ECLI:NL:RBROT:2013:BZ2805

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C/11/100635 / HA ZA 12-2260
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van provisionele vordering tot opheffing van conservatoire beslagen in faillissementszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 februari 2013 uitspraak gedaan in een incident betreffende een provisionele vordering tot opheffing van conservatoire beslagen. De eiser, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van M.B. Garant B.V., had conservatoire beslagen gelegd op onroerende zaken van de gedaagde. De gedaagde vorderde de opheffing van deze beslagen, stellende dat er geen gegronde vrees voor verduistering bestond en dat de gelegde beslagen nietig waren vanwege het ontbreken van de woonplaats van de curator in het beslagrekest.

De rechtbank overwoog dat de curator voldoende gegronde vrees voor verduistering had gesteld, en dat de gedaagde niet had aangetoond dat er geen sprake was van deze vrees. De rechtbank oordeelde dat het verzuim in de procedure, namelijk het ontbreken van de woonplaats van de curator in het beslagrekest, niet automatisch leidde tot de opheffing van de beslagen. In plaats daarvan oordeelde de rechtbank dat een bevel tot herstel van het verzuim passender was, aangezien het verzuim inmiddels was hersteld door de curator.

De rechtbank wees de vordering van de gedaagde af en veroordeelde hem in de proceskosten van het incident. Tevens werd een comparitie van partijen bevolen voor verdere behandeling van de hoofdzaak. Dit vonnis benadrukt het belang van de gegronde vrees voor verduistering in faillissementsprocedures en de noodzaak om aan de wettelijke vereisten te voldoen bij het leggen van beslagen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/11/100635 / HA ZA 12-2260
Vonnis in incident van 27 februari 2013
in de zaak van
{Eiser],
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de
besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid M.B. Garant B.V.,
in deze zaak woonplaats gekozen hebbende te Amersfoort,
eiser in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. R.J. Vriezen,
tegen
[Gedaagde]
wonende te Dordrecht,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. A.J. Oskam.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiser in reconventie in de hoofdzaak, eiser in het incident] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 22 oktober 2012,
- de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening tevens houdende de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie,
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil in het incident
2.1. [gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiser in reconventie in de hoofdzaak, eiser in het incident] vordert – samengevat – de op basis van het verlof van 21 september 2012 ten laste van hem gelegde conservatoire beslagen op onroerende zaken voor de duur van het geding op te heffen en de curator te bevelen om – op straffe van verbeurte van een dwangsom – de beslagen binnen drie dagen na het wijzen van dit vonnis te doen doorhalen in de openbare registers, met veroordeling van de curator in de kosten van dit incident, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.2. De curator voert verweer.
2.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling in het incident
2.4. [gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiser in reconventie in de hoofdzaak, eiser in het incident] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat (1) er geen sprake is van een gegronde vrees voor verduistering en (2) dat het beslagrekest noch het betekeningsexploot de woonplaats van de curator vermelden en dat de gelegde beslagen daardoor nietig zijn. Hiermee is gegeven dat [gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiser in reconventie in de hoofdzaak, eiser in het incident] voldoende processueel belang bij de incidentele vordering heeft. Een andersluidend standpunt zou immers leiden tot de onwenselijke situatie dat beslagen als de onderhavige niet alleen gelegd zouden kunnen worden zonder inachtneming van wettelijke voorschriften, maar in weerwil daarvan ook op de in beslag genomen zaken zouden blijven rusten totdat in de hoofdzaak is beslist. Het beroep van de curator op de ontkenning van [gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiser in reconventie in de hoofdzaak, eiser in het incident] dat hij de beslagen onroerende zaken wenst over te dragen, leidt derhalve niet tot een ander oordeel.
2.5. In het beslagrekest is door de curator een gegronde vrees voor verduistering gesteld, die is getoetst door de voorzieningenrechter die het verlof voor de gelegde beslagen heeft verleend. Onder deze omstandigheden ligt het in de eerste plaats op de weg van [gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiser in reconventie in de hoofdzaak, eiser in het incident] om aannemelijk te maken dat geen sprake is van gegronde vrees voor verduistering. De ontkenning van [gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiser in reconventie in de hoofdzaak, eiser in het incident] dat hij de onroerende zaken wenst over te dragen noch zijn stelling dat hij gelegenheid zou hebben gehad de onroerende zaken te vervreemden maar dat niet heeft gedaan, is daarvoor voldoende.
2.6. De curator heeft in het beslagrekest de gegronde vrees voor verduistering onder meer gebaseerd op de stelling dat [gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiser in reconventie in de hoofdzaak, eiser in het incident] eigendommen van de gefailleerde – 2 voertuigen en gereedschap – aan verhaal heeft onttrokken zonder een en ander in de administratie te verantwoorden. [gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiser in reconventie in de hoofdzaak, eiser in het incident] voert daartegen slechts aan dat dit innerlijk tegenstrijdig is nu de curator hem verwijt dat hij geen administratie heeft gevoerd. Ook dit is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat geen sprake is van gegronde vrees voor verduistering van de onroerende zaken. [gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiser in reconventie in de hoofdzaak, eiser in het incident] heeft immers niet weersproken dat de bedoelde eigendommen door hem zijn vervreemd en geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat hij de vervreemding van die zaken in de administratie heeft verantwoord, dan wel dat hij die vervreemding op andere wijze kan verantwoorden.
2.7. Op grond van het vorenstaande is niet aannemelijk dat geen sprake is van een gegronde vrees voor verduistering van de beslagen onroerende zaken.
2.8. De eisen die in artikel 278 Rv aan een verzoekschrift worden gesteld, zoals de vermelding van de woonplaats van de verzoeker, zijn niet op straffe van nietigheid voorgeschreven.
2.9. Ingevolge artikel 45 lid 3 aanhef en onder b Rv. juncto artikel 66 lid 1 Rv. leidt het ontbreken van de woonplaats van de verzoeker in een exploot tot nietigheid van dat exploot indien aannemelijk is dat degene voor wie het is bestemd door het gebrek is benadeeld. [gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiser in reconventie in de hoofdzaak, eiser in het incident] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die aannemelijk maken dat hij door het gebrek in het betekeningsexploot is benadeeld. Het beroep van [gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiser in reconventie in de hoofdzaak, eiser in het incident] op de nietigheid van het betekeningsexploot wordt derhalve als onvoldoende onderbouwd verworpen.
2.10. Voor zover [gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiser in reconventie in de hoofdzaak, eiser in het incident] met zijn beroep op artikel 504 Rv zich tevens op de nietigheid van het exploot waarbij het beslag is gelegd heeft willen beroep, baat hem dat evenmin. Het verzuim van de bij artikel 504 Rv op straffe van nietigheid voorgeschreven vermelding van de woonplaats van de beslaglegger in het exploot waarbij het beslag wordt gelegd, leidt niet zonder meer tot opheffing van de gelegde beslagen. Ingevolge artikel 705 Rv juncto artikel 438, tweede lid, vierde zin Rv kan die opheffing worden geweigerd indien een bevel tot herstel van het verzuim passend is. Nu niet is gesteld dat [gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiser in reconventie in de hoofdzaak, eiser in het incident] door het verzuim om de woonplaats van de curator in vorenbedoeld exploot te vermelden is benadeeld, acht de rechtbank opheffing van de beslagen een te ver strekkende maatregel en een bevel tot herstel van het verzuim passender. Dat bevel tot herstel kan echter achterwege blijven nu de curator in zijn conclusie van antwoord in het incident zijn woonplaats heeft opgegeven en aldus het verzuim reeds op adequate wijze heeft hersteld.
2.11. Op grond van het vorenstaande dient de vordering te worden afgewezen.
2.12. [gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiser in reconventie in de hoofdzaak, eiser in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Aan de zijde van de curator worden deze kosten begroot op nihil aan verschotten en € 452,- aan salaris advocaat.
3. De beoordeling in de hoofdzaak
in conventie en reconventie
3.1. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 131 Rv zal de rechtbank een comparitie van partijen bevelen. Voor deze comparitie wordt een tijdsduur van 2 uur uitgetrokken. De zittingsduur is een indicatie.
3.2. De advocaten krijgen ter comparitie de gelegenheid om in het kort mondeling een juridische toelichting te geven. Zij kunnen geen pleitnotities voordragen. Het overleggen van (korte) aantekeningen is slechts mogelijk indien de rechter dit ruim tevoren heeft toegestaan. Partijen kunnen daartoe binnen twee weken na dit vonnis gezamenlijk een gemotiveerd verzoek indienen. De (korte) aantekeningen dienen twee weken voor de comparitiedatum aan de rechtbank en de wederpartij te worden toegezonden.
3.3. Partijen dienen alle relevante bescheiden waarop zij zich ter staving van hun stellingen willen beroepen, voor zover niet reeds overgelegd, uiterlijk twee weken voor de nader te bepalen comparitiedatum in kopie te zenden aan de wederpartij en aan de rechter. Behoudens klemmende redenen of overmacht kunnen stukken die te laat zijn ingediend, niet ter terechtzitting aan de orde komen.
3.4. Indien de curator een conclusie van antwoord in reconventie wenst te nemen, dient deze conclusie twee weken vóór de nader te bepalen comparitiedatum in afschrift aan de wederpartij en de rechter te worden gezonden. De conclusie wordt dan geacht ter terechtzitting te zijn genomen. Conclusies die te laat worden toegezonden, zullen behoudens klemmende redenen, ter terechtzitting worden geweigerd.
3.5. Op de voet van het bepaalde in artikel 132 lid 2 Rv zal slechts gelegenheid worden geboden voor repliek en dupliek, indien zulks met het oog op artikel 19 Rv of met het oog op een goede instructie van de zaak naar het oordeel van de rechter noodzakelijk is.
4. De beslissing
De rechtbank
in het incident
4.1. wijst het gevorderde af,
4.2. veroordeelt [gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiser in reconventie in de hoofdzaak, eiser in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 452,00,
in de hoofdzaak
in conventie en reconventie
4.3. beveelt, onder het aanhouden van elke verdere beslissing, dat partijen in persoon op een nader te bepalen datum en tijdstip verschijnen in het gebouw van de rechtbank aan het Steegoversloot 36 te Dordrecht voor mr. E.D. Rentema;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 13 maart 2012 voor opgave van verhinderdata in de daaropvolgende vier maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2013.?