ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4031

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C-10-403248 - HA ZA 12-501
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Muilwijk-Schaaij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging bancaire relatie en bijzondere zorgplicht van de bank

In deze zaak vorderden de eiseressen, twee besloten vennootschappen gevestigd te Oud-Beijerland, dat de coöperatie Rabobank Ridderkerk Midden-IJsselmonde U.A. de bancaire relatie met hen zou herstellen en handhaven. De rechtbank Rotterdam diende te beoordelen of Rabobank de bancaire relatie op rechtsgeldige wijze had opgezegd. De achtergrond van het geschil ligt in de opzegging van de bancaire relatie door Rabobank, die dit deed op basis van vermeende onregelmatigheden in de bedrijfsvoering van de eiseressen, waaronder ongecontroleerde geldstromen en wijzigingen in de vennootschapsstructuur. De eiseressen betwistten deze claims en stelden dat zij geen onregelmatigheden hadden gepleegd. De rechtbank oordeelde dat Rabobank onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen en dat de opzegging van de bancaire relatie niet gerechtvaardigd was. De rechtbank benadrukte de zorgplicht van de bank en oordeelde dat Rabobank rekening had moeten houden met de belangen van de eiseressen. De vordering van de eiseressen werd toegewezen, waarbij Rabobank werd veroordeeld tot het continueren van de bancaire producten en het betalen van een dwangsom bij niet-naleving. De proceskosten werden eveneens aan Rabobank opgelegd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/403248 / HA ZA 12-501
Vonnis van 27 februari 2013
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 2],
beiden gevestigd te Oud-Beijerland,
eiseressen,
advocaat mr. A. Quispel,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIE RABOBANK RIDDERKERK MIDDEN-IJSSELMONDE U.A.,
gevestigd te Ridderkerk,
gedaagde,
advocaat mr. W.L. Stolk.
Partijen zullen hierna [eiser 1], [eiser 2] en Rabobank genoemd worden. [eiser 1] en [eiser 2] zullen gezamenlijk als [eisers] (enkelvoud) worden aangeduid.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 augustus 2012, alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de brief van mr. Quispel van 1 november 2012, met producties;
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 15 november 2012;
- de brief van mr. Quispel van 19 december 2012, waarin opmerkingen over het proces-verbaal zijn opgenomen;
- de akte overlegging producties van Rabobank;
- de antwoordakte van [eisers].
1.2. De rechter ten overstaan van wie de comparitie van partijen heeft plaats gehad, is thans niet (meer) werkzaam in deze sector, zodat hij niet in staat is dit vonnis (mede) te wijzen.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1. [eisers] hield bij Rabobank een tweetal “Rabo ondernemerspakketten”, een tweetal “elektronische distributie van bankdiensten” (o.a. internetbankieren), een tweetal “Rabo bedrijfsspaarrekeningen” en een “ZekerVanJeZaak verzekering”.
2.2. Artikel 35 van de toepasselijke Algemene Bankvoorwaarden luidt, voor zover rechtens relevant, als volgt:
“35 Opzegging van de relatie
Zowel de cliënt als de bank kan de relatie tussen hen schriftelijk geheel of gedeeltelijk opzeggen. Als de bank de relatie opzegt, deelt zij desgevraagd de reden van de opzegging aan de cliënt mee.(…)”
2.3. Artikel 27 van de Algemene voorwaarden voor rekening-courant van de Rabobank 2010 luidt, voor zover rechtens relevant, als volgt:
“27 Opzegging overeenkomst
a. Iedere rekeninghouder of de bank kan zonder opzeggingstermijn de overeenkomst opzeggen. (…)”
2.4. Artikel 20 van de Algemene voorwaarden voor afstorten van contanten van de Rabobank 2010 luidt, voor zover rechtens relevant, als volgt:
“20 Opzegging overeenkomst
a. De bank is bevoegd om de overeenkomst met onmiddellijke ingang en zonder opzegging, ingebrekestelling of andere formaliteiten te beëindigen:
- in geval van faillissement, insolventie, surseance van betaling, ondercuratelestelling en/of overlijden van de rekeninghouder;
- bij beheer en/of onderbewindstelling van en/of bij beslag op (een gedeelte van) het vermogen van de rekeninghouder;
- bij het van toepassing verklaren van een wettelijke schuldsaneringsregeling op de rekeninghouder;
- bij opheffing en/of beëindiging en/of overdracht van (een aanmerkelijk deel van) het bedrijf van de rekeninghouder;
- indien de rekeninghouder een rechtspersoon is: bij ontbinding, opheffing, fusie en/of splitsing van de rekeninghouder en ook bij verlies van rechtspersoonlijkheid van de rekeninghouder;
- bij uit- en/of toetreding van een vennoot en/of een maat als de rekeninghouder een vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap of maatschap of een commanditaire of andere openbare vennootschap met of zonder rechtspersoonlijkheid is;
- indien de rekeninghouder nalatig is in de nakoming van of in strijd handelt met een bepaling van de overeenkomst en deze algemene voorwaarden en/of andere voorwaarden en/of voorschriften die op het afstorten van toepassing zijn;
- indien de rekening van de rekeninghouder wordt beëindigd en/of indien de relatie tussen de bank en de rekeninghouder eindigt.
b. (…)
c. Zowel de rekeninghouder als de bank kunnen de overeenkomst opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van een maand. (…)”
2.5. Op 1 maart 2012 heeft op initiatief van Rabobank een bespreking met [eisers] in Oud-Beijerland plaatsgevonden. Tijdens deze bespreking is de beëindiging van de bancaire relatie tussen partijen aan de orde gekomen.
2.6. Bij brief van 5 maart 2012 heeft Rabobank aan [eisers] - voor zover van belang - het volgende geschreven:
“De relatie tussen Rabobank Ridderkerk Midden-IJsselmonde met uw bedrijven [eiser 1] en [eiser 2], wordt beëindigd. Indien noodzakelijk verwijzen wij hierbij naar de algemene bankvoorwaarden van de bank.”
2.7. Op 12 maart 2012 heeft de advocaat van [eisers] aan Rabobank een brief toegezonden met de navolgende inhoud:
“Ik laat u weten dat mijn cliënten met de beëindiging van de relatie niet akkoord kunnen gaan. Zij menen dat u gehouden bent om deze te continueren. Ik verzoek en zo nodig sommeer u namens cliënten daartoe.
In ieder geval mag van u verwacht worden dat u deugdelijk motiveert waarom de relatie met cliënten wordt beëindigd.”
2.8. Bij brief van 4 april 2012 heeft Rabobank aan de advocaat van [eisers] - voor zover van belang - het volgende geschreven:
“De bank heeft kennis genomen van de inhoud van uw brief d.d. 12 maart 2012, waarin u de bank namens [eiser 1] en [eiser 2] (hierna te noemen: “uw cliënten”) verzoekt te motiveren waarom de bancaire relatie met uw cliënten per 1 april 2012 is beëindigd.
Op 1 maart 2012 heeft de bank te Oud-Beijerland een gesprek gehad met de heer [eisers], zijnde de directeur/groot aandeelhouder van uw cliënten. Namens de bank was onder meer de heer [X] van het Directoraat Toezicht van Rabobank Nederland bij het gesprek aanwezig. Tijdens deze bespreking hebben partijen hun standpunten over en weer uiteengezet en in goed overleg afspraken gemaakt over de beëindiging van de bancaire relatie. In dit gesprek werd aan uw cliënten duidelijk meegedeeld wat de motivering van de bank is om de bancaire relatie te beëindigen.
Op grond van deze afspraken met uw cliënten komt de inhoud van uw brief van 12 maart 2012 derhalve als een verrassing voor de bank.
De bank deelt uw cliënten in ieder geval mede dat zij niet bereid is de relatie met uw cliënten te continueren. Zij zal hierna de besproken gronden om tot beëindiging van de bancaire relatie over te gaan nogmaals uiteenzetten. De bank verwijst daarnaast naar de inhoud van haar diverse (van toepassing zijnde) algemene voorwaarden.
De bank heeft moeten constateren dat er veelvuldig wijzigingen hebben plaatsgevonden in de structuur van de vennootschappen alsmede van bestuurders en aandeelhouders, zonder dat de bank hierin (op voorhand) is gekend.
Daarnaast heeft de bank moeten constateren, dat er sprake was/is van oncontroleerbare geldstromen op de rekeningen, aangehouden door uw cliënten bij de bank. Op de rekeningen vonden veelvuldig contante stortingen en kasrondjes plaats. De herkomst van de contante stortingen, welke door de bank worden aangemerkt als ongebruikelijk, is voor de bank niet te herleiden. Uw cliënten hebben de bank desgevraagd ook niet van een de bank conveniërende verklaring kunnen voorzien. Voor de bank is bijvoorbeeld niet duidelijk of uw cliënten de bedrijfsactiviteiten voor eigen rekening en verantwoording uitoefenen of dat uw cliënten slechts als tussenschakels of stromannen fungeren.
In verband met de hiervoor genoemde kwesties heeft de bank zich beraden over haar bancaire relatie met uw cliënten. Daarbij heeft de bank vastgesteld dat er sprake is van een ernstige vertrouwensbreuk. Het verder voortzetten van de bancaire dienstverlening was en is voor de bank dan ook onacceptabel. De bank wenst overigens op geen enkele wijze (nader) betrokken te worden bij - niet integere - activiteiten, die het aanzien van de bank schaden en een gevaar opleveren voor de integriteit van de bank.
De door uw cliënten aangehouden rekeningen bij de bank zijn conform de gemaakte afspraken reeds opgeheven. Het eventuele creditsaldi is - zonder rente vergoeding - geparkeerd op de tussenrekening van de bank. Graag verneemt de bank zo spoedig mogelijk van u, dan wel uw cliënten, naar welke rekening(en) de gelden dienen te worden overgeboekt.”
3. Het geschil
3.1. [eisers] vordert samengevat - Rabobank te gelasten om op straffe van een dwangsom de relatie met [eisers] ter zake van de onder 2.1. genoemde producten te herstellen en gehandhaafd te houden, met veroordeling van Rabobank in de kosten van dit geding.
3.2. Rabobank voert verweer en concludeert om bij vonnis [eisers] in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Kern van het geschil is of Rabobank de bancaire relatie met [eisers] heeft mogen opzeggen.
Belang vordering
4.2. Voordat de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil, ligt aan de rechtbank, in verband met het door Rabobank daartoe naar voren gebrachte verweer, de vraag voor of [eisers] een rechtens te respecteren belang heeft bij haar vordering, nu tussen partijen niet in geschil is dat [eisers] inmiddels over een bankrekening bij een andere bank beschikt.
4.3. [eisers] heeft gesteld dat zij wel degelijk belang heeft bij haar vordering. Zij wil de producten waarvan zij bij Rabobank gebruik maakte, op korte termijn weer afnemen. Voorts vreest zij dat de opzegging door Rabobank gevolgen zal hebben voor toekomstige relaties met andere banken.
4.4. Rabobank stelt dat [eisers] geen belang bij de onderhavige vordering heeft, nu zij niet verstoken is van enige relatie met een bank. De beëindiging is kennelijk geen enkel beletsel geweest voor de dagelijkse bedrijfsvoering van [eisers]. Daarnaast is er geen aanleiding om [eisers] in het externe verwijzingsregister op te nemen, zodat andere banken kennis kunnen nemen van de opzegging.
4.5. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter terughoudend te zijn met het afwijzen van een vordering op de grond dat er niet voldoende belang bestaat (HR 17 september 1993, NJ 1994, 118). In het onderhavige geval heeft [eisers] voldoende belang bij haar vordering de bankrelatie te continueren. Weliswaar bankiert [eisers] thans bij een andere bank, maar bankproducten zijn niet per definitie identiek aan elkaar. Bovendien is niet ondenkbaar dat een andere bank op enigerlei wijze, anders dan door het externe verwijzingsregister, kennis zal nemen van de opzegging door Rabobank en dat de desbetreffende bank hieraan gevolgen zal verbinden.
Instemming beëindiging
4.6. Voor zover Rabobank heeft betoogd dat partijen in de bespreking op 1 maart 2012 zijn overeengekomen om de bancaire relatie te beëindigen, overweegt de rechtbank dat Rabobank dit verweer, in het licht van hetgeen door [eisers] is gesteld, onvoldoende heeft onderbouwd.
Rabobank heeft weliswaar gesteld dat zij in de bespreking van 1 maart 2012 met [eisers] overeenstemming over de beëindiging van de bancaire relatie heeft bereikt, maar zij heeft deze stelling niet onderbouwd. [eisers] heeft de stellingen van Rabobank betwist. [eisers] heeft geprotesteerd tegen de voorgenomen beëindiging: zij wil(de) blijven bankieren bij de Rabobank, zoals blijkt uit het schrijven van de advocaat van [eisers] van 12 maart 2012. Het had op de weg van Rabobank gelegen om nader te onderbouwen dat partijen op 1 maart 2012 overeenstemming hebben bereikt om de bancaire relatie te beëindigen en een voldoende concreet en relevant bewijsaanbod te doen.
Opzegging door Rabobank
4.7. Rabobank heeft gesteld dat zij op grond van artikel 35 van de toepasselijke Algemene Bankvoorwaarden, artikel 27 van de Algemene voorwaarden rekening-courant en artikel 20 van de Algemene voorwaarden voor afstorten van contanten, bevoegd is de overeenkomsten met [eisers] op te zeggen met inachtneming van een termijn van een maand.
4.8. De rechtbank overweegt als volgt. Voorop dient te staan dat Rabobank gelet op het bepaalde in artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden, artikel 27 van de Algemene voorwaarden voor rekening-courant van de Rabobank 2010 en artikel 20 van de Algemene voorwaarden voor afstorten van contanten van de Rabobank 2010 bevoegd is de betreffende overeenkomsten op te zeggen.
De rechten en verplichtingen van partijen worden echter niet alleen bepaald door hetgeen zij uitdrukkelijk zijn overeengekomen, doch ook door de redelijkheid en billijkheid die hun rechtsverhouding beheerst. In het kader van de haar op grond van de overeenkomsten toekomende opzeggingsbevoegdheid diende Rabobank dan ook, mede gelet op de op haar rustende zorgplicht, rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van [eisers]. Dit beginsel is ook neergelegd in de algemene voorwaarden van Rabobank. In artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden is vermeld dat Rabobank bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht neemt en daarbij naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening houdt.
Voorts geldt dat Rabobank op haar bevoegdheid tot opzegging geen beroep kan doen voor zover dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (HR 3 december 1999, NJ 2000, 120). Bij de beoordeling van de zorgplicht en genoemde omstandigheden dient enerzijds tot uitgangspunt te worden genomen de bijzondere maatschappelijke positie van banken, gelet op het belang van particulieren en bedrijven bij het kunnen deelnemen aan het bancaire verkeer en geldt anderzijds dat banken belang bij en verantwoordelijkheid voor het beperken van risico’s in verband met het betalingsverkeer hebben.
4.9. Rabobank heeft aan de opzegging de navolgende redenen ten grondslag gelegd. Er hebben veelvuldige wijzigingen plaatsgevonden in de structuur van de vennootschappen alsmede van aandeelhouders en van bestuurders zonder dat Rabobank daarin (op voorhand) is gekend.
Door deze wijzigingen heeft de heer [Y], al dan niet via de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [A] (hierna: [A]) en/of J&F Auto’s B.V. (hierna: J&F) , zeggenschap gekregen in [eisers]. De heer Lorsé heeft echter van de Rabobank de CDD-status ‘onacceptabel’ gekregen. Tegen de heer Lorsé en zijn onderneming J&F loopt een strafrechtelijk onderzoek. In het kader daarvan zijn door het Openbaar Ministerie stukken opgevraagd.
Daarnaast heeft Rabobank aangevoerd dat zij heeft geconstateerd dat er sprake was van ongecontroleerde geldstromen op de rekeningen die door [eisers] bij Rabobank werden aangehouden. Volgens Rabobank vinden veelvuldig contante stortingen en kasrondjes plaats. Daarnaast kan de herkomst van de stortingen niet worden herleid.
Rabobank constateert dat de pintransacties van [eisers] verlopen via een onbekende derde, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CCV Holland B.V. (hierna: CCV) en niet via een bancaire instelling.
4.10. [eisers] heeft betwist dat er veelvuldige wijzigingen in de vennootschapstructuren hebben plaatsgevonden. Binnen [eiser 2] hebben zich geen mutaties voorgedaan. Bij [eiser 1] heeft slechts een enkele aandelenoverdracht plaatsgevonden: [A] heeft de helft van de aandelen in [eiser 1] verkregen. [eisers] erkent dat de heer Lorsé middellijk aandeelhouder is van [eiser 1], maar betwist dat er een strafrechtelijk onderzoek tegen de heer Lorsé loopt. De aandelenoverdracht is weliswaar niet bij Rabobank gemeld, maar [eisers] stelt zich op het standpunt dat op haar geen verplichting rustte om deze mutatie te melden. Subsidiair heeft [eisers] gesteld zij dat zij zich helemaal niet heeft gerealiseerd dat zij enige verplichting had om dit bij de Rabobank te melden.
4.11. Voorts stelt [eisers] dat zij een nette autohandel is in Oud-Beijerland; er vinden absoluut geen oneigenlijke handelingen plaats. [eiser 1] heeft auto’s van J&F in consignatie. Als [eiser 1] een auto verkoopt, rekent zij af met de klant. De meeste transacties lopen per bank, een klein deel van de klanten betaalt contant. In het geval van contante betalingen worden de ontvangen betalingen meteen afgestort. Vervolgens krijgt [eiser 1] van J&F een factuur die zij per bank aan J&F betaalt. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft [eisers] een afschrift van haar kasboek en de meest recente jaarstukken in het geding gebracht.
Ter zake van de pinbetalingen heeft [eisers] gesteld dat zij voor haar pinbetalingen weliswaar gebruik maakt van CCV, maar dat dit een van de grootste intermediairs van pinbetalingen in Nederland betreft. Het enkele feit dat de pinbetalingen via CCV lopen, maakt haar niet tot een minder betrouwbare partner.
4.12. De rechtbank is van oordeel dat Rabobank haar stelling dat er sprake was van veelvuldige wijzigingen in de vennootschapsstructuren onvoldoende heeft onderbouwd. [eisers] heeft gesteld dat er slechts sprake is geweest van één aandelenoverdracht en heeft daartoe uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel in het geding gebracht. Rabobank heeft nagelaten om hierop te reageren. Het had op haar weg gelegen de overgelegde documenten gemotiveerd te weerspreken en haar standpunt nader en gemotiveerd te onderbouwen. Het vorenstaande leidt bij de rechtbank tot de conclusie dat in de vennootschapsstructuur slechts één wijziging heeft plaatsgevonden, te weten voormelde aandelenoverdracht.
4.13. Vervolgens ligt aan de rechtbank de vraag voor of de door Rabobank aangevoerde gronden, waaronder voornoemde aandelenoverdracht, alleen of in onderlinge samenhang bezien, zwaarwegend genoeg zijn om de beëindiging van de contractuele relatie tussen partijen te rechtvaardigen.
Ter zake van de aandelenoverdracht, overweegt de rechtbank dat in artikel 20 van de Algemene voorwaarden voor afstorten van contanten van de Rabobank 2010 een aantal bijzondere opzeggingsgronden zijn vermeld. Hiertoe behoort een aandelenoverdracht niet. Voorts overweegt de rechtbank dat voor zover Rabobank heeft betoogd dat op [eisers] de verplichting rustte om Rabobank vooraf in kennis te stellen van de voorgenomen aandelenoverdracht, van deze verplichting, uit de algemene voorwaarden of uit andere bron, niet is gebleken.
Door de aandelenoverdracht, maar ook door de door [eisers] beschreven wijze van het verkoopproces is er een zekere verwevenheid tussen de vennootschappen van de heer Lorsé en [eisers]. Hoewel Rabobank heeft betoogd dat er strafrechtelijke stappen zijn genomen tegen de heer Lorsé, heeft Rabobank deze stellingen – mede in het licht van hetgeen [eisers] daartoe in het geding heeft gebracht – onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Rabobank heeft ter onderbouwing van haar stellingen een bevel uitlevering voor inbeslagneming vatbare voorwerpen/vordering verstrekking gegevens betreffende onder meer de heer [Y] en J&F overgelegd, gedateerd 17 januari 2008. [eisers] heeft in haar antwoordakte daarentegen een brief, gedateerd 3 april 2012 van mr. P.T.R. Bliek, officier van justitie, in het geding gebracht waarin is vermeld dat de strafzaak tegen [Y] is geseponeerd. Voorts heeft [eisers] een brief van 21 juni 2012 van voornoemde officier van justitie Bliek in het geding gebracht, waarin hij bevestigt dat er geen strafrechtelijk onderzoek tegen J&F loopt. Uit voormelde gedingstukken leidt de rechtbank af dat niet is komen vast te staan dat de heer Lorsé zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. Daarenboven overweegt de rechtbank dat deze stellingen de heer Lorsé betreffen en dat dit niet zonder meer met zich brengt, dat ook [eisers] kan worden verweten dat zij betrokken is bij of wetenschap heeft van de vermeende strafbare feiten. [eisers] zal op eigen merites beoordeeld moeten worden.
Ter zake van [eisers] overweegt de rechtbank dat, hoewel uitvoerig betoogd door Rabobank, op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat [eisers] zich schuldig heeft gemaakt aan ongecontroleerde geldstromen, kasrondjes en gelden waarvan de herkomst niet kan worden herleid.
[eisers] heeft een plausibele uitleg gegeven over de herkomst van de contante gelden en de mutaties die hebben plaatsgevonden. Daarbij heeft zij inzicht in haar administratie gegeven door een afschrift van haar kasboek en de jaarstukken over het boekjaar 2010 in het geding te brengen. In haar conclusie van antwoord heeft Rabobank erkend dat de contante stortingen (grotendeels) overeenkomen met de mutaties op de bankrekening, doch heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het overgrote deel van de creditmutaties op de rekening afkomstig is van afrekeningen “PIN-transacties” die lopen via een onbekende derde. Bij de comparitie van partijen heeft [eisers] gesteld dat de pintransacties lopen via CCV en dat dit een van de grootste pin-providers in Nederland is. Ook de Rabobank is volgens [eisers] bij CCV aangesloten. De rechter heeft daarop de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van Rabobank die ziet op de betrokkenheid van CCV. Rabobank heeft echter in haar akte overlegging producties geen stukken aangaande CCV in het geding gebracht. Nu zij heeft nagelaten haar stellingen op dit punt te onderbouwen, is de rechtbank van oordeel dat Rabobank haar stellingen dienaangaande onvoldoende heeft onderbouwd, mede in het licht van de goed gedocumenteerde en uitgebreide betwisting aan de zijde van [eisers].
4.14. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het Rabobank in de gegeven omstandigheden niet vrij stond om de bancaire relatie met [eisers] op te zeggen.
[eisers] heeft echter niet alleen gevorderd om de onder 2.1. genoemde producten te herstellen, maar ook om deze gehandhaafd te houden. Nu een ongeclausuleerde handhaving van de bankrelatie niet passend is binnen hetgeen partijen eerder zijn overeengekomen, zal de rechtbank de vordering toewijzen zoals hierna bepaald. Voorts zal de op te leggen dwangsom worden gemaximeerd.
4.15. Rabobank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 76,17
- griffierecht 575,00
- salaris advocaat 1.130,00 (2,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.781,17
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt Rabobank binnen vier weken na dit vonnis tot het continueren van de onder 2.1. genoemde producten onder de voorwaarden zoals tussen Rabobank en [eisers] is overeengekomen, en zo lang [eisers] aan haar verplichtingen jegens Rabobank voldoet,
5.2. veroordeelt Rabobank om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.3. veroordeelt Rabobank in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op
€ 1.781,17,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Muilwijk-Schaaij en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2013.
2053/1354