ECLI:NL:RBROT:2013:BZ5052
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verdeling pensioenaanspraken na echtscheiding en rechtsverwerking
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, ging het om de verdeling van pensioenaanspraken na een echtscheiding tussen partijen die van 21 april 1966 tot 29 juni 1989 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd waren. De echtscheiding werd uitgesproken op 20 maart 1989, waarbij de man werd veroordeeld om met de vrouw over te gaan tot scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw vorderde een opgave van de pensioenaanspraken van de man, inclusief de contante waardeberekening, op basis van het arrest Boon/Van Loon van de Hoge Raad van 27 november 1981.
De rechtbank oordeelde dat de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap tussen 27 november 1981 en 1 mei 1995 had plaatsgevonden, waardoor de regels van het arrest Boon/Van Loon van toepassing waren. De rechtbank stelde vast dat de pensioenaanspraken van de man niet in de boedelverdeling waren betrokken, waardoor deze aanspraken als 'overgeslagen goederen' moesten worden aangemerkt. De vrouw stelde dat haar vordering niet was verjaard, omdat de verjaringstermijn van artikel 3:306 BW niet van toepassing was op een vordering tot verdeling.
De rechtbank concludeerde dat de vordering van de vrouw niet verjaard was, omdat de pensioenaanspraken van de man onverdeeld waren gebleven. De man voerde echter aan dat de vrouw haar rechten had verwerkt, maar de rechtbank oordeelde dat het enkele tijdsverloop van 22 jaar niet voldoende was voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking. De rechtbank wees de vorderingen van de vrouw af en compenseerde de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.