ECLI:NL:RBROT:2013:BZ3237

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C/10/414122 / HA ZA 12-1068
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de hardheidsclausule bij te late betaling van griffierecht

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, ging het om de betaling van griffierecht door eiser, wonende te 's-Hertogenbosch, in een civiele procedure tegen de besloten vennootschap Infra-Techniek B.V., gevestigd te Rotterdam. Eiser had een bedrag van € 554 aan griffierecht verschuldigd, maar door een typefout was slechts € 544 overgemaakt. Dit leidde tot een te late betaling van het griffierecht, wat volgens de wet zou kunnen resulteren in ontslag van de gedaagde van de instantie. Eiser verzocht de rechtbank om toepassing van de hardheidsclausule, omdat de fout het gevolg was van een administratieve vergissing en het financiële belang van de fout relatief gering was.

De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 3 lid 1 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) iedere verschenen partij in een civiele procedure griffierecht verschuldigd is. De eiser moet ervoor zorgen dat het griffierecht binnen vier weken na de eerste dag van de procedure is betaald. De rechtbank constateerde dat het griffierecht pas na deze termijn was ontvangen, maar dat de oorzaak van de te late betaling een typefout was. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de geringe financiële impact van de fout en het belang van eiser bij toegang tot de rechter, aanleiding gaven om de hardheidsclausule toe te passen.

Uiteindelijk besloot de rechtbank dat Infra-Techniek niet van de instantie zou worden ontslagen, omdat dit zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De zaak werd verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord, waarbij de rechtbank iedere verdere beslissing aanhield. Dit vonnis benadrukt het belang van toegang tot de rechter, zelfs in gevallen van administratieve fouten, en de noodzaak om de gevolgen van dergelijke fouten in een breder perspectief te plaatsen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/414122 / HA ZA 12-1068
Vonnis van 20 februari 2013 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te 's-Hertogenbosch,
eiser,
advocaat mr. R.H.J.M. Silvertand,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INFRA-TECHNIEK B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.I. Agema.
Partijen zullen hierna [eiser] en Infra-Techniek genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de akte van [eiser];
- de antwoordakte van Infra-Techniek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De overwegingen
2.1. Op grond van artikel 3 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) is iedere verschenen partij in een civiele procedure een griffierecht verschuldigd. Op grond van het derde lid van die bepaling dient de eiser ervoor te zorgen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de eerstdienende dag op de rekening van de rechtbank is bijgeschreven. Voor de gedaagde geldt een termijn van vier weken na zijn verschijning.
2.2. Deze zaak diende voor het eerst op 12 december 2012. [eiser] diende er dus voor te zorgen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken nadien op de rekening van de rechtbank was bijgeschreven. Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat het (volledige) griffierecht pas op 29 januari 2013 is ontvangen. Dat is dus te laat.
2.3. Op grond van artikel 127 lid 2 Rv ontslaat de rechter de gedaagde van de instantie als de eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan.
2.4. Op grond van artikel 127 lid 3 Rv laat de rechter deze consequentie buiten toepassing als hij van oordeel is dat dit, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.5. Bij akte heeft [eiser] het volgende aangevoerd. Het verschuldigde griffierecht bedraagt € 554. Op 4 januari 2013, dus binnen de termijn van vier weken na aanbrengen van de zaak, heeft het kantoor van de advocaat van [eiser] een betaalopdracht ter zake het griffierecht verstrekt. Daarbij is op de administratie van dit kantoor evenwel abusievelijk een bedrag van € 544 ingetypt, waardoor € 10 te weinig is overgemaakt naar de rekening van de rechtbank. In de zaaksadministratie is het griffierecht vervolgens op ‘betaald’ gezet, waardoor de fout pas is ontdekt bij ontvangst van een aanmaning van de rechtbank voor het resterende bedrag. Na ontvangst van die aanmaning is de resterende € 10 alsnog betaald. Het in deze omstandigheden toepassing geven aan de consequentie van artikel 127a lid 2 Rv staat in geen verhouding tot de omvang van de fout. Aldus bestaat aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule – aldus [eiser].
2.6. In haar antwoordakte heeft Infra-Techniek aangevoerd dat de door [eiser] gestelde omstandigheden geen grond kunnen opleveren voor het toepassen van de hardheidsclausule. Zij heeft in dat verband onder meer betoogd dat de termijnen voor betaling van het griffierecht hard zijn en dat blijkens de jurisprudentie fouten op het desbetreffende advocatenkantoor geen reden kunnen vormen voor toepassing van de hardheidsclausule. Ook heeft Infra-Techniek gesteld dat, waar [eiser] eerder al conservatoir beslag had gelegd, het in totaal verschuldigde griffierecht al veel eerder betaald had moeten zijn.
2.7. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval aanleiding bestaat voor toepassing van de in artikel 127a lid 3 Rv bedoelde hardheidsclausule. Daartoe wijst de rechtbank op het volgende.
2.8. De rechtbank heeft vastgesteld dat de in 2.5 weergegeven stellingen van [eiser] in zoverre worden bevestigd door de administratie van de rechtbank, dat op 4 januari 2013 een bedrag van € 544 is ontvangen en op 30 januari 2013 een bedrag van € 10.
2.9. Voorop gesteld moet worden dat, zoals Infra-Techniek terecht naar voren heeft gebracht, de wettelijke termijnen voor betaling van het griffierecht hard zijn. Dat is ook redelijk, nu de hier geldende betalingstermijn van vier weken ruimschoots voldoende moet worden geacht om aan de betalingsverplichting te voldoen. Dit betekent dat de enkele overschrijding van de termijn in beginsel reden vormt om toepassing te geven aan de in de wet opgenomen consequenties in geval van te late betaling, ook als die overschrijding zeer gering is (vergelijk HR 2 maart 2012, LJN BU5607, waarin een overschrijding van de termijn met één dag aan de orde was). Ook moet worden voorop gesteld dat volgens vaste jurisprudentie te late betalingen die het gevolg zijn van problemen op het desbetreffende advocatenkantoor of onvoldoende deskundigheid van de advocaat geen grond kunnen vormen voor toepassing van de hardheidsclausule. Van de advocaat mag immers worden verwacht dat hij op de hoogte is van de wettelijke betalingsverplichtingen en voorts zijn kantoor zodanig te organiseren dat tijdige betaling plaatsvindt.
2.10. In dit geval heeft de advocaat van [eiser] op zichzelf tijdig voor betaling van griffierecht zorg gedragen. Een bedrag van € 544 is immers binnen de geldende termijn van vier weken ontvangen. Hier is dus geen sprake van de situatie dat betaling achterwege is gebleven vanwege onvoldoende deskundigheid van de advocaat ter zake de geldende betalingstermijnen of vanwege problemen van praktische of organisatorische aard op diens kantoor. Wat zich hier heeft voorgedaan is klaarblijkelijk louter een kwestie van een typefout: in plaats van de 5 is een 4 ingetypt. Anders dan Infra-Techniek heeft betoogd doet daaraan niet af dat de desbetreffende medewerker zowel bij het intypen als bij het versturen van de betalingsopdracht de fout niet heeft onderkend. In financieel opzicht zijn de consequenties van deze typefout gering gebleven: op een totaal van € 554 is immers slechts € 10 te weinig overgeschreven. In dit verband wijst de rechtbank er op dat de zware sanctie die is gesteld op een niet-tijdige betaling van het griffierecht niet, zoals de even zware sanctie op het niet in acht nemen van een appeltermijn, de rechtszekerheid met betrekking tot de onherroepelijkheid van rechterlijke uitspraken dient, maar is bedoeld als prikkel tot naleving van voorschriften die vooral de strekking hebben het incassorisico van de Staat met betrekking tot het verschuldigde griffierecht te beperken. Dat incassorisico is hier, gelet op het zeer geringe bedrag dat in eerste instantie niet is betaald, verwaarloosbaar klein gebleven. Wordt in het onderhavige geval niettemin toepassing gegeven aan de consequentie van artikel 127a lid 2 Rv, zodat [eiser] tevens in de proceskosten van Infra-Techniek wordt veroordeeld, dan heeft dat tot gevolg dat tegenover een verzuim met een financieel belang van € 10 een veroordeling van € 1.789 (het door Infra-Techniek betaalde griffierecht) komt te staan.
2.11. De hier weergegeven omstandigheden (een advocaat die zich op zichzelf van de betalingsverplichtingen voldoende rekenschap heeft gegeven, een evidente typefout als oorzaak van de te late betaling, het daarmee gemoeide zeer geringe financiële belang en het zeer forse financiële nadeel voor [eiser]) maken dat naar het oordeel van de rechtbank toepassing van artikel 127a lid 2 Rv een buitenproportionele sanctie is, die daarom leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Die onbillijkheid staat in verband met het belang van [eiser] bij toegang tot de rechter. Weliswaar kan [eiser] opnieuw een dagvaarding uitbrengen, maar de toegang tot de rechter is ook in het geding als een, gelet op de omvang van het verzuim, substantiële extra financiële drempel wordt opgeworpen. Dat doet zich hier voor, in verband waarmee de rechtbank er volledigheidshalve op wijst dat [eiser], behalve het aan Infra-Techniek te vergoeden griffierecht van € 1.789, zelf ook opnieuw griffierecht zal moeten betalen.
2.12. De overige door Infra-Techniek bij antwoordakte aangevoerde stellingen werpen geen ander licht op de zaak. In dat verband merkt de rechtbank met name nog op dat niet van belang is of [eiser] al eerder tijdig griffierecht heeft betaald in verband met een ingediend beslagrekest. Hier gaat het uitsluitend om de verschuldigdheid van het griffierecht in verband met de onderhavige bodemprocedure.
2.13. Al met al zal Infra-Techniek dus niet van de instantie worden ontslagen, omdat dit, gelet op het belang van [eiser] bij toegang tot de rechter, zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.14. De zaak zal worden verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. verwijst de zaak naar de rol van 3 april 2013 voor conclusie van antwoord;
3.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2013.
1980/1729