ECLI:NL:RBROT:2013:BZ2723

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C/10/413921 / HA ZA 12-1059
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Te late betaling griffierecht en toepassing van de hardheidsclausule in civiele procedure

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een geschil met de besloten vennootschap RESIDENCE WATERWEELDE B.V. over de te late betaling van het griffierecht. De procedure begon met een dagvaarding op 23 november 2012, waarbij eisers moesten zorgen dat het griffierecht binnen vier weken na de eerste zitting op de rekening van de rechtbank was bijgeschreven. De rechtbank ontving het griffierecht echter pas op 17 januari 2013, wat te laat was volgens de geldende regels. De rechtbank heeft de eisers erop gewezen dat op grond van artikel 3 lid 1 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) iedere verschenen partij in een civiele procedure een griffierecht verschuldigd is.

De rechtbank heeft vervolgens de mogelijkheid van ontslag van de gedaagde van de instantie overwogen, zoals bepaald in artikel 127a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Echter, de rechtbank kan deze consequentie buiten toepassing laten als dit zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, zoals vermeld in artikel 127 lid 3 Rv. Eisers hebben aangevoerd dat hun advocaat, mr. F.M.A. Potter, een rekening-courantverhouding met de rechtbank heeft, maar dat het griffierecht abusievelijk niet van deze rekening is afgeschreven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er verwarring kan zijn ontstaan over de voorwaarden voor het gebruik van de rekening-courantfaciliteit, en heeft daarom besloten om de hardheidsclausule toe te passen. Dit betekent dat Waterweelde niet van de instantie zal worden ontslagen, omdat dit in strijd zou zijn met het belang van eisers bij toegang tot de rechter. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord op 27 maart 2013, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/413921 / HA ZA 12-1059
Vonnis van 13 februari 2013 (bij vervroeging)
in de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te Dordrecht,
2. [eiser 2],
wonende te Dordrecht,
eisers,
advocaat mr. F.M.A. Potter,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RESIDENCE WATERWEELDE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. H.M.G. van Lotringen.
Partijen zullen hierna [eisers] en Waterweelde genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- dagvaarding d.d. 23 november 2012;
- akte uitlating betaling griffierecht van [eisers].
1.2. Waterweelde heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een antwoordakte te nemen.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De overwegingen
2.1. Op grond van artikel 3 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) is iedere verschenen partij in een civiele procedure een griffierecht verschuldigd. Op grond van het derde lid van die bepaling dient de eiser ervoor te zorgen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de eerstdienende dag op de rekening van de rechtbank is bijgeschreven. Voor de gedaagde geldt een termijn van vier weken na zijn verschijning.
2.2. Deze zaak diende voor het eerst op 5 december 2012. [eisers] diende er dus voor te zorgen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken nadien op de rekening van de rechtbank was bijgeschreven. Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat het griffierecht pas op 17 januari 2013 is ontvangen. Dat is dus te laat.
2.3. Op grond van artikel 127a lid 2 Rv ontslaat de rechter de gedaagde van de instantie als de eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan. Op grond van artikel 127 lid 3 Rv laat de rechter deze consequentie buiten toepassing als hij van oordeel is dat dit, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.4. Bij akte heeft [eisers] gesteld dat het kantoor van zijn advocaat mr. Potter, Simmons & Simmons LLP, ten behoeve van de betalingen van griffierecht een rekening-courantverhouding met deze rechtbank heeft en dat het griffierecht kennelijk abusievelijk niet op deze rekening-courant is afgeschreven. [eisers] heeft het nummer van de rekening-courant zowel in de dagvaarding als in de bijgeleidende brief vermeld. Uit telefonische navraag bij de griffie is de advocaat van [eisers] gebleken dat in plaats van debitering op de rekening-courant een nota voor het verschuldigde griffierecht is verzonden. Deze nota heeft de advocaat echter niet bereikt – aldus nog steeds [eisers] Tegen deze achtergrond verzoekt [eisers] de rechtbank de dagvaarding inhoudelijk te behandelen.
2.5. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval aanleiding bestaat voor toepassing van de in artikel 127a lid 3 Rv bedoelde hardheidsclausule. Daartoe wijst de rechtbank op het volgende.
2.6. Het fenomeen van een rekening-courantverhouding tussen rechtbanken en procesvertegenwoordigers of hun kantoren moet worden beschouwd als faciliteit die de rechterlijke organisatie aan deze procesdeelnemers biedt ten behoeve van een efficiënte betaling van verschuldigde griffierechten. Aan de verantwoordelijkheid van de desbetreffende procesvertegenwoordiger om tijdig het griffierecht te betalen doet deze faciliteit vanzelfsprekend niet af. Anderzijds mogen de desbetreffende procesdeelnemers er wel op vertrouwen dat, waar de rechterlijke organisatie zelf een faciliteit als deze in het leven roept, in voorkomend geval in overeenstemming hiermee wordt gehandeld.
2.7. Op de website van de rechterlijke organisatie www.rechtspraak.nl is de “Regeling rekening-courant griffierechten” van 28 november 2011 gepubliceerd. Deze regeling bevat klaarblijkelijk de spelregels die de rechterlijke organisatie heeft ontworpen om de in 2.6 bedoelde faciliteit in de praktijk toe te passen. Procesdeelnemers die van die faciliteit gebruik maken mogen er dus op vertrouwen dat in overeenstemming met die regeling wordt gehandeld.
2.8. Volgens artikel 1 onder c van de regeling is “deelnemer”, kort gezegd, de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die een rekening-courantverhouding als hier bedoeld is aangegaan. Voorts is artikel 7 van de regeling van belang, dat luidt als volgt:
“Het door een deelnemer of degenen voor wie hij als procesvertegenwoordiger optreedt, verschuldigde griffierecht wordt beschouwd als, onmiddellijk nadat dit recht verschuldigd is, te zijn betaald.”
2.9. Uit dit artikel 7 leidt de rechtbank af dat met de daarin weergegeven voorziening (het griffierecht geldt als betaald zodra het is verschuldigd) kennelijk is gedoeld op de deelnemer in de zin van de regeling die tegelijk procesvertegenwoordiger is. Dat zou in dit concrete geval dus betekenen dat mr. Potter deelnemer in de zin van de regeling moet zijn, wil de voorziening van artikel 7 aan de orde komen. Procesvertegenwoordiger is immers mr. Potter en niet Simmons & Simmons LLP. Deze bedoeling leidt de rechtbank, behalve uit de tekst van artikel 7, mede af uit de toelichting bij de regeling die eveneens op de website van de rechterlijke organisatie is gepubliceerd. Daaruit volgt dat kennelijk gewerkt wordt met “twee mogelijkheden: de zogenaamde kantoor-RC en de individuele RC” (waarbij met “RC” wordt gedoeld op de rekening-courant). De “individuele RC” is gekoppeld aan “een persoon” en in de
“primaire processystemen van de Rechtspraak worden slechts de individuele RC-nummers opgenomen en gehanteerd en niet de kantoornummers. De kantoornummers zijn alleen van belang voor het financiële systeem, met name voor het opmaken van het RC-maandoverzicht.”
In zoverre is dus op zichzelf niet relevant dat Simmons & Simmons LLP een rekening-courantverhouding met deze rechtbank heeft. Bepalend is slechts of mr. Potter een dergelijke verhouding heeft, en het bestaan daarvan is gesteld noch gebleken.
2.10. In redelijkheid kan echter niet gezegd worden dat de in 2.9 gegeven analyse van de inhoud van de geldende spelregels zonneklaar is. Met name de omstandigheid dat in artikel 1 sub c wordt bepaald dat zowel rechtspersonen als natuurlijke personen “deelnemer” in de zin van de regeling kunnen zijn en dat vervolgens in artikel 7 zonder nadere omschrijving van “deelnemer” wordt gesproken, terwijl voorts voor een juiste analyse de toelichting geraadpleegd moet worden, maakt dat in redelijkheid verwarring heeft kunnen ontstaan over de voorwaarden om gebruik te kunnen maken van de in artikel 7 van de regeling opgenomen voorziening. Die verwarring is thans weliswaar opgehelderd, maar dit betekent wel dat in dit concrete geval aanleiding bestaat voor toepassing van de hardheidsclausule.
2.11. Al met al zal Waterweelde dus niet van de instantie worden ontslagen, omdat dit, gelet op het belang van [eisers] bij toegang tot de rechter, zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.12. De zaak zal worden verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. verwijst de zaak naar de rol van 27 maart 2013 voor conclusie van antwoord;
3.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2013.
1980/1729