegenomen worden. Op grond van de Wob wordt alleen het algemeen belang van openbaarheid afgewogen tegen de in de artikelen 10 en 11 van de Wob genoemde belangen. Het belang van openbaarmaking van de informatie over de anonieme melding, waaruit de identiteit van de klager valt af te leiden, weegt volgens verweerder niet op tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de klager en het belang van de klager om niet onevenredig te worden benadeeld.
5. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat er een onzorgvuldige afweging (van belangen) heeft plaatsgevonden.
Eiseres merkt in dit verband op te hebben vernomen, dat in de anonieme melding zou zijn aangegeven dat er binnen het bedrijf sprake zou zijn van levensbedreigende situaties, hetgeen haar zeer verbaast. Zij neemt de aantijging zeer hoog op en meent dat er recht bestaat op een volledige openheid van zaken. Het is immers een ernstige zaak dat iemand het bedrijf valselijk van dit soort zaken beschuldigt. Uit het rapport van de Arbeidsinspectie blijkt eens te meer dat er geen enkele reden was voor een dergelijke melding. Eiseres voelt zich hierdoor zeer geschaad en wenst de persoon in kwestie aan te klagen voor laster en smaad. Ter zitting heeft eiseres benadrukt dat het economisch verkeer tussen haar en de opdrachtgevers is verstoord, omdat opdrachtgevers nu eenmaal niet geconfronteerd willen worden met een “inval”. Voorts heeft eiseres ter zitting aangevoerd dat artikel 26 van de Arbeidsomstandighedenwet enkel ziet op de bescherming van de medewerker die bij de desbetreffende werkgever in dienst is. Tot slot is zij van mening dat een klager geen beroep kan doen op dit artikel indien de klacht kennelijk ongegrond is en enkel bedoeld is om te schaden.
6. De rechtbank zal eerst beoordelen of verweerder zich op goede gronden op het primaire standpunt heeft gesteld dat in dit geval niet de Wob maar artikel 26 van de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing is. In dit verband overweegt de rechtbank dat, anders dan eiseres stelt, uit dit voorschrift niet blijkt dat enkel een medewerker in dienst van het aangeklaagde bedrijf de anonimiteit als bedoeld in artikel 26 van de Arbeidsomstandighedenwet kan inroepen. Evenmin is het standpunt van eiseres houdbaar, dat dit artikel door de klager alleen kan worden ingeroepen wanneer er sprake is van een gegronde klacht (althans geen sprake is van een kennelijk ongegronde klacht). Behalve dat de inspectie beoordeelt of er sprake is van een serieuze en niet (kennelijk) ongegronde klacht voordat zij optreedt, is de achtergrond van dit artikel dat verweerder als toezichthoudend orgaan afhankelijk is van meldingen van personen en moet kunnen af gaan op gegevens vanuit het land om inzicht te krijgen in de plaatsen waar dient te worden gecontroleerd. Vandaar dat de geheimhoudingsverplichting een bescherming biedt zodat personen klachten over arbeidsomstandigheden onbelemmerd kunnen doorgeven.
6.1 De rechtbank overweegt verder dat ingevolge het eerste lid, van artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, de bij besluit van Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren zijn belast. Doordat deze toezichthouders (in de zin van artikel 1, onder d, van de Arbeidsomstandighedenwet, in samenhang met artikel 5:11 van de Awb) ingevolge een aanwijzingsregeling aan verweerder zijn onderworpen en namens hem het toezicht uitoefenen, betekent dit dat artikel 26 van de Arbeidsomstandighedenwet tevens op verweerder zelf van toepassing is.
6.2 Zoals hiervoor is overwogen heeft artikel 26 van de Arbeidsomstandighedenwet tot doel dat personen onbelemmerd klachten over de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet bij verweerder kunnen indienen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat artikel 26 van de Arbeidsomstandighedenwet een uitputtende bijzondere openbaarmakingregeling betreft, die de Wob opzij zet, in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wob ("onverminderd het elders bij wet bepaalde") .
Gelet op de verplichting tot geheimhouding, zoals vervat in artikel 26, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden geweigerd de naam van de klager aan eiseres kenbaar te maken. Voor een belangenafweging biedt artikel 26 van de Arbeidsomstandighedenwet geen ruimte.
6.3 De rechtbank stelt evenwel vast dat de aanvraag niet is beperkt tot de (naam van de) persoon van de klager, maar er toe strekt om (ook) meer in het algemeen informatie over de anonieme melding te verkrijgen. Niet is in artikel 26 van de Arbeidsomstandighedenwet voorgeschreven dat verweerder dergelijke (algemene) informatie niet zal mogen verstrekken, zodat ten aanzien hiervan de Wob wel van toepassing is.
6.4 De rechtbank is, na beoordeling van het meldingsformulier, van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de anonieme melding, los van de naam van de klager, niet openbaar te maken. Ook na het weglakken van de naam zou de identiteit van de klager achterhaald kunnen worden. Mede in het licht van de doelstelling van artikel 26 van de Arbeidsomstandighedenwet heeft verweerder, om geen afbreuk te doen aan de daarin opgenomen werking van de geheimhoudingsplicht, zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het in artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob opgenomen belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer hier in geding is, alsmede het onder g genoemde belang om onevenredige benadeling te voorkomen. Aangezien het niet mogelijk is om het document zodanig te anonimiseren dat de hierin opgenomen informatie niet meer herleidbaar is tot de betreffende persoon, zou verstrekking van het meldingsformulier op verstrekking van de persoonsgegevens neerkomen. Inzage van het document kan derhalve een onevenredige benadeling betekenen van de persoon die een melding heeft gedaan. Die heeft de melding immers gedaan in het vertrouwen dat die anoniem zou blijven.
6.5 Tegenover het privacybelang van de tipgever staat het belang van eiseres om de klager aan te spreken op zijn handelen en het zuiveren van de smet op haar goede naam. Dit belang van eiseres is echter niet een belang dat meeweegt bij het recht op openbaarmaking als bedoeld in de Wob. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 april 2004, LJN: AO8476) dient het recht van openbaarmaking ingevolge de Wob uitsluitend het belang van een goede en democratische bestuursvoering. Het komt iedere burger in gelijke mate toe. Daarom kan geen onderscheid worden gemaakt naar de persoonlijke belangen en oogmerken van degene die om inzage verzoekt. Bij de te verrichten belangenafweging in het kader van de Wob worden het publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie en de door de weigeringsgronden te beschermen belangen betrokken, maar niet het specifieke belang van degene die om inzage verzoekt. Voor zover eiseres heeft beoogd aan te voeren dat wel degelijk het algemeen belang wordt geraakt, omdat door de klacht het economisch verkeer in het algemeen is belast of geschaad, oordeelt de rechtbank dat dit in enige mate een gezocht argument is, dat miskent dat hier in feite alleen de bedrijfsbelangen van eiseres aan de orde zijn. Er zijn te weinig aanknopingspunten om daaruit een concreet en voldoende zwaarwegend algemeen belang te destilleren.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht en voldoende gemotiveerd op grond van artikel 26 van de Arbeidsomstandighedenwet de naam van klager niet aan eiseres heeft vrijgegeven en zich in het kader van de Wob bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang bij het niet verstrekken van informatie zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking van het meldingsformulier.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A.M. Cooijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Vermaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.