Parketnummer: 10/661219-12
Datum uitspraak: 27 februari 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam van de verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adresgegevens van de verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting [naam penitentiaire inrichting],
raadsvrouw mr. D. Garé, advocaat te Maastricht.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2013.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest;
- ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 7 jaren.
MOTIVERING VRIJSPRAAK (primair: doodslag)
Het standpunt van de officier van justitie.
De verdachte is rijdend met een veel te hoge snelheid de kruising Hoofdweg-Molenbaan te Capelle aan den IJssel genaderd terwijl zijn zicht op die kruising werd belemmerd door een reeds voorgesorteeerde auto. De verdachte reed dagelijks over deze kruising en hij was bekend met de situatie en hij moet er zich van bewust zijn geweest dat op dat kruispunt ook een fietsersoversteekplaats bevond.
De verdachte heeft bij benadering van het kruispunt zijn snelheid niet aangepast aan de omstandigheden, maar is vervolgens met 102 kilometer per uur door rood gereden waarbij hij het slachtoffer vol in de flank heeft geraakt. Door zijn wijze van rijden heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn handelen de dood van het slachtoffer tot gevolg zou hebben. Op grond hiervan kan het primair ten laste gelegde bewezen worden.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde poging tot doodslag.
Zij heeft daartoe onder andere aangevoerd dat de verdachte niet het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna op basis van de wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden wijzen uit dat de verdachte met een zeer hoge snelheid de kruising Hoofdweg-Molenbaan in Capelle aan den IJssel is genaderd en dat hij even daarvoor een voor hem op de rijbaan voorgesorteerde auto heeft ontweken door op de linker rijbaan te gaan rijden. De verdachte heeft na deze manoeuvre zijn snelheid niet aangepast. Hij is door het rode licht gereden met een snelheid van tenminste 102 km/h en heeft de op dat moment op die kruising overstekende fietser aangereden. De fietser is ter plekke aan het als gevolg van de door deze aanrijding veroorzaakte letsel overleden.
Met betrekking tot de primair ten laste gelegde doodslag gaat het om de vraag of de verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer heeft teweeggebracht.
Vooropgesteld moet worden dat hoe dan ook opzet in onvoorwaardelijke vorm niet bewezen kan worden. Daarvoor zou vereist zijn dat verdachte de gevolgen van zijn handelen daadwerkelijk heeft bedoeld te veroorzaken of als een noodzakelijk gevolg van zijn handelen zou hebben aanvaard. Als gezegd is daarvan niet gebleken.
Vervolgens is de vraag aan de orde of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
Dat kan aanwezig worden geacht als de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans dat hij door zijn hierboven omschreven verkeersgedrag de dood van andere verkeersdeelnemers zou veroorzaken, heeft aanvaard en als het ware op de koop toe heeft genomen. De rechtbank is van oordeel dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet onvoldoende grond aanwezig is. Aannemelijk is wel dat verdachte gelet op zijn wijze van rijden grote risico’s heeft genomen en dat hij zich daarvan ook bewust is geweest.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan echter niet worden aangenomen dat verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat als gevolg van zijn verkeersgedrag iemand zou overlijden. Dit volgt niet alleen uit de verklaring van verdachte dat hij het gevolg, de dood van een ander, niet heeft gewild en niet heeft voorzien, doch ook uit het feit dat hij, zij het te laat, heeft getracht de fietser te ontwijken.
De rechtbank is daarom van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer.
De verdachte zal derhalve van de primair ten laste gelegde doodslag worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 04 juli 2012 te Capelle aan den IJssel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten
een personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door met dat voertuig roekeloos, te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg,
te weten de Hoofdweg, welk roekeloos, rijgedrag hierin bestond dat hij verdachte, toen daar,
- met een zeer hoge snelheid, te weten (minimaal) 102 km/u, heeft gereden en
- vervolgens met voornoemde snelheid eenmiddels verkeerslichten gecontroleerde kruising met de Molenbaan is genaderd en is blijven naderen en terwijl bovendien zijn, verdachtes zicht op (zich op/nabij) die kruising (bevindende personen) (deels) werd belemmerd door een op de naast verdachtes rijbaan gelegen rijbaan stilstaande personenauto en
- vervolgens bij die kruising het voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemde rood licht uitstralend verkeerslicht, heeft genegeerd,
waarna de auto van verdachte vervolgens op de kruising van de Hoofdweg en de Molenbaan in botsing is gekomen met aldaar met voor zijn rijrichting groen licht met de fiets overstekende [naam slachtoffer], ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] werd gedood, zulks terwijl het feit is veroorzaakt doordat hij, verdachte, een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden, zoals opgenomen in de bij dit vonnis behorende bijlage II. Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op 4 juli 2012 ongeveer om 21.21 uur komende uit de richting van Nieuwerkerk aan den IJssel als bestuurder van een auto (Alfa Romeo) op de Hoofdweg te Capelle aan den IJssel heeft gereden met een snelheid van 102 kilometer per uur. De maximum snelheid bedroeg 50 km/h. Op de kruising van de Hoofdweg met de oostelijk van de kruising met de Molenbaan gelegen fiets/bromfietsoversteekplaats te Capelle aan de IJssel is de verdachte zonder af te remmen door rood gereden waarna hij, [naam slachtoffer], die op dat moment met zijn fiets de weg overstak, heeft aangereden. [Naam slachtoffer] is tengevolge van het ongeval overleden.
I. Het verweer ten aanzien van betrouwbaarheid botsproeven/snelheid van de Alfa Romeo.
Namens de verdachte is aangevoerd dat de uitkomst van het technisch onderzoek met betrekking tot de gereden snelheid van de Alfa Romeo, als onbetrouwbaar dient te worden beschouwd en derhalve niet kan worden gebruikt voor het bewijs van het ten laste gelegde nu de onderzoekers zijn uitgegaan van een frontale botsing terwijl de verdachte stelt de fietser, na een uitwijkmanoeuvre naar rechts, geraakt te hebben. Voorts is namens de verdachte de conclusie van het NFI betwist dat de snelheid van de Alfa Romeo ten minste 102 kilometer per uur is geweest op het moment van de botsing tegen de fietser.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Door het Nederlands Forensisch Instituut te ‘s-Gravenhage is onderzoek verricht naar de gereden snelheid van de Alfa Romeo tijdens de aanrijding. Daarbij is het volgende geconcludeerd – zakelijk weergegeven -:
“De schade aan de Alfa Romeo is zeer specifiek en geeft daarmee een goed referentiemiddel voor vergelijking met de botsproeven. De Alfa Romeo heeft schade aan het front, de motorkap, het linker wielscherm, de dakrand en de linker raamstijl. De fiets heeft specifieke beschadigingen (breuken) aan het frame. De politie heeft een schade-inpassing verricht van de fiets en de Alfa Romeo, op grond van specifieke schadekenmerken. Uit deze schade-inpassing kan worden afgeleid dat de fiets op het moment van de botsing zich (nagenoeg) geheel voor de auto bevond. Alhoewel een deel van het voorwiel van de fiets 'voorbij' de auto is, kan deze configuratie aangemerkt worden als een (bijna) maximale overlap.
Het grootste deel van de fiets en het gehele slachtoffer bevonden zich direct voor de auto op het moment van de botsing; het betrof hier (dus) geen schampende botsing.
De fiets heeft specifieke afdrukken achtergelaten op het front van de Alfa Romeo. Dit zijn afdrukken van de linker trapper en met name de boutkop van de zadelklem in het frame van de fiets. Deze laatstgenoemde boutkop had een afdruk achtergelaten in de motorkap waarmee een zeer nauwkeurige botsconfiguratie voor de botsproeven kon worden ingesteld. Bij de schade-inpassing werd duidelijk dat de schades aan het linker voorscherm van de Alfa Romeo, de motorkap, de raam/deurstijl en de dakrand hoofdzakelijk werden veroorzaakt door de botsing met het slachtoffer. De schade aan het front van de Alfa Romeo als gevolg van het eerste botscontact is bij de analyse gebruikt als het maatgevende criterium voor de snelheid.”
Naar het oordeel van de rechtbank worden de conclusies uit het rapport gedragen door de daaraan voorafgegane bevindingen van het onderzoek. Gelet hierop is onomstotelijk komen vast te staan waar de auto en de fiets elkaar hebben geraakt. Er was dus sprake van een grotendeels frontale botsing.
De stelling van verdachte dat er sprake is geweest van een uitwijkmanoeuvre naar rechts wordt door getuigen niet ondersteund. Uit hun verklaringen kan naar het oordeel van de rechtbank hoogstens worden afgeleid dat verdachte heeft geprobeerd uit te wijken naar rechts, doch dat het verdachte aan tijd heeft ontbroken om een adequate uitwijkmanoeuvre naar rechts in te zetten. Voorts heeft verdachte zijn stelling dat hij door zijn uitwijkmanoeuvre het slachtoffer niet frontaal maar onder een hoek heeft geraakt en dat dit zou moeten leiden tot de conclusie dat hij met een andere, lagere, snelheid dan door het NFI is vastgesteld, heeft gereden, op geen enkele wijze onderbouwd.
Op grond van het onderzoek van de technische- en ongevallendienst (TOD) van politie Rotterdam-Rijnmond waarin onder meer is vastgesteld dat de indicatieve botssnelheid van de Alfa Romeo 90-100 km/u bedroeg en de constatering in het NFI rapport inhoudende dat de ondergrens van de Alfa Romeo op het moment van de botsing te stellen is op minimaal 102 km/u, bestaat bij de rechtbank geen twijfel dat de snelheid van verdachte op het moment van de botsing op zijn minst 102 km/u bedroeg. Dat het NFI-rapport gebreken zou vertonen als gevolg waarvan deze conclusie niet door de bevindingen zou kunnen worden gedragen, is door de verdediging niet met andere onderzoeksgegevens of overtuigende argumenten onderbouwd en daarom niet aannemelijk geworden.
De stelling van de raadsvrouw dat het onderzoek onbetrouwbaar is en daarom niet als redengevend bewijsmiddel kan worden aangemerkt, wordt verworpen.
Het verweer wordt verworpen.
II. Het verweer ten aan aanzien van het stoplicht.
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat op het moment dat hij door het voor hem uitstralend oranje stoplicht reed, de fietser plotseling van rechts opdook.
Ook worden er door de raadsvrouw vraagtekens gezet bij de (stelligheid van de) conclusie uit het onderzoek van de Technische- en Ongevallendienst (analyse verkeersregelinstallatie) dat de verdachte door rood moet hebben gereden. Niet is immers uit te sluiten dat de fietser is gaan rijden voordat zijn stoplicht op groen was gesprongen. Ook bestaat de mogelijkheid, aldus de raadsvrouw, dat het stoplicht pas net op rood was gesprongen na oranje te hebben aangegeven. De verklaring van getuige [naam getuige 1], inhoudende dat hij voor het rode licht stond te wachten en dat de fietser tevens stond te wachten, kennelijk voor rood licht alvorens deze overstak, is onbetrouwbaar en dient daarom van het bewijs te worden uitgesloten nu uit het onderzoek naar de verkeerslichten blijkt dat de fietsers direct groen licht krijgen, nadat een auto komende uit de richting van Nieuwerkerk aan de IJssel rood licht heeft gekregen.
Anders dan de verdediging gaat de rechtbank er van uit dat voldoende is komen vast te staan dat de verdachte de kruising op reed terwijl het stoplicht voor hem rood uitstraalde.
De kruising van de Hoofdweg met de oostelijk van de kruising met de Molenbaan gelegen fiets/bromfietsoversteekplaats te Capelle aan de IJssel is voorzien van een automatisch werkend stoplicht (verkeersregelinstallatie), dat verkeersafhankelijk werkt.
Uit het onderzoek van de Technische- en Ongevallendienst is gebleken dat de verkeersregelinstallatie ten tijde van de aanrijding in werking was en dat er geen sprake was van storingen. De bestuurder van de Alfa Romeo (verdachte) heeft gereden op fase 2 van de ruimteverdeling op dit kruispunt en de fietser heeft gereden op fase 82. De getuige [naam getuige 1] reed eveneens op fase 2.
De getuigen [naam getuige 4] en [naam getuige 5] reden op fase 8, de zuidelijke hoofdrijbaan van de Hoofdweg, tegengesteld aan de rijrichting van de verdachte.
Uit de conflictmatrix blijkt dat genoemde fasen 2 en 82 conflicterend zijn, fasen 8 en 82 zijn eveneens conflicterend.
Door een elektronische beveiliging kunnen conflicterende fasen nooit tegelijk groen en/of geel licht vertonen. Vastgesteld kan worden dat het niet mogelijk is dat de bestuurder van de Alfa en de bestuurder van de fiets zich tegelijkertijd op het conflictvlak hebben bevonden, zonder dat een van de bestuurders het in hun richting gekeerde en voor hun rijrichting bedoelde verkeerslicht, dat rood uitstraalde, heeft genegeerd.
Over de stand van de verkeerslichten ten tijde van het ongeluk overweegt de rechtbank het volgende.
Aannemelijk is dat het licht voor de auto’s in beide richtingen van de Hoofdweg op rood is gegaan op aanvraag van het slachtoffer dat deze rijbanen wilde oversteken. Verdachte heeft verklaard zonder stoppen de kruising te zijn opgereden. Getuige [naam getuige 3], die goeddeels achter de verdachte heeft aangereden, heeft bij de politie heeft verklaard dat het verkeerslicht (van fase 2) op rood stond op het moment dat de verdachte de kruising op reed. Uit de verklaringen van de getuigen [naam getuige 5], [naam getuige 4] en [naam getuige 6] (rijdend in de aan verdachte en [naam getuige 1] tegengestelde rijrichting op fase 8) is gebleken dat zij aan het remmen waren - en dus enige tijd in hun rijrichting een rood uitstralend licht hebben waargenomen - alvorens zij getuige waren van het ongeval. Dit tijdsverloop is daarmee tevens een indicatie voor de tijd tussen het rood worden van het licht voor verdachte en het moment waarop hij de kruising oprijdt en het ongeluk plaatsvindt. Een andere indicatie voor dit tijdsverloop is de omstandigheid dat [naam getuige 1] blijkens zijn verklaring al voor rood licht stilstond toen het ongeluk gebeurde. De rechtbank ziet geen reden om aan deze verklaring te twijfelen. De verklaring van [naam getuige 1] sluit voorts uit, dat de fietser voor zijn beurt (dat wil zeggen: bij voor hem stralend roodlicht) is gaan oversteken. Daarbij kan in het midden blijven hoe lang [naam getuige 1] voor het rode licht stilstond alvorens de fietser optrok.
Met deze waarnemingen van de getuigen in samenhang met de verkeersmatrix is onverenigbaar de stelling van de verdachte dat het voor hem uitstralende stoplicht oranje was dan wel net van oranje op rood was gegaan toen hij de kruising opreed. Op dat moment - tevens het moment waarop het ongeluk plaatsvond - stond [naam getuige 1] immers al stil en waren de getuigen in de tegengestelde richting al aan het afremmen voor rood licht.
Het vorenstaande betekent dat de conclusie uit het onderzoek van de Technische- en Ongevallendienst (analyse verkeersregelinstallatie) dat het zeer waarschijnlijk is dat de bestuurder van de Alfa (verdachte), bij het oprijden van de kruising, het voor hem bestemde en in zijn richting gekeerde verkeerslicht (fase2), dat rood licht uitstraalde, heeft genegeerd, wordt gedragen door de bevindingen van het onderzoek en daarom door de rechtbank wordt overgenomen.
Het verweer wordt verworpen.
Namens de verdachte is bovendien een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld. Hiertoe is aangevoerd dat de omstandigheid dat de verdachte zijn snelheid niet op tijd heeft aangepast zodat hij niet tijdig voor het oranje stoplicht heeft kunnen stoppen, te wijten is aan een tijdelijke black-out c.q. een wegzakmoment op het moment dat hij het stoplicht op de kruising Hoofdweg-Molenbaan naderde. Honorering van dit verweer zou moeten leiden tot vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De rechtbank vat het verweer zo op dat de verdachte geen schuld heeft aan het ongeval omdat verdachte een “black out” dan wel, zoals de verdachte zelf aangeeft, een “wegzakmoment” heeft gehad voorafgaand aan het ongeval.
De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat verdachte een “black out”of een “wegzakmoment” heeft gehad zoals ook door getuige [naam getuige 2] is verklaard.
Uit de verklaringen van de verschillende getuigen ([naam getuige 3], [naam getuige 7], [naam getuige 8] en [naam getuige 9]) over het ‘racende’ weggedrag van de verdachte vanaf de rotonde op de laan van Avant-Garde tot aan het stoplicht op de ongevalskruising Hoofdweg-Molenbaan in combinatie met de door hem gereden snelheid blijkt juist een hele actieve rijstijl.
De verdachte is bovendien in het laatste deel van het traject, op het punt dat de Hoofdweg van een één- naar tweebaansweg gaat, nog naar de linker baan uitgeweken om een op de rechterbaan rijdend voertuig (van getuige [naam getuige 1]) te ontwijken en heeft vervolgens met een nog hogere snelheid op de linkerbaan de kruising genaderd en is met onverminderde snelheid de kruising opgereden. Kort daarop heeft het ongeluk plaatsgevonden.
De rechtbank acht het onaannemelijk dat in dit korte tijdsbestek getuige [naam getuige 2] eerst heeft waargenomen dat het licht op oranje sprong, vervolgens een beetje om zich heen heeft gekeken, toen naar de verdachte heeft gekeken en vervolgens heeft geconstateerd dat de ogen van verdachte wegdraaiden terwijl de verdachte meer gas gaf, waarna [naam getuige 2] verdachte heeft getracht wakker te maken terwijl deze gas bleef geven, dat de getuige hierin op een gegeven moment in is geslaagd en dat direct hierna het ongeval met de fietser heeft plaatsgevonden. De tijd van de overbrugging van de beperkte afstand tussen de plaats waar de black-out/het wegzakken zou hebben plaatsgevonden en de plaats waar de verdachte weer zou zijn bijgekomen was hiervoor niet toereikend. Aan de verklaringen van de verdachte en getuige [naam getuige 2] op dit punt kan dan ook geen geloof worden gehecht.
Bovendien wordt dit black-out/wegzak-scenario niet ondersteund door de bevindingen van de gedragsneuroloog prof dr. C Jonker, die ondermeer constateert dat het gedrag c.q. de gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde niet zijn beïnvloed geweest door een hersenorganisch lijden bij verdachte.
Het verweer wordt daarom verworpen.
Overwegingen met betrekking tot de mate van schuld
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en zo ja, of deze schuld bestaat in roekeloosheid, moet het gedrag van verdachte worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
De rechtbank acht de grote snelheidsoverschrijding van verdachte, binnen de bebouwde kom en tevens gelet op de verkeerssituatie ter plaatse op zichzelf reeds zeer onvoorzichtig en onachtzaam. De verdachte reed ten tijde van het ongeval immers met een snelheid van minstens 102 km per uur. De verdachte heeft hiermee de bijzondere zorgplicht om zich te houden aan de maximumsnelheid zeer veronachtzaamd.
Ook gelet op het wegverloop ter plaatse was deze snelheid geheel onverantwoord.
De Hoofdweg is immers geen snelweg, maar een weg met verkeerslichten mede ter regulering van kruisende verkeersstromen zoals ter hoogte van de kruising met de Molenbaan vlak voor de fiets/bromfietsoversteekplaats.
Met betrekking tot de ten laste gelegde roekeloosheid stelt de rechtbank voorop dat met roekeloosheid wordt gedoeld op de zwaarste vorm van schuld, die volgens de wet daarom aanleiding geeft voor strafverhoging. Het gaat dan in het algemeen om gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn genomen. Roekeloosheid vereist een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid.
De rechtbank acht het rijgedrag van verdachte om de volgende redenen roekeloos:
1) de verdachte is na een avondje sporten in de auto gestapt om naar huis te rijden. Achter hem reed een kennis (getuige [naam getuige 3]) van de sportschool. Door beide bestuurders werd in een soort wedstrijd/race/speelse achtervolging vanaf de rotonde op de kruising van de Laan van Avantgarde met de Hoofdweg heel hard gereden, de verdachte kennelijk om de dicht achter hem aan rijdende kennis voor te blijven en die kennis om de verdachte in te halen. De verdachte heeft, met (zeer) hoge snelheid over de Hoofdweg gereden;
2) de getuige [naam getuige 3] die achter de verdachte reed, heeft bij de daaropvolgende kruising van de Hoofdweg met de Schollevaartdreef zijn snelheid geminderd omdat hij moest remmen voor een stoplicht dat rood uitstraalde. De verdachte heeft zijn snelheid echter niet geminderd maar is ter ontwijking van een voor hem rijdende auto van rijbaan gewisseld en is de kruising Hoofdweg en de Molenbaan vervolgens op de linkerbaan met onverminderde (of zelfs toenemende, gelet op de verklaring van getuige [naam getuige 2]) snelheid genaderd ondanks het van oranje naar rood kleurende verkeerslicht;
3) de verdachte was bekend met de situatie ter plekke en wist dat er kwetsbare verkeersdeelnemers bij de fiets/bromfietsoversteekplaats konden oversteken;
4) de verdachte is desalniettemin zonder te remmen de kruising opgereden en heeft met een snelheid van minstens 102 km/u het rood uitstralende verkeerslicht gepasseerd terwijl een ander, op de naast gelegen rijbaan rijdend voertuig ([naam getuige 1]) tot stilstand kwam of was gekomen;
5) de verdachte heeft vrijwel direct daarna een overstekende fietser, die groen licht had bijna frontaal geschept, waardoor deze als gevolg van dit ongeval ter plaatse is overleden.
Door zo te rijden heeft de verdachte bewust onaanvaardbare risico’s genomen voor andere weggebruikers en de verkeersveiligheid geheel veronachtzaamd door met meer dan twee maal de ter plekke toegestane snelheid in een wedstrijdachtige situatie door het rode licht een hem bekende kruising op te rijden die voor hem niet overzichtelijk was.
Die risico’s hebben zich ook verwezenlijkt, doordat hij op de kruising de fietser die met groen licht over stak, niet meer kon vermijden door te remmen of adequaat uit te wijken en dus uiteindelijk frontaal en fataal heeft geraakt.
De rechtbank merkt dan ook het bewezen verklaarde rijgedrag van verdachte aan als roekeloos.
Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een verkeersongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige, een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
De verdachte is strafbaar.
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten,
de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft door zijn roekeloze rijgedrag een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt, waardoor [naam slachtoffer], is overleden.
Ondermeer uit de slachtofferverklaringen die door de ouders en de zus van het slachtoffer op de terechtzitting zijn voorgelezen blijkt dat door het handelen van de verdachte onzegbaar groot leed aan de nabestaanden is aangedaan. De nabestaanden hebben als gevolg van dit incident hun zoon, broer of geliefde, zeer plotseling verloren.
Naast het leed dat het ongeval de nabestaanden heeft berokkend, heeft het ook een schok teweeg gebracht bij een ieder die er getuige van is geweest. Getuigen hebben na het zien van het ongeval geschokt en geëmotioneerd gereageerd.
De vergelding van het leed van de slachtoffers en de normbevestiging - verdachte heeft zich immers roekeloos gedragen - vormen de grondslag voor de strafoplegging.
Op een dergelijk ernstig verkeersdelict met fatale afloop kan daarom niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur en met een jarenlange ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
De rechtbank realiseert zich tegelijkertijd dat geen enkele straf het leed bij de nabestaanden kan verzachten.
De verdachte heeft door zijn roekeloze manier van rijden een dode op zijn geweten.
Ten nadele van de verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte blijkens het op zijn naam gestelde Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 januari 2013 in 2012 twee strafbeschikkingen opgelegd heeft gekregen terzake van te hard rijden en wegens gevaarlijk rijgedrag. In combinatie met het uitermate gevaarzettende karakter van zijn op 4 juli 2012 gevoerde rijstijl - zoals bewezen verklaard - heeft de verdachte de indruk doen ontstaan dat hij vaker als bestuurder van een motorrijtuig vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid geldende regels negeert en zijn eigen regels hanteert. Hij heeft bovendien door vast te houden aan zijn eigen verhaal omtrent de toedracht van het ongeluk en zijn beperkte rol daarin, de verwerking voor de slachtoffers bemoeilijkt.
Hij zal anderzijds de last van de wetenschap dat hij iemand dood heeft gereden zijn verdere leven met zich moeten meedragen, hetgeen hij zelf ook op invoelbare wijze in zijn laatste woord naar voren heeft gebracht.
Ten voordele van de verdachte wordt aan de andere kant rekening gehouden met verdachtes jeugdige leeftijd.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de strafmaat op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een compensatie toekomt in de vorm van strafvermindering voor schending van artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, hierna EVRM. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de beschikking van de raadkamer van deze rechtbank beslissende op het verzoek tot opheffing d.d. 13 november 2012 qua motivering niet heeft voldaan aan de Nederlandse en Europees-rechtelijke vereisten.
De rechtbank is, wat er zij van dit verweer, van oordeel dat verdachte niet in zijn belang kan zijn geschaad door een motiveringsgebrek, nu dit voor verdachte niet tot een andere uitkomst heeft geleid. De rechtbank ziet in het verweer geen grond voor strafvermindering. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de omtrent de verdachte opgemaakte rapporten van de psychiater en van de psycholoog & klinisch neuropsycholoog, d.d. 18 december 2012 respectievelijk 03 december 2012.
De gedragsdeskundigen komen tot de conclusie dat de verdachte naar voren komt als een laaggemiddeld tot gemiddeld intelligente man bij wie geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Uitgebreid gedragsneurologisch onderzoek heeft verder ook geen aanwijzingen opgeleverd voor lichamelijke c.q. neurologische afwijkingen. Evenmin zijn er aanwijzingen voor psychiatrische problematiek in engere zin. De verdachte is niet lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er is dus ook geen sprake van stoornisgerelateerd recidivegevaar.
Ten tijde van het ten laste gelegde was dit hetzelfde. Aangezien er geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, kan de verdachte als volledig toerekeningsvatbaar worden beschouwd voor het onderhavige ten laste gelegde, indien bewezen. De deskundigen zien op basis van het voorgaande geen aanleiding voor aanbevelingen voor een gedragsdeskundig advies in een juridisch kader.
Nu de conclusies van de deskundigen gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus volledig toerekeningsvatbaar geacht.
De rechtbank heeft voorts ook kennisgenomen van de inhoud van een rapport van Reclassering Nederland opgemaakt op 7 september 2012. Toezicht op bijzondere voorwaarden of interventies/behandelingen zijn niet geïndiceerd. Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, acht de rechtbank echter oplegging van een alleen onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
De rechtbank zal de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf aanzienlijk matigen aangezien zij, anders dan de officier van justitie, komt tot vrijspraak van doodslag en veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde hetgeen qua strafbedreiging een minder zwaar feit is.
Daarnaast acht de rechtbank gezien het rijgedrag en de gevolgen daarvan in het belang van de verkeersveiligheid een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaar op haar plaats.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen
- Personenauto [kentekennummer] Alfa Romeo 146 1999 kleur: zwart
- Damesfiets van het merk Koga Miyata
te bewaren ten behoeve van de rechthebbenden.
Ten aanzien van het in beslag genomene zal de teruggave worden gelast aan de rechthebbenden, nu deze bekend zijn.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit (doodslag) heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 5 (vijf) jaren;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
* Personenauto [kentekennummer] Alfa Romeo 146 1999 kleur: zwart;
* Damesfiets van het merk Koga Miyata.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Bade, voorzitter,
en mrs. De Vreede en Trotman, rechters,
in tegenwoordigheid van Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 februari 2013.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 27 februari 2013:
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 04 juli 2012 te Capelle aan den IJssel
(op de Hoofdweg) opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven
heeft beroofd,
immers heeft/is verdachte opzettelijk, als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto),
- met een (zeer hoge) snelheid, te weten (minimaal) 102 km/u, althans een snelheid gelegen tussen 90 km/uur en 100 km/uur,
in ieder geval met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan
(te weten 50 km/uur) gereden en/of
- (vervolgens) met voornoemde snelheid een (middels verkeerslichten
gecontroleerde) kruising (met de Molenbaan) genaderd en/of is blijven
naderen en/of terwijl bovendien
zijn, verdachtes zicht op (zich op/nabij) die kruising (bevindende
perso(o)n(en)) (deels) werd belemmerd (door een op de naast verdachtes
rijbaan gelegen rijbaan (stil)staande (personen)auto) en/of
- (vervolgens) bij die kruising het voor zijn, verdachtes, rijrichting
bestemde rood licht uitstralend verkeerslicht, genegeerd,
waardoor/waarna de auto van verdachte (vervolgens) op de kruising van de
Hoofdweg en de Molenbaan is gebotst en/of in aanrijding/aanraking is gekomen
met voornoemde aldaar (met/bij voor zijn rijrichting groen licht) met de fiets
overstekende [naam slachtoffer],
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
(artikel 287 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 04 juli 2012 te Capelle aan den IJssel,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten
een personenauto),
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door met dat voertuig
(hoogst) roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig
en/of onoplettend te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg,
te weten de Hoofdweg en/of de Molenbaan,
welke roekeloos, onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of onzorgvuldig
rijgedrag hierin bestond dat hij verdachte, toen daar,
- met een (zeer hoge) snelheid, te weten (minimaal) 102 km/u, althans een snelheid gelegen tussen 90 km/uur en 100 km/uur,
in ieder geval met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan
(te weten 50 km/uur) heeft gereden en/of
- (vervolgens) met voornoemde snelheid een (middels verkeerslichten
gecontroleerde) kruising (met de Molenbaan) is genaderd en/of is blijven
naderen en/of terwijl bovendien
zijn, verdachtes zicht op (zich op/nabij) die kruising (bevindende
perso(o)n(en)) (deels) werd belemmerd (door een op de naast verdachtes
rijbaan gelegen rijbaan (stil)staande (personen)auto) en/of
- (vervolgens) bij die kruising het voor zijn, verdachtes, rijrichting
bestemde rood licht uitstralend verkeerslicht, heeft genegeerd,
waardoor/waarna de auto van verdachte (vervolgens) op de kruising van de
Hoofdweg en de Molenbaan in botsing en/of aanrijding is gekomen met
(voornoemde) aldaar (met/bij voor zijn rijrichting groen licht) met de fiets
overstekende [naam slachtoffer],
ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] werd gedood,
zulks terwijl het feit (mede) is veroorzaakt doordat hij, verdachte, een
krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige
mate heeft overschreden;
(artikel 6 jo artikel 175, lid 3 van de Wegenverkeerswet 1994)