ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4647

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C-11-90756 - HA ZA 11-2009
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding in faillissement van [X] Kunststoffen B.V. tegen GEBROEDERS [Y] B.V. wegens wanprestatie

In deze zaak vorderde de curator van de failliete vennootschap [X] Kunststoffen B.V. schadevergoeding van GEBROEDERS [Y] B.V. wegens wanprestatie. De rechtbank Rotterdam had eerder in een tussenvonnis van 8 augustus 2012 vastgesteld dat er een onvoorwaardelijke koopovereenkomst was gesloten tussen de partijen en dat GEBROEDERS [Y] B.V. in verzuim was geraakt. De curator wijzigde zijn eis en vorderde onder andere een verklaring voor recht dat GEBROEDERS [Y] B.V. aansprakelijk was voor de schade die [X] Kunststoffen B.V. had geleden door de wanprestatie, met een schadebedrag van € 174.561,28. GEBROEDERS [Y] B.V. betwistte de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade, en voerde aan dat de schadevergoeding gematigd moest worden.

De rechtbank oordeelde dat de curator voldoende had aangetoond dat GEBROEDERS [Y] B.V. in verzuim was geraakt en dat de schadevergoeding niet gematigd kon worden. De rechtbank concludeerde dat de door de curator gevorderde gederfde winst van € 105.875,00 voor vergoeding in aanmerking kwam, maar dat andere kosten zoals de kosten voor EPS en offerte niet als schade konden worden aangemerkt. De rechtbank wees de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank besloot dat de volledige schadevergoeding moest worden toegekend, en dat de wettelijke rente pas verschuldigd was vanaf de datum waarop GEBROEDERS [Y] B.V. in verzuim was geraakt. De zaak werd verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling van de kosten en andere openstaande vragen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/11/90756 / HA ZA 11-2009
Vonnis van 6 maart 2013
in de zaak van
MR. HUBERTUS JOHANNES GERARDUS MARIA TE WOERD,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] KUNSTSTOFFEN B.V.,
gevestigd te Rijssen,
eiser,
advocaat mr. I.J. Woltman,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GEBROEDERS [Y] B.V.,
gevestigd te Giessenburg,
gedaagde,
advocaat mr. T.V. Haster.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 augustus 2012,
- de akte na (tussen)vonnis van de curator, met producties,
- de akte na tussenvonnis van [gedaagde], met producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere omschrijving van het geschil
2.1. Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 21 september 2011 is [X] Kunststoffen B.V. in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de curator als zodanig. De curator heeft de onderhavige procedure tussen de gefailleerde (verder: [BV X]) en [gedaagde] overgenomen.
2.2. Bij het tussenvonnis van 8 augustus 2012 is vastgesteld dat tussen [BV X] en [gedaagde] een onvoorwaardelijke en voorbehoudloze koopovereenkomst tot stand is gekomen en dat [gedaagde] in verzuim is geraakt en is te kort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit die overeenkomst. Vervolgens is bij dat vonnis de zaak verwezen naar de rol ten einde [BV X] in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de grondslag van haar vordering tot schadevergoeding en de omvang van de door haar geleden schade.
2.3. De curator heeft de eis gewijzigd en vordert thans – samengevat – :
1. te verklaren voor recht dat [gedaagde] een wanprestatie heeft gepleegd jegens [BV X] dan wel onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [BV X] en dat [gedaagde] terzake schadeplichtig is jegens [BV X];
2. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan de curator de door [BV X] ten gevolge van de door [gedaagde] gepleegde wanprestatie dan wel het onrechtmatig handelen van [gedaagde], geleden en nog te lijden schade, begroot op een bedrag van € 174.561,28 dan wel een bedrag dat de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 30 september 2010 dan wel de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
3. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder de kosten van het beslag.
2.4. De curator heeft de schade van [BV X] begroot als volgt:
gederfde winst € 105.875,00
kosten EPS € 62.936,28
kosten offerte € 5.000,00
buitengerechtelijke incassokosten € 750,00
Totaal € 174.561,28.
2.5. [gedaagde] heeft primair bestreden dat zij aansprakelijk is voor de gestelde schade, omdat er geen sprake zou zijn van een toerekenbare tekortkoming. Subsidiair heeft zij de hoogte van de schade bestreden. Meer subsidiair stelt [gedaagde] dat de schadevergoeding gematigd dient te worden op grond van de volgende omstandigheden:
a. [gedaagde] heeft gehandeld naar aanleiding van informatie van de aandeelhouder van [BV X];
b. [BV X] kon op basis van de op 30 september 2010 bekende informatie alleen voor eigen rekening en risico tot het geven van een opdracht aan DAWO overgaan;
c. het faillissement van [BV X] was gezien de informatie van de aandeelhouder al in september 2010 onafwendbaar. Het faillissement van [gedaagde] is dat nog wel.
3. De verdere beoordeling
3.1. De rechtbank heeft uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist dat [gedaagde] in verzuim is geraakt. In die beslissing ligt, gelet op het bepaalde in artikel 6:81 BW, besloten dat het uitblijven van de prestatie van [gedaagde] aan haar kan worden toegerekend. De rechtbank heeft aldus daarover een eindbeslissing gegeven. Voor een dergelijke beslissing geldt de regel dat daarvan in dezelfde instantie niet meer kan worden teruggekomen. Dit kan anders zijn indien de beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, dan wel de eisen van een goede procesorde om een andere reden meebrengen dat de rechter zijn eindbeslissing heroverweegt. Het herhaalde beroep van [gedaagde] op de mededeling van de directeur van één van de aandeelhouders van [BV X], [directeur gedaagde], dat [BV X] in zwaar financieel weer is beland, levert een dergelijke omstandigheid niet op. Dat geldt ook indien daaraan, zoals [gedaagde] thans stelt, zou zijn toegevoegd dat [gedaagde] risico zou lopen. Slechts ten overvloede wordt derhalve overwogen dat indien die mededeling is gedaan, dat – anders dan [gedaagde] thans aanvoert – niet kan worden aangemerkt als een mededeling als bedoeld in artikel 6:83 onder c BW. Ten eerste is niet gesteld dat de genoemde directeur van één van de aandeelhouders van [BV X] bevoegd was [BV X] te vertegenwoordigen, zodat onvoldoende is onderbouwd dat zijn mededeling als een mededeling van [BV X] kan worden aangemerkt. Ten tweede is de inhoud van gestelde mededeling niet van dien aard dat [gedaagde] daaruit moest afleiden dat [BV X] in de nakoming van haar verbintenis zal tekortschieten; het gaf [gedaagde] hooguit grond daarvoor te vrezen in welk geval niet artikel 6:83 onder c BW maar artikel 6:80 lid 1 onder c BW van toepassing is.
3.2. Voor de begroting van de schade dient de toestand van [BV X] na de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] te worden vergeleken met de toestand zoals die zou zijn geweest indien [gedaagde] haar verplichtingen uit de overeenkomst zou zijn nagekomen. Hieruit volgt reeds dat de kosten voor de offerte en de kosten van EPS niet als schade kan worden aangemerkt, omdat [BV X] die kosten ook gemaakt zou hebben indien [gedaagde] haar verplichtingen uit de overeenkomst zou zijn nagekomen. De door [BV X] ter zake daarvan gevorderde schadevergoeding van respectievelijk € 5.000,00 en € 62.936,28 is derhalve niet toewijsbaar.
3.3. De door [BV X] door de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] gederfde winst komt voor vergoeding in aanmerking. Onweersproken is dat partijen voor het EPS een prijs van € 59,50 per m³ zijn overeengekomen en dat [BV X] dat EPS kon inkopen voor de prijs van € 42,00 per m³. De opbrengt minus de kosten van inkoop bedraagt derhalve (€ 59,50 – € 42,00 = € 17,50 x 6.050=) € 105.875,00. [gedaagde] heeft voldoende gemotiveerd weersproken dat dit bedrag gelijk is aan de gederfde winst. Als onweersproken staat immers tussen partijen vast dat [BV X] verplicht was het EPS per vrachtwagen af te leveren. Op het bedrag van € 105.875,00 moeten derhalve nog transportkosten in mindering worden gebracht. Op de door [gedaagde] begrote transportkosten van € 69.575,00 heeft [BV X] nog niet kunnen reageren. Hetzelfde geldt voor het door [gedaagde] begrote verlies bij het op maat snijden van het EPS van € 25.410,00. [BV X] zal in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte daarover uit te laten, waarna [gedaagde] daarop bij akte zal kunnen reageren.
3.4. Voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is slechts plaats indien de buitengerechtelijke werkzaamheden ter verkrijging van voldoening buiten rechte meer hebben omvat dan de verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te houden. Dit volgt zonder toelichting, die [BV X] niet heeft gegeven, niet uit haar stelling dat er is gecorrespondeerd en er een bespreking heeft plaatsgevonden. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten dient derhalve als onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen.
3.5. Voor matiging van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding is slechts plaats indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen leidt. Dat [BV X] tot verlening van een opdracht aan haar leverancier DAWO is overgegaan heeft geen invloed op de gederfde winst, zodat het beroep daarop [gedaagde] niet kan baten. Voorts heeft [gedaagde] kennelijk op basis van de informatie van een aandeelhouder van [BV X] er voor gekozen haar verplichtingen jegens [BV X] niet na te komen. Die keuze is voor rekening en risico van [gedaagde] en kan in redelijkheid niet op [BV X] afgewenteld worden. Dat uit de informatie van die aandeelhouder volgt dat het faillissement van [BV X] al in september 2010 onafwendbaar was, vindt geen steun in de gestelde mededeling van de aandeelhouder. Matiging ter afwending van een faillissement van [gedaagde] zou leiden tot bevoordeling van de overige schuldeisers van [gedaagde] boven [BV X], hetgeen nooit de bedoeling van de bevoegdheid tot matiging kan zijn.
3.6. Op grond van het vorenstaande leiden de door [gedaagde] gestelde omstandigheden niet tot matiging van de schadevergoeding, zodat de volledige schadevergoeding zal worden toegekend.
3.7. De vordering strekt niet tot betaling van het op grond van de overeenkomst tussen partijen verschuldigde maar tot schadevergoeding. Over die vordering is derhalve geen wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW, maar slechts wettelijke rente verschuldigd. Zoals in voormeld tussenvonnis (r.o. 5.14) is overwogen is [gedaagde] in verzuim geraakt door een telefonische mededeling van [betrokkene ] aan [BV X] op 21 oktober 2010. De wettelijke rente zal derhalve eerst vanaf die datum worden toegewezen.
3.8. Partijen hebben zich niet uitgelaten over de invloed van het door Loon- en Verhuurbedrijf [gedaagde] B.V. ter opheffing van de gelegde beslagen betaalde bedrag van € 50.000,-- op de onderhavige vordering. Partijen worden verzocht dat bij voormelde akte alsnog te doen en daarbij met name in te gaan op de vraag of die betaling mede diende tot zekerheid voor de onderhavige vordering en daarop in mindering dient te worden gebracht.
3.9. Ten einde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten als voormeld zal de zaak naar de na te melden rolzitting worden verwezen, onder aanhouding van iedere verdere beslissing. Vooralsnog gaat de rechtbank er echter vanuit dat partijen aan de hand van het vorenstaande in staat zullen zijn hun geschil in onderling overleg op te lossen.
4. De beslissing
De rechtbank
verwijst de zaak naar de rol van 3 april 2013 voor het nemen van een akte als vermeld onder 3.3 en 3.8, eerst aan de zijde van [BV X],
houdt elke nadere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2013.?
2515/2477